ECLI:NL:RBZWB:2023:5721

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
C/02/408502 / HA ZA 23-211 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Stoof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door executeur in nalatenschapskwestie

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 augustus 2023, zijn eisers [eiser01] en [eiser02] in conflict met [gedaagde01], de executeur van de nalatenschap van de overleden [erflater01]. De eisers vorderen schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad, omdat zij stellen dat [gedaagde01] als executeur haar zorgplicht heeft geschonden door vermogensbestanddelen buiten de nalatenschap te houden. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde01] onrechtmatig heeft gehandeld door een bedrag van € 68.791,38 ten eigen bate buiten de nalatenschap te houden, en heeft haar aansprakelijk gesteld voor de door eisers geleden schade. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat [gedaagde01] een bedrag van € 80.126,= ten onrechte aan de nalatenschap heeft onttrokken en heeft haar veroordeeld tot schadevergoeding van € 53.417,33. Daarnaast is [gedaagde01] verplicht om een aanvullende rekening en verantwoording af te leggen over de verliesposten van de beleggingsportefeuille. De proceskosten zijn toegewezen aan de eisers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/408502 / HA ZA 23-211
Vonnis van 16 augustus 2023
in de zaak van

1.[eiser01] ,

na dagvaarden overleden,
voorheen wonende te [woonplaats01] ,
2.
[eiser02],
wonende te [woonplaats02] ,
eisers,
advocaat mr. R. Sinke te Rotterdam,
tegen
[gedaagde01] in haar hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van [erflater01],
wonende te [woonplaats03] , [land01] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.J.C. Odekerken te Breda.
Eiseres sub 2 wordt hierna [eiser02] genoemd. Gedaagde wordt hierna [gedaagde01] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het tussenvonnis van 17 mei 2023,
– de akte wijziging van eisers,
– de antwoordakte wijziging van eis en overlegging productie3 van [gedaagde01] ,
– de spreekaantekeningen van mr. R. Sinke namens eisers ten behoeve van de
mondelinge behandeling,
– de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling van 4 juli 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
– Op 2 april 2017 is overleden de heer [erflater01] (hierna: erflater). Erflater heeft bij testament over zijn nalatenschap beschikt. Daarbij heeft hij zijn partner ( [gedaagde01] ), zijn broer (wijlen eiser sub 1) en zijn nichtje ( [eiser02] ) benoemd tot zijn enige erfgenamen, ieder voor gelijke delen. Erflater heeft [gedaagde01] tot executeur van zijn nalatenschap benoemd.
– [gedaagde01] heeft haar taak als executeur aanvaard.
– Partijen hebben de nalatenschap van erflater zuiver aanvaard.
– Op of omstreeks 15 juni 2017 heeft [gedaagde01] mr. F.D.E. Sulzer als boedelnotaris aangesteld. Voorts heeft zij zich bij de afwikkeling van de nalatenschap laten assisteren door de heer [naam01] (hierna: [naam01] ).
– Op 28 juni 2021 hebben partijen een ‘kwijting en décharge/vaststellingsovereen-komst’ (hierna: de vaststellingsovereenkomst) ondertekend, waaraan gehecht een inkomsten- en uitgavenstaat. In deze vaststellingsovereenkomst is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
“5. De nalatenschap van Erflater is inmiddels vereffend doordat de Executeur alle legaten
heeft uitgekeerd, alle in Nederland gelegen registergoederen heeft verkocht en
geleverd, alle niet-gelegateerde voertuigen heeft verkocht, alle vorderingen heeft geïnd
en alle schulden heeft voldaan, waaronder de erfbelasting - Belgische successierechten
daaronder begrepen -, vennootschappen heeft geliquideerd en bankrekeningen heeft
opgeheven.
