ECLI:NL:RBZWB:2023:570

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
BRE 20/8846 tot en met 20/8848
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van niet-ontvankelijkheid en ongegrondverklaring van belastingberoepen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 2 februari 2023, zijn de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De rechtbank behandelt drie zaken: de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2015, 2016 en 2017. De rechtbank concludeert dat het beroep voor het jaar 2016 ontvankelijk is, maar ongegrond, terwijl de beroepen voor de jaren 2015 en 2017 niet-ontvankelijk zijn. De rechtbank oordeelt dat het beroepschrift voor 2016 tijdig is ingediend, maar dat de argumenten van belanghebbende voor de jaren 2015 en 2017 niet overtuigend zijn. Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij door omstandigheden, waaronder een ziekenhuisopname, niet in staat was om tijdig beroep in te stellen, maar de rechtbank acht deze stelling niet aannemelijk. De rechtbank wijst de verzoeken van belanghebbende af en kent geen proceskostenvergoeding toe.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Eindhoven
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 20/8846 tot en met 20/8848
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats 1], belanghebbende,
en
de inspecteur van de belastingdienst,de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 17 augustus 2020 (de bestreden uitspraken op bezwaar).
1.2.
Belanghebbende heeft een beroepschrift ingediend betreffende de uitspraken op bezwaar tegen de afwijzende beschikking verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2015 met aanslagnummer [aanslagnummer] (zaaknummer 20/8846), de aanslag IB/PVV 2017 en de beschikking belastingrente met aanslagnummer [aanslagnummer] (zaaknummer 20/8848), en de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 en de beschikking belastingrente met aanslagnummer [aanslagnummer] (zaaknummer 20/8847).
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 22 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben [inspecteur] en [inspecteur], namens de inspecteur, deelgenomen. Belanghebbende heeft zich afgemeld voor de zitting.

2.Beoordeling door de rechtbank

2016 (zaaknummer BRE 20/8847)
2.1.
De uitspraak op bezwaar heeft als dagtekening 17 augustus 2020. De wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 28 september 2020. Het beroepschrift, gedagtekend 22 september 2020, is op 9 oktober 2020 bij de rechtbank ontvangen.
2.2.
Belanghebbende voert aan dat de brief van 16 september 2020, ontvangen door de Belastingdienst op 24 september 2020, moet worden aangemerkt als beroepschrift en ook als zodanig door de inspecteur is aangemerkt en is doorgezonden naar de rechtbank om in behandeling te nemen. Dat is juist. Gelet hierop is het beroepschrift binnen 6 weken na de uitspraak op bezwaar van 17 augustus 2020 en daarmee tijdig ingediend. [1] Dit betekent dat het beroep dat betrekking heeft op het jaar 2016 ontvankelijk is.
2.3.
Voor dat geval heeft de inspecteur betoogd dat het beroep (ook) niet-ontvankelijk is omdat in deze procedure geen verder belang aanwezig is. Het verzamelinkomen is immers bij de beslissing van 14 mei 2020 geheel conform de herziene aangifte van belanghebbende vastgesteld op € 28.434.
2.4.
De rechtbank verwerpt dit betoog van de inspecteur ten aanzien van de ontvankelijkheid. Belanghebbende kan in beroep zijn grieven wijzigen en het betreft niet een nihilaanslag. Daaraan doet niet af dat de inspecteur is tegemoetgekomen aan een eerder door belanghebbende ingenomen standpunt. Het beroep is ontvankelijk. De rechtbank zal hierna beoordelen of de door belanghebbende aangevoerde gronden moeten leiden tot een gegrond of ongegrond beroep.
2.5.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de beslissing van de inspecteur om volledig tegemoet te komen aan zijn grieven tegen deze navorderingsaanslag 2016 ook moet leiden tot het laten vervallen van een kennelijk tweede aan hem over 2016 opgelegde navorderingsaanslag.
2.6.
Dat wat belanghebbende heeft aangevoerd kan niet leiden tot een andere navorderingsaanslag 2016 waar deze procedure over gaat. Daarom verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. Dit laat onverlet dat belanghebbende in een andere procedure tegen de kennelijke tweede navorderingsaanslag 2016 kan opkomen, waarbij de wettelijke termijnen voor het aanwenden van rechtsmiddelen in acht dienen te worden genomen.
2015 (zaaknummer BRE 20/8846) en 2017 (zaaknummer BRE 20/8848)
2.7.
De uitspraken op bezwaar hebben als dagtekening 17 augustus 2020. De wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 28 september 2020. Het beroepschrift, gedagtekend 22 september 2020, is op 9 oktober 2020 bij de rechtbank ontvangen.
2.8.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aannemelijk maakt dat tijdig beroep is ingesteld. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de Belastingdienst het beroepschrift van 22 september 2020, net als de brief van 16 september 2020, naar de rechtbank had moeten doorzenden. De inspecteur betwist dat het stuk van 22 september 2020 aan de Belastingdienst is gestuurd en de rechtbank acht dit ook niet aannemelijk gelet op de adressering ervan aan de rechtbank. De brief van 16 september 2020 gaat niet over deze jaren. Nu het beroepschrift pas op 9 oktober 2020 door de rechtbank is ontvangen, is het beroepschrift niet-tijdig ingediend.
2.9.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende met hetgeen hij heeft aangevoerd ook niet aannemelijk maakt dat sprake is van omstandigheden die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. Belanghebbende heeft voor dat geval als reden voor de overschrijding van de beroepstermijn aangevoerd dat hij tussen 12 september en 6 oktober 2020 op de intensive care heeft gelegen ten gevolge van Covid-19. De rechtbank ziet dat concreet verifieerbaar bewijs voor deze stelling ontbreekt en bovendien is de verklaring van belanghebbende inconsistent. Zo heeft belanghebbende in eerste instantie verklaard dat hij in [plaats 2] in het ziekenhuis was opgenomen. In verzet heeft belanghebbende aangevoerd dat hij niet in [plaats 2] maar in [land] in het ziekenhuis heeft gelegen. In het e-mailbericht van 1 maart 2021 wordt alleen vermeld dat een ziekenhuisopname in de periode september 2020 indien nodig bevestigd kan worden. Daarbij komt dat uit door de inspecteur ingestuurde stukken volgt dat door of namens belanghebbende in de periode kort na 12 september 2020 wel is gecorrespondeerd met de inspecteur. Gelet op die omstandigheden in samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk maakt dat hij redelijkerwijs niet in staat was om tijdig in beroep te komen.
2.10.
De beroepen betreffende de jaren 2015 en 2017 zijn niet-ontvankelijk.

3.Conclusie en gevolgen

3.1.
De beroepen betreffende de jaren 2015 en 2017 zijn niet-ontvankelijk. Het beroep betreffende 2016 is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom geen vergoeding van het griffierecht. Hij krijgt ook geen vergoeding van proceskosten.

4.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep betreffende de afwijzende beschikking verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2015 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep betreffende de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 en de beschikking belastingrente ongegrond;
- verklaart het beroep betreffende de aanslag IB/PVV 2017 en de beschikking belastingrente niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier, op 2 februari 2023, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Artikel 6:15 van de Awb.