ECLI:NL:RBZWB:2023:5726

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
10488663 CV EXPL 23-1705
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Sierkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit hoofde van vaststellingsovereenkomst met compensatie van proceskosten

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser01] en [gedaagde01] B.V. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M.A. Verboven, vorderde betaling van bedragen die voortvloeien uit een vaststellingsovereenkomst die was gesloten ter beëindiging van een arbeidsovereenkomst. De overeenkomst stipuleerde dat [gedaagde01] vóór 1 april 2023 een totaalbedrag van € 3.699,87 aan [eiser01] diende te betalen, bestaande uit bedragen voor niet-genoten vakantiedagen, vakantietoeslag en transitievergoeding. Echter, [gedaagde01] heeft slechts een deel van dit bedrag, € 700,- netto, betaald en stelde dat de resterende betalingen in termijnen zouden plaatsvinden. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde01] in verzuim verkeerde door de volledige betaling niet tijdig te voldoen en dat de vordering van [eiser01] grotendeels toewijsbaar was. De rechter matigde de wettelijke verhoging tot 20% en wees de wettelijke rente toe over het te laat betaalde bedrag. Tevens werd [gedaagde01] veroordeeld tot het verstrekken van een correcte betaalspecificatie aan [eiser01] binnen een termijn van 14 dagen, met een dwangsom voor het geval van niet-nakoming. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat inhoudt dat de veroordelingen onmiddellijk uitgevoerd moeten worden, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer 10488663 CV EXPL 23-1705
Vonnis van 9 augustus 2023
in de zaak van
[eiser01],
wonende te [woonplaats01] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser01] ,
gemachtigde: mr. M.A. Verboven , werkzaam bij CNV Vakmensen te Utrecht,
tegen
[gedaagde01] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats01] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde01] ,
procederend in de persoon van drs. [naam01] .

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde01] .
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten:
a. [eiser01] en [gedaagde01] hebben, ter beëindiging van de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst per 10 januari 2023, een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin – voor zover hier van belang – is vastgelegd dat [gedaagde01] vóór 1 april 2023 een bedrag van € 1.964,37 bruto ter zake van opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen, een bedrag van € 345,50 bruto ter zake van vakantietoeslag en een bedrag van € 1.390,00 bruto ter zake van de transitievergoeding aan [eiser01] betaalt, onder verstrekking van een bruto-nettospecificatie van voornoemde bedragen.
b. [gedaagde01] heeft op 30 maart 2023 de gemachtigde van [eiser01] het volgende per e-mail bericht:
“Geachte heer Verboven ,
Bijgaand de loonstrook van [naam02] .
Gezien het feit dat het bedrijf in [plaats01] niet meer bestaat en de liquiditeiten positie niet goed is zullen wij het genoemde bedrag in 5 maanden betalen.
De eerste betaling zal vandaag geschieden.
2e betaling 21 april 2023
3de betaling 21 mei 2023
4e betaling 21 juni 2023
5e betaling 21 juli 2023
Groeten,
Drs. [naam01] ”