(…)
Vervolgens verklaarden de verschenen personen, handelend als gemeld, te zijn
overeengekomen als volgt:
1.Rekening en verantwoording
[eiser01] en [eiser02] aanvaarden de door de Executeur opgestelde en aan hen toegezonden
inkomsten- en uitgavenstaat (…) als rekening en verantwoording van de Executeur
2.Kwijting en décharge Executeur
[eiser01] en [eiser02] verlenen de Executeur na ontvangst door ieder van hen van een bedrag
groot een honderd drie duizend negen honderd acht en veertig euro € 103.948,00)
kwijting en décharge voor de door de Executeur uitgevoerde werkzaamheden zulks
onder voorbehoud van aansprakelijkheid wegens verduistering of frauduleus handelen.
(…)
5.Nietigheid, uitsluiting, ontbinding/vernietiging en overige bepalingen
a. Partijen doen uitdrukkelijk afstand van hun recht om ontbinding of vernietiging of
wijziging van de gevolgen van deze overeenkomst in te roepen of te vorderen, hoe
genaamd en uit welke hoofde dan ook”.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen na wijziging van eis, samengevat:
I. een verklaring voor recht dat [gedaagde01] in haar hoedanigheid van executeur heeft nagelaten de opbrengst van vermogensbestanddelen van de nalatenschap van de heer [erflater01] toe te laten komen aan die nalatenschap, althans onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de door eisers geleden schade,
II. veroordeling van [gedaagde01] tot betaling van € 182.929,33, vermeerderd met wettelijke rente,
III. veroordeling van [gedaagde01] om een aanvullende rekening en verantwoording af te leggen, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
IV. veroordeling van [gedaagde01] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde01] voert verweer en concludeert tot niet ontvankelijkheid van eisers in hun vorderingen, althans tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van eisers in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna bij de beoordeling, voor zover van
belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat het in deze procedure niet gaat over de afwikkeling dan wel verdeling van de nalatenschap van erflater. In deze procedure gaat het over de vraag of [gedaagde01] als executeur onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW en zo ja, of zij uit hoofde van onrechtmatige daad schadevergoeding is verschuldigd aan eisers.
Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.2.
Partijen zijn woonachtig in verschillende landen. Dat betekent dat de civiele rechter ambtshalve gehouden is zijn rechtsmacht te toetsen.
4.3.
De gestelde schadebrengende feiten hebben zich onder meer voorgedaan in Nederland. Gelet op artikel 7 lid 2 van de herschikte Verordering (EU) Nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Vo)-vordering, heeft de Nederlandse rechter daarom rechtsmacht. Bovendien is [gedaagde01] in rechte verschenen zonder de rechtsmacht van de Nederlandse rechter te betwisten (artikel 26 lid 1 EEX-Vo).
4.4.
Partijen zoeken aansluiting bij het Nederlandse recht. De rechtbank begrijpt daaruit dat zij voor toepasselijkheid van het Nederlandse recht hebben gekozen, hetgeen in dit geval is toegestaan.
Toetsingskader
4.5.
De executeur moet bij de uitoefening van zijn taak de zorg van een goed executeur
betrachten. Voor het vaststellen van de omvang van deze zorgplicht moet rekening
worden gehouden met het gegeven dat de executeur, voor zover hij bij de
uitoefening van zijn taak niet gebonden is aan regels, in beginsel een ruimte mate
van vrijheid toekomt. Ook moet rekening worden gehouden met het gegeven dat de
executeur bij de uitoefening van zijn taak zich gesteld kan zien voor de opgave van
het behartigen van verschillende, soms tegengestelde belangen. Het is in beginsel
aan het inzicht van de executeur overgelaten op welke wijze en langs welke weg
die (tegengestelde) belangen het beste kunnen worden gediend.
4.6.
