Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.[eiser01] ,
[eiser02],
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
€ 14.000,=, op 29 november 2013 € 10.000,= en op 16 januari 2014 € 5.000,=), waarna nog een schuld resteerde van € 80.126,=. Zij heeft alle bankafschriften van erflater aan eisers ter inzage afgegeven en er is van geen enkele andere aflossing gebleken dan de hiervoor genoemde deelbetalingen. [gedaagde01] stelt dat erflater in 2015 zijn schuld aan haar ten onrechte met een cashbetaling eruit heeft geschreven, omdat zij van erflater nimmer een bedrag in contanten ter aflossing heeft gehad. Zij heeft daarom bij de boekhouder van erflater ([boekhouder]) aangegeven dat erflater nog een openstaande schuld aan haar had van € 80.126,=. Op advies van de boekhouder heeft zij de schuld weer in de aangifte IB van erflater over de jaren 2016 en 2017 doen opnemen. Van onrechtmatig handelen is daarom geen sprake.
€ 80.126,= aan zichzelf heeft uitbetaald. [gedaagde01] behoorde het onjuiste van haar handelen redelijkerwijze in te zien. [gedaagde01] kan ter zake daarom een persoonlijk verwijt worden gemaakt, zodat de onrechtmatige daad aan haar kan worden toegerekend. Eisers zijn als gevolg van dit handelen van [gedaagde01] benadeeld tot een bedrag van € 53.417,33 (2/3e van € 80.126,=). Dit bedrag ligt daarom als schadevergoeding voor toewijzing gereed. De gevorderde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf 13 april 2022.
- dagvaarding € 125,03
- griffierecht € 2.277,=
- salaris advocaat € 6.580,= (3,5 punt x tarief V)
- nakosten € 173,=(plus de verhoging als vermeld in de beslissing)