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde01] te veroordelen;
I. tot betaling aan [eiser01] van een bedrag van:
a. € 1.964,37 bruto ten titel van 167,18 vakantie-uren;
b. € 345,50 bruto ten titel van vakantietoeslag;
c. € 1.390,00 bruto ten titel van transitievergoeding;
d. de wettelijke verhoging (tot het maximum van 50%) over de onder a. en b. genoemde bedragen;
e. de wettelijke rente over de onder a. tot en met d. genoemde bedragen;
f. een bedrag van € 494,99 aan buitengerechtelijke incassokosten;
II. tot afgifte aan [eiser01] van een (correcte) betaalspecificatie betreffende de onder a. tot en met c. genoemde bedragen, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat [gedaagde01] in gebreke blijft hieraan te voldoen;
III. in de kosten van deze procedure, inclusief nakosten.
3.2.
[gedaagde01] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna (in onderdeel 4, De beoordeling) , voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser01] legt – samengevat – de volgende stellingen aan haar vordering ten grondslag. Partijen hebben een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin – onder meer – is vastgelegd dat [gedaagde01] vóór 1 april 2023 een bedrag van € 1.964,37 bruto ter zake van opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen, een bedrag van € 345,50 bruto ter zake van vakantietoeslag en een bedrag van € 1.390,00 bruto ter zake van de transitievergoeding aan [eiser01] dient te betalen. [gedaagde01] heeft slechts een bedrag van € 700,- netto aan [eiser01] betaald. Daarmee is [gedaagde01] tekort geschoten in de nakoming van haar betalingsverplichting.
4.2.
[gedaagde01] voert – kort en zakelijk weergegeven – ter motivering van haar verweer het volgende aan. Op 30 maart 2023 heeft [gedaagde01] een betalingsregeling van 5 maandelijkse termijnen van € 700,- voorgesteld aan (de gemachtigde van) [eiser01] en heeft [gedaagde01] de eerste termijn van € 700,- aan [eiser01] betaald. Hierop heeft [gedaagde01] geen reactie van [eiser01] ontvangen, kennelijk met het doel om de deadline van 1 april 2023 te overschrijden waardoor de mogelijkheid ontstond om een juridische procedure te starten en extra geld te claimen. Vanwege het uitblijven van een reactie heeft [gedaagde01] gemeend dat [eiser01] akkoord was met de voorgestelde betalingsregeling. Uit het feit dat [gedaagde01] op 14 april 2023 een dagvaarding heeft ontvangen heeft [gedaagde01] afgeleid dat [eiser01] niet akkoord was met de betalingsregeling. Hierop heeft [gedaagde01] de resterende termijnen op 15 april 2023 betaald. [gedaagde01] concludeert tot afwijzing van de overige vorderingen van [eiser01] .
4.3.
De kantonrechter overweegt hierover het volgende.
4.4.
Niet in geschil is dat partijen (de door [eiser01] als productie 16 overgelegde) vaststellingsovereenkomst hebben gesloten, op basis waarvan [gedaagde01] vóór 1 april 2023 een bedrag van € 1.964,37 bruto ter zake van opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen, een bedrag van € 345,50 bruto ter zake van vakantietoeslag en een bedrag van € 1.390,00 bruto ter zake van de transitievergoeding aan [eiser01] diende te betalen. Vaststaat dat [gedaagde01] deze bedragen niet vóór 1 april 2023 heeft voldaan en dat zij vanaf dat moment in verzuim verkeerde. Gelet daarop zijn deze bedragen toewijsbaar. Daarop strekt uiteraard wél in mindering de door [gedaagde01] op 30 maart 2023 aan [eiser01] gedane betaling van € 700,- netto.
4.5.
[gedaagde01] heeft in haar conclusie van antwoord aangevoerd dat zij na ontvangst van de dagvaarding nog betalingen ( [gedaagde01] stelt de resterende vier termijnen van € 700,-) heeft verricht aan [eiser01] op 15 april 2023, waarmee – zo begrijpt de kantonrechter – zij stelt te hebben voldaan aan haar betalingsverplichting. [gedaagde01] heeft echter nagelaten om haar stelling door middel van het overleggen van betaalbewijzen te onderbouwen. En ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft [eiser01] op haar beurt niet meer gereageerd op de conclusie van antwoord en heeft [eiser01] zich dus niet uitgelaten over de door [gedaagde01] gestelde betalingen. Gelet daarop kan de kantonrechter niet nagaan of [gedaagde01] de door haar gestelde betalingen daadwerkelijk heeft verricht, zodat de kantonrechter hiermee geen rekening kan houden in dit vonnis. Maar als de gestelde betalingen door [gedaagde01] wel mochten zijn ontvangen door [eiser01] , dan komen die betalingen uiteraard ook in mindering op het hierna (in onderdeel 5.1.) toe te wijzen totaalbedrag.
4.6.