Om vast te stellen of een executeur, in weerwil van die vrijheid, persoonlijk aansprakelijk is wegens een onjuiste taakuitoefening, moet de vraag worden beantwoord of, uitgaande van die vrijheid, een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende executeur die zijn taak nauwgezet en met inzet verricht, in de gegeven omstandigheden – mede gelet op zijn (al dan niet professionele) achtergrond en ervaring – in redelijkheid tot de desbetreffende gedragslijn zou hebben kunnen komen. Bij deze toetsing past terughoudendheid. Voor persoonlijke aansprakelijkheid is namelijk vereist dat de executeur ook persoonlijk een verwijt kan worden gemaakt van zijn handelen.
4.7.
In de kern komt het verwijt aan [gedaagde01] erop neer, dat [gedaagde01] als executeur haar zorgplicht jegens eisers heeft geschonden door bewust vermogensbestanddelen buiten de nalatenschap te houden ten eigen bate, waardoor eisers als erfgenamen zijn benadeeld.
4.8.
[gedaagde01] voert allereerst als verweer dat partijen op 28 juni 2021 overeenstemming hebben bereikt over de afwikkeling van de nalatenschap zoals is verwoord in de vaststellingsovereenkomst, dat zij geruime tijd voorafgaand aan het sluiten van deze overeenkomst de volledige financiële administratie van erflater aan eisers ter beschikking heeft gesteld en dat zij een inkomsten- en uitgavenstaat heeft opgesteld, die eisers als rekening en verantwoording hebben aanvaard. In de vaststellingsovereenkomst is afstand gedaan van het recht om ontbinding of vernietiging of wijzing van de gevolgen van de overeenkomst in te roepen uit welke hoofde dan ook. [gedaagde01] stelt dat van een vordering buiten de inmiddels plaatsgevonden verdeling om, maar ook van een vordering tot schadevergoeding uit hoofde van onrechtmatig handelen daarom geen sprake kan zijn en dat de vorderingen reeds daarom moeten worden afgewezen.
4.9.
De rechtbank volgt [gedaagde01] daarin niet. Niet gesteld en niet gebleken is dat [gedaagde01] aan eisers een compleet en zo gedetailleerd mogelijk overzicht heeft gegeven van alle bezittingen en schulden van erflater op het moment van zijn overlijden, terwijl het testament [gedaagde01] tot het opmaken van een boedelbeschrijving verplicht. Bovendien is het een wettelijke verplichting (artikel 4:146 lid 2 BW). Dat [gedaagde01] eisers op een andere wijze deugdelijk in staat heeft gesteld om zich een volledig beeld te kunnen vormen van de omvang en samenstelling van de nalatenschap van erflater, is ook niet gebleken. Zo is niet bestreden dat enige toelichting op de door [gedaagde01] aan eisers ter beschikking gestelde administratie van erflater ontbrak, waardoor eisers geen inzicht in het verloop van het vermogen van erflater kregen en de inkomsten- en uitgavenstaat niet controleerbaar was. Reden waarom volgens eisers in de vaststellingsovereenkomst uitdrukkelijk een voorbehoud is opgenomen in welk geval de finale kwijting en décharge voor de door [gedaagde01] als executeur uitgevoerde werkzaamheden niet geldt; in geval van aansprakelijkheid wegens verduistering of frauduleus handelen. [gedaagde01] heeft daarmee ingestemd. Dat – zoals [gedaagde01] stelt, maar eisers betwisten – dit voorbehoud ziet op een eventuele aansprakelijkheid van [naam01] wordt als onvoldoende gemotiveerd verworpen. [gedaagde01] verwijst weliswaar naar een e-mail van wijlen eiser sub 1 aan [gedaagde01] van 21 mei 2021 maar uit die e-mail kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden opgemaakt dat het voorbehoud uitsluitend zag op verduistering of frauduleus handelen door [naam01] . Dit betekent dat het bepaalde in de vaststellingsovereenkomst niet aan toewijzing van de vordering van eisers in de weg staat.
