ECLI:NL:RBZWB:2023:572
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de werkzaamheid in de zin van artikel 3.90 Wet IB 2001 en de gevolgen voor de aanslag inkomstenbelasting 2016
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 februari 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de inspecteur van 4 mei 2021 behandeld. Het betreft een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016. De rechtbank beoordeelt of belanghebbende voldoet aan het arbeidsvereiste zoals gedefinieerd in artikel 3.90 van de Wet IB 2001. Belanghebbende, die sinds 1 mei 2005 directeur-grootaandeelhouder is van een BV, heeft in zijn aangifte een negatief resultaat uit overige werkzaamheden opgevoerd, maar de inspecteur heeft deze aangifte gecorrigeerd en de aanslag opgelegd op basis van een verhoogd belastbaar inkomen.
De rechtbank concludeert dat belanghebbende niet kan aantonen dat hij werkzaamheden heeft verricht die kwalificeren als een werkzaamheid in de zin van de wet. De herontwikkeling van onroerend goed tot seniorenappartementen is uitgevoerd door de BV, waarbij belanghebbende slechts als eigenaar van het onroerend goed optrad. De rechtbank stelt vast dat de werkzaamheden die belanghebbende heeft verricht, niet in privé zijn gedaan, maar namens de ontwikkelaar. Hierdoor is niet voldaan aan het arbeidsvereiste, wat betekent dat de aanslag IB/PVV 2016 terecht is opgelegd.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat inhoudt dat belanghebbende geen teruggaaf van griffierecht of vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na de verzenddatum.