ECLI:NL:RBZWB:2023:573

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
BRE 21/4405 tot en met 21/4416
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslagen en navorderingsaanslagen in verband met hennepkwekerij

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 februari 2023, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die in beroep gaat tegen belastingaanslagen en navorderingsaanslagen opgelegd door de inspecteur van de belastingdienst. De inspecteur had aan de belanghebbende navorderingsaanslagen opgelegd voor de jaren 2011 tot en met 2016, gebaseerd op de ontdekking van een hennepkwekerij op haar adres. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur voldoende bewijs heeft geleverd dat de hennepkwekerij voor de belanghebbende als een bron van inkomen kwalificeert volgens de Wet IB 2001. De rechtbank concludeert dat de inspecteur niet heeft voldaan aan de bewijslast en vernietigt de belastingaanslagen voor de jaren 2011, 2015 en 2016, evenals de navorderingsaanslagen voor de jaren 2012, 2013 en 2014. Tevens wordt een immateriële schadevergoeding van € 4.500 toegewezen aan de belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden aan de belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Eindhoven
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/4405 tot en met 21/4416
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats 1], belanghebbende,
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken van de inspecteur van 15 september 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende (navorderings)aanslagen opgelegd en beschikkingen afgegeven:
- de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2011 en de beschikking heffingsrente (zaaknummer 21/4405);
- de navorderingaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) 2011 (zaaknummer 21/4406);
- de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 en de beschikking belastingrente (zaaknummer 21/4407);
- de navorderingsaanslag Zvw 2012 en de beschikking belastingrente (zaaknummer 21/4408);
- de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 en de beschikking belastingrente (zaaknummer 21/4409);
- de navorderingsaanslag Zvw 2013 en de beschikking belastingrente (zaaknummer 21/4410);
- de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 en de beschikking belastingrente (zaaknummer 21/4411);
- de navorderingsaanslag Zvw 2014 en de beschikking belastingrente (zaaknummer 21/4412);
- de aanslag IB/PVV 2015 en de beschikking belastingrente (zaaknummer 21/4413);
- de aanslag Zvw 2015 en de beschikking belastingrente (zaaknummer 21/4414);
- de aanslag IB/PVV 2016 en de boetebeschikking (zaaknummer 21/4415);
- de aanslag Zvw 2016 (zaaknummer 21/4416).
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 22 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben [gemachtigde], als de gemachtigde van belanghebbende, en [inspecteur] en [inspecteur], namens de inspecteur, deelgenomen.
Tegelijkertijd zijn, met instemming van partijen, behandeld de beroepen van [X] bij de rechtbank bekend onder de zaaknummers 21/4417 tot en met 21/4425.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende woont sinds 2007 in de woning aan de [adres 1] in [plaats 1]. Zij huurt de woning en garage achter de woning van [X] (hierna: [X]). De woningen staan naast elkaar. Belanghebbende heeft samen met [X] drie kinderen, geboren in 2004, 2006 en 2016. De kinderen staan ingeschreven bij belanghebbende.
2.2.
[X] staat ingeschreven op het adres [adres 2] in [plaats 1]. Hij houdt 100% van de aandelen in [B.V.] en is eigenaar van een aantal woningen die hij verhuurt.
2.3.
De inspecteur heeft belanghebbende voor de jaren 2011 tot en met 2015 niet uitgenodigd tot het doen van aangiften IB/PVV en Zvw.
Voor 2011 heeft belanghebbende aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.135. De inspecteur heeft de primitieve aanslagen IB/PVV en Zvw 2011, met dagtekening 19 juli 2013, overeenkomstig de aangifte opgelegd.
Voor de jaren 2012 tot en met 2015 heeft belanghebbende geen aangiften ingediend.
2.4.
De inspecteur heeft belanghebbende voor 2016 uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte IB/PVV. Belanghebbende heeft voor 2016 geen aangifte ingediend. De primitieve aanslagen IB/PVV en Zvw 2016 zijn opgelegd met dagtekening 24 juli 2019.