Benelux Insurance BV
4.10.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat erflater op het moment van zijn overlijden enig bestuurder en enig aandeelhouder was van de vennootschap Benelux Insurance BV en dat ingevolge zijn testament zijn aandelen aan partijen als erfgenamen toekomen, ieder voor een gelijk deel. Voorts staat niet ter discussie staat dat [gedaagde01] in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap de vennootschap heeft geliquideerd en dat er voor wat betreft de aandelen geen baten in de nalatenschap zijn gevloeid.
4.11.
De rechtbank begrijpt het standpunt van eisers aldus, dat het aan [gedaagde01] te wijten is dat er geen baten in de nalatenschap van erflater zijn gevloeid, omdat zij voorafgaand aan het liquideren van de vennootschap met medewerking van [naam01] alle gelden van de vennootschap naar haar eigen bankrekening heeft doen overmaken, waardoor er geen liquidatiesaldo resteerde. Eisers stellen dat [gedaagde01] zodoende zonder hun toestemming en ten eigen bate een bedrag van
€ 80.929,= buiten de nalatenschap heeft gehouden.
4.12.
Naar het oordeel van de rechtbank bieden de door eisers bij dagvaarding als productie 4 overgelegde stukken, meer in het bijzonder de e-mail van [naam01] aan [eiser02] van 26 oktober 2021 met bijgevoegd betalingsafschrift, steun aan de stelling van eisers, dat [gedaagde01] vanuit het saldo van de vennootschap een bedrag van in ieder geval € 68.791,38 (€ 80.929,= minus 15%) naar haar bankrekening heeft doen overmaken met medewerking van [naam01] . Niet eerder dan op de mondelinge behandeling stelt [gedaagde01] dat het betalingsafschrift ziet op de terugbetaling door [naam01] aan haar van een persoonlijke lening die zij in het verleden aan [naam01] en zijn partner heeft verstrekt ten behoeve van de aankoop van privégoederen, zoals een appartement en een voertuig. Deze nieuwe feitelijke stelling van [gedaagde01] is naar het oordeel van de rechtbank tardief. Waarom deze stelling niet eerder naar voren gebracht had kunnen worden, is niet gesteld en ook niet gebleken. Bovendien had het minstens op de weg van [gedaagde01] gelegen dat zij haar stelling met stukken zou onderbouwen en dat zij een plausibele verklaring had gegeven voor het feit dat bij het betalingskenmerk wordt gerefereerd aan de vennootschap, hetgeen opmerkelijk is als het een terugbetaling van een persoonlijke lening van [gedaagde01] aan [naam01] en zijn partner zou betreffen voor de aankoop van privégoederen. [gedaagde01] heeft niet aan haar stelplicht voldaan. Aan een bewijslevering wordt daarom niet toegekomen.
4.13.
De rechtbank acht onvoldoende gemotiveerd weersproken dat [gedaagde01] in ieder geval een bedrag van € 68.791,38 ten eigen bate buiten de nalatenschap heeft gehouden. [gedaagde01] behoorde het onjuiste van haar handelen redelijkerwijze in te zien. [gedaagde01] kan daarom een persoonlijk verwijt van haar handelen worden gemaakt, zodat de onrechtmatige daad aan haar kan worden toegerekend. De gevorderde verklaring voor recht ligt daarmee voor toewijzing gereed zoals hierna in de beslissing vermeld, net als de vordering tot schadevergoeding tot het bedrag waarvoor eisers zijn benadeeld, te weten een bedrag van € 45.860,92 (2/3e van
€ 68.791,38). De gevorderde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarden, te weten 13 april 2022, nu onduidelijk is gebleven wanneer het verzuim is ingetreden.
De stelling van [gedaagde01] dat [naam01] het totale banksaldo van de vennootschap van in totaal € 92.000,= heeft ontvreemd, dat daarom de waarde van de aandelen van de vennootschap nihil was en dat er in verband daarmee een klaagschrift tegen [naam01] is ingediend, leidt niet tot een ander oordeel nu ook deze stelling niet door [gedaagde01] is onderbouwd.