Nu vaststaat dat [gedaagde01] de vergoeding ter zake van opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen en de vakantietoeslag niet tijdig heeft betaald, is zij daarover wettelijke verhoging ex artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek verschuldigd geworden. Gelet op het door [gedaagde01] op 30 maart 2023 betaalde bedrag van € 700,- netto en de door [gedaagde01] gestelde betaling van € 2.800,- netto op 15 april 2023, ziet de kantonrechter aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot 20%. De wettelijke verhoging is verschuldigd over € 1.964,37 bruto en over € 345,50 bruto en bedraagt concreet het bedrag van € 461,97 bruto (20% van
€ 2.309,87).
De door [eiser01] gevorderde wettelijke rente over de wettelijke verhoging zal worden afgewezen, omdat gesteld noch gebleken is dat [eiser01] [gedaagde01] in gebreke heeft gesteld om de wettelijke verhoging te betalen.
4.7.
De wettelijke rente over de te laat betaalde vergoeding ter zake van opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen, de vakantietoeslag en de transitievergoeding (€ 1.964,37 bruto + € 345,50 bruto + € 1.390,00 bruto = € 3.681,87) is als volgt toewijsbaar. Rekening houdend met de betaling door [gedaagde01] van € 700,00 netto op 30 maart 2023, wordt de wettelijke rente toegewezen over € 2.981,87 (€ 3.681,87 - € 700,00) vanaf 1 april 2023 tot aan de dag dat dit bedrag volledig is betaald.
4.8.
De gevorderde afgifte van een (correcte) betaalspecificatie wordt toegewezen. Vaststaat immers dat de door [gedaagde01] aan [eiser01] verstrekte salarisspecificatie (productie 20 bij dagvaarding) een bedrag van € 155,32 aan vakantietoeslag vermeldt, terwijl de op grond van de vaststellingsovereenkomst verschuldigde vakantietoeslag € 345,50 bruto bedraagt. [gedaagde01] dient zorg te dragen voor een salarisspecificatie met daarop het juiste bedrag aan vakantietoeslag. De termijn voor afgifte zal worden gesteld op de redelijke termijn van 14 dagen, dat wil zeggen uiterlijk op 23 augustus 2023. [eiser01] heeft ook belang bij een prikkel tot nakoming van de veroordeling tot afgifte van de correcte salarisspecificatie, zodat de gevorderde dwangsom zal worden toegewezen, met dien verstande dat deze zal worden gematigd tot € 50,- per dag met een maximum van € 1.500,-.
4.9.
[eiser01] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Niet gesteld of gebleken is dat ten aanzien van de inning van het op basis van de vaststellingsovereenkomst verschuldigde, buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Deze vordering is dan ook niet toewijsbaar.
4.10.
Met betrekking tot de proceskosten geldt dat op grond van de wet de in het ongelijk gestelde partij moet worden veroordeeld in de kosten. Nu [gedaagde01] ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding niet de (volledige) hoofdsom had betaald, is zij terecht gedagvaard en komen deze kosten in beginsel voor haar rekening. Dit kan anders zijn als zij rauwelijks
– dus zonder eerdere aankondiging – is gedagvaard. Als door [gedaagde01] onweersproken is gesteld, staat vast dat [eiser01] niet heeft gereageerd op de door [gedaagde01] aangekondigde betalingsregeling, dat zij vervolgens een bedrag van € 700,- aan [eiser01] heeft voldaan en dat [eiser01] daar ook niet op heeft gereageerd. [eiser01] heeft niet kenbaar gemaakt aan [gedaagde01] dat zij niet akkoord ging met de aangekondigde betalingsregeling en heeft [gedaagde01] evenmin tot betaling van het resterende bedrag gemaand. Dit betekent dat [gedaagde01] zonder nadere aankondiging is gedagvaard, zodat de kantonrechter aanleiding ziet om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] een bedrag van € 3.681,87 bruto te betalen minus het door [gedaagde01] op 30 maart 2023 betaalde bedrag van € 700,- netto, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.981,87 vanaf 1 april 2023 tot aan de dag dat dit bedrag volledig is betaald;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] een bedrag van € 461,97 bruto te betalen aan wettelijke verhoging;
5.3.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] uiterlijk op 23 augustus 2023 een deugdelijke salarisspecificatie te verstrekken van de in onderdeel 4.7., eerste zin genoemde bedragen
(€ 1.964,37 bruto, € 345,50 bruto en € 1.390,00 bruto), op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,00 voor iedere dag dat [gedaagde01] na 23 augustus 2023 daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 1.500,00;
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad [1] ;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sierkstra en is in het openbaar uitgesproken op
9 augustus 2023.

Voetnoten

1.Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat de veroordelingen in het vonnis uitgevoerd moeten worden ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.