Opslag Boomgaardstraat
4.14.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat erflater op het moment van zijn overlijden een vordering had op de heer [naam02] , dat [gedaagde01] ter inning van deze vordering met de heer [naam02] is overeengekomen om de aan hem in eigendom toebehorende opslag te kopen, dat [gedaagde01] de koopsom voor de opslag met privémiddelen aan de heer [naam02] heeft betaald, waarna de heer [naam02] de vordering van erflater c.q. zijn nalatenschap heeft afgelost.
4.15.
Eisers stellen dat [gedaagde01] de opslag direct heeft doorverkocht aan een derde, daarmee een meeropbrengst heeft gerealiseerd van € 30.000,=, maar dit bedrag voor zichzelf heeft gehouden. Zodoende heeft [gedaagde01] haar eigen belang ten onrechte zwaarder laten wegen dan het belang van de erfgenamen, waardoor zij zijn benadeeld.
4.16.
De rechtbank volgt [gedaagde01] in haar betoog dat zij als executeur niet gehouden is ten behoeve van de nalatenschap een meeropbrengst te realiseren. Dat [gedaagde01] haar zorgplicht jegens eisers heeft geschonden, is niet komen vast te staan. Het in dit kader gevorderde bedrag aan schadevergoeding komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
4.17.
Aan de stelling dat [gedaagde01] ten onrechte kosten, zoals beslagkosten en overdrachtsbelasting, ten laste van de nalatenschap heeft gebracht, hebben eisers geen rechtsgevolg verbonden. De rechtbank laat deze stelling daarom buiten bespreking.
Lening € 80.126,=
4.18.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat erflater bij [gedaagde01] een schuld heeft gehad van € 109.126,= ter zake de aankoop van Dexia aandelen.
4.19.
Eisers stellen dat erflater op het moment van zijn overlijden ter zake geen schuld meer had aan [gedaagde01] , omdat hij deze in het jaar 2015 geheel had afgelost. Ter onderbouwing van deze stelling verwijzen eisers naar de door hen overgelegde aangiften inkomstenbelasting (IB) over de jaren 2013 tot en met 2015 van erflater. Eisers stellen dat [gedaagde01] ten onrechte de schuld weer tot een bedrag van
€ 80.126,= in de aangiften IB over de jaren 2016 en 2017 heeft opgevoerd en als executeur zichzelf ten laste van de nalatenschap heeft uitbetaald tot dit bedrag ter aflossing daarvan. [gedaagde01] heeft zodoende een bedrag van € 80.126,= ten onrechte aan de nalatenschap onttrokken.
4.20.
[gedaagde01] betwist dat de schuld geheel was afgelost. [gedaagde01] stelt dat er slechts drie deelbetalingen door erflater hebben plaatsgevonden (op 2 oktober 2013
€ 14.000,=, op 29 november 2013 € 10.000,= en op 16 januari 2014 € 5.000,=), waarna nog een schuld resteerde van € 80.126,=. Zij heeft alle bankafschriften van erflater aan eisers ter inzage afgegeven en er is van geen enkele andere aflossing gebleken dan de hiervoor genoemde deelbetalingen. [gedaagde01] stelt dat erflater in 2015 zijn schuld aan haar ten onrechte met een cashbetaling eruit heeft geschreven, omdat zij van erflater nimmer een bedrag in contanten ter aflossing heeft gehad. Zij heeft daarom bij de boekhouder van erflater ([boekhouder]) aangegeven dat erflater nog een openstaande schuld aan haar had van € 80.126,=. Op advies van de boekhouder heeft zij de schuld weer in de aangifte IB van erflater over de jaren 2016 en 2017 doen opnemen. Van onrechtmatig handelen is daarom geen sprake.
4.21.
Uitgaande van de overgelegde aangiften IB over de jaren 2013 tot en met 2015 van erflater, heeft erflater bij zijn boekhouder kennelijk gegevens aangeleverd waaruit deze heeft opgemaakt dat de schuld van erflater aan [gedaagde01] van € 109.126,= in 2013 is teruggelopen naar nihil in 2015. [gedaagde01] stelt weliswaar dat deze aangiften van erflater niet correct zijn en niet als bewijs kunnen dienen van de stelling van eisers dat de schuld volledig is afgelost, maar deze stelling valt niet te rijmen met het feit dat erflater in 2013 en de daarop volgende jaren de schuld aan [gedaagde01] in zijn aangiften heeft doen opnemen. Overigens valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien welk belang erflater zou kunnen hebben bij het niet langer opnemen van de vermeende openstaande schuld, aangezien het opnemen van de schuld als aftrekpost voor het belastbaar inkomen fiscale voordelen kan hebben. Niet valt uit te sluiten dat erflater de schuld aan [gedaagde01] op een andere wijze (bijvoorbeeld met contanten) heeft afgelost.
4.22.
[gedaagde01] heeft geen stukken overgelegd, waaronder bijvoorbeeld haar eigen aangifte IB, die haar standpunt zouden kunnen bevestigen. Mede gelet op hetgeen hiervoor onder 4.17. is overwogen, is de rechtbank dan ook van oordeel dat [gedaagde01] onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken dat erflater op het moment van zijn overlijden nog een schuld aan haar in privé had van € 80.126,=. Niet ter discussie staat dat [gedaagde01] ten laste van de nalatenschap een bedrag van
€ 80.126,= aan zichzelf heeft uitbetaald. [gedaagde01] behoorde het onjuiste van haar handelen redelijkerwijze in te zien. [gedaagde01] kan ter zake daarom een persoonlijk verwijt worden gemaakt, zodat de onrechtmatige daad aan haar kan worden toegerekend. Eisers zijn als gevolg van dit handelen van [gedaagde01] benadeeld tot een bedrag van € 53.417,33 (2/3e van € 80.126,=). Dit bedrag ligt daarom als schadevergoeding voor toewijzing gereed. De gevorderde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf 13 april 2022.
Lening € 13.615,=
4.23.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [gedaagde01] in 1993 een lening van omgerekend € 13.615,= aan erflater heeft verstrekt.
4.24.
Eisers stellen dat de lening is afgelost. Ter onderbouwing van deze stelling verwijzen eisers naar de door hen overgelegde aangiften inkomstenbelasting van erflater over de jaren 2013 tot en met 2017, waarin geen schuld aan [gedaagde01] ter zake een lening van € 13.615,= voorkomt. Eisers stellen dat [gedaagde01] als executeur zichzelf ten laste van de nalatenschap toch heeft uitbetaald tot een bedrag van
€ 13.615,= ter aflossing van de oorspronkelijke lening. [gedaagde01] heeft zodoende een bedrag van € 13.615,= ten onrechte aan de nalatenschap onttrokken.
4.25.
[gedaagde01] bestrijdt niet dat zij als executeur aan zichzelf ten laste van de nalatenschap een bedrag van € 13.615,= heeft uitbetaald, maar – zo stelt zij – dat is terecht, omdat de lening door erflater nimmer is afgelost.
4.26.
[gedaagde01] overlegt geen stukken, zoals bijvoorbeeld haar eigen aangifte IB, die haar standpunt zouden kunnen bevestigen. Ook heeft [gedaagde01] kennelijk geen aanleiding gezien om de boekhouder van erflater te informeren over de schuld, zodat deze in de aangiften IB van erflater over de jaren 2016 en 2017 kon worden opgenomen. In tegenstelling tot de eerder besproken schuld aan [gedaagde01] van
€ 109.126,=, heeft erflater in zijn aangifte IB over het jaar 2013 deze door [gedaagde01] vermeende schuld niet doen opnemen, terwijl, zoals eerder is besproken, dit voor hem fiscale voordelen zou kunnen opleveren. Geconcludeerd wordt dat [gedaagde01] onvoldoende gemotiveerd heeft bestreden dat zij ten onrechte een bedrag van
€ 13.615,= aan de nalatenschap heeft onttrokken ten eigen bate. [gedaagde01] behoorde het onjuiste van haar handelen redelijkerwijze in te zien. [gedaagde01] kan ter zake daarom een persoonlijk verwijt worden gemaakt, zodat de onrechtmatige daad aan haar kan worden toegerekend. Eisers zijn als gevolg van dit handelen van [gedaagde01] benadeeld tot een bedrag van € 9.076,66 (2/3e van €13.615,=). Dit bedrag ligt daarom als schadevergoeding voor toewijzing gereed. De gevorderde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf 13 april 2022.
Verliesposten beleggingsportefeuille
4.27.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat erflater op het moment van zijn overlijden beleggingsportefeuilles bij Rabobank en Bolero Securities had, die [gedaagde01] in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap te gelde heeft gemaakt.
4.28.
Eisers stellen dat uit de door [gedaagde01] opgestelde inkomsten- en uitgavenstaat volgt dat bij het te gelde maken van de aandelenportefeuilles verliezen zijn geleden van respectievelijk € 19.725,= en € 17.000,=. [gedaagde01] heeft nimmer aan hen gemotiveerd toegelicht hoe deze verliesposten zijn ontstaan. Eisers vrezen dat [gedaagde01] deze bedragen aan zichzelf heeft doen overmaken.
4.29.
De rechtbank begrijpt de vrees van eisers, nu [gedaagde01] als executeur haar zorgplicht jegens hen heeft geschonden. Niet bestreden is dat [gedaagde01] tot nu geen deugdelijke toelichting heeft gegeven over het ontstaan van de verliesposten. Zolang hierover nog geen duidelijkheid bestaat, is de vordering tot schadevergoeding prematuur en daarom niet toewijsbaar.
4.30.
Ter zitting heeft [gedaagde01] verklaard dat het risicovolle beleggingen waren en dat zij bereid is om bij de Rabobank en Bolero Securities de gegevens ter zake de fluctuaties op te vragen. In dat kader zal de vordering tot het afleggen van een aanvullende rekening en verantwoording worden toegewezen. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd zoals hierna in de beslissing vermeld.
Contant geld
4.31.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen enkel aanknopingspunt om aan te kunnen nemen dat – zoals eisers stellen, maar [gedaagde01] betwist – erflater op het moment van zijn overlijden een bedrag van € 33.000,= aan contanten in zijn kluis had, die [gedaagde01] zich heeft toegeëigend. De stelling van eisers wordt daarom als onvoldoende gemotiveerd verworpen.
Proceskosten en overig
4.32.
[gedaagde01] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van eisers worden begroot op:
  • dagvaarding € 125,03
  • griffierecht € 2.277,=
  • salaris advocaat € 6.580,= (3,5 punt x tarief V)
  • nakosten € 173,=(plus de verhoging als vermeld in de beslissing)
Totaal € 9.155,03
4.33.
De gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring zal als niet weersproken worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde01] in haar hoedanigheid van executeur onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de door eisers geleden schade,
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisers te betalen een bedrag van € 108.354,91, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 13 april 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde01] om binnen 90 dagen na vonniswijzing een aanvullende rekening en verantwoording aan [eiser02] af te leggen over het ontstaan van de verliesposten zoals hiervoor onder 4.27. tot en met 4.30. aan de orde,
5.4.
veroordeelt [gedaagde01] tot betaling van een dwangsom aan eisers van € 500,= per dag voor ieder dag dat [gedaagde01] niet aan de veroordeling tot het afleggen van een aanvullende rekening en verantwoording voldoet tot een maximum van € 10.000,= is bereikt,
5.5.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten (inclusief nakosten) van eisers, tot op heden begroot op € 9.155,03, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis betekend, dan moet [gedaagde01] € 90,= extra betalen aan salaris advocaat en de kosten van betekening,
5.6.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Stoof en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2023.