2.5.
Op 1 augustus 2016 is door de Politie Eenheid [plaats 2] (hierna: de politie) onderzoek gedaan op het adres [adres 1]. Tijdens dit onderzoek is in een verborgen ruimte onder het terras een hennepkwekerij aangetroffen met in totaal 787 hennepplanten. In de garage en in de garageboxen achter de woningen [adres 1] en [adres 2] is in totaal 53,5 kilo gedroogde hennep en een hennepdrooginstallatie aangetroffen.
2.6.
Door de politie is een Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling opgemaakt, gedagtekend 18 april 2019. Uit het rapport blijkt het volgende.
2.6.1.
De politie heeft aan de hand van de productiedatum van de in de verborgen ruimte aangetroffen voorzieningen geconcludeerd dat de hennepkwekerij sinds 2010 in werking is.
2.6.2.
De politie heeft het met de hennepkwekerij wederrechtelijk verkregen voordeel berekend op € 7.948 per week.
2.6.3.
De politie heeft onderzocht dat door belanghebbende, [X] en [B.V.] over de periode 2010 tot en met 2016 in totaal € 330.946,36 aan contante uitgaven zijn gedaan:
Jaar
[X]
Cortjens
[B.V.]
2010
€ 24.210
€ 0
2011
€ 25.100
€ 4.500
€ 6.040
2012
€ 22.750
€ 800
€ 0
2013
€ 8.100
€ 9.747
€ 5.000
2014
€ 18.050
€ 9.760
€ 1.000
2015
€ 6.240
€ 5.810
€ 12.460
2016
€ 24.720
€ 4.000
2.6.4.
Tijdens haar verhoor door de politie heeft belanghebbende, onder meer, verklaard dat zij:
Alleenstaand was, geen werk had, geen uitkering kreeg en geen schulden had.
Af en toe zou zij geld krijgen van haar ouders en van [X] . Hij betaalt vooral voor de 3 kinderen.
Zij wist niet wat haar maandelijkse lasten zijn, want het huis was van [X] .
De kosten voor gas, water en licht bedragen ongeveer 250 euro per maand en worden betaald door [X] .
[X] woont officieel niet bij haar, maar op [adres 2]. Hij blijft wel vaker slapen.
Zij zou het huis al 10 jaar van [X] huren.
Zij ontvangt alleen subsidie met betrekking tot de kinderen.
Zij houdt per maand geen geld over, heeft nooit geld gewonnen, schenkingen of giften gekregen of een erfenis ontvangen.
2.7.
De inspecteur heeft op 20 december 2016 bij de officier van justitie gegevens en inlichtingen gevraagd over het strafrechtelijk onderzoek. Na kennisneming van de informatie heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat met de hennepkwekerij in de jaren 2010 tot en met 2015 jaarlijks € 413.296 (52 weken x € 7.948) is verdiend en in 2016 € 158.960 (20 weken x € 7.948) vanwege de ontmanteling van de hennepkwekerij in augustus van dat jaar.
2.8.
De inspecteur heeft vervolgens het standpunt ingenomen dat de helft van de opbrengst aan belanghebbende moet worden toegerekend als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW). Dit heeft geleid tot belastingaanslagen naar de volgende belastbare inkomens:
(Navorderings-) aanslag
Bekend loon
Bijtelling ROW
Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning
2011
€ 4.135
€ 206.648
€ 210.783
2012
€ 1.995
€ 206.648
€ 208.043
2013
€ 0
€ 206.648
€ 206.648
2014
€ 0
€ 206.648
€ 206.648
2015
€ 0
€ 206.648
€ 206.648
2016
€ 0
€ 79.480
€ 79.480
2.9.
De navorderingsaanslag Zvw 2011 is berekend over het maximum bijdrage-inkomen van dat jaar van € 33.427. Het bijdrage-inkomen is € 206.648.
De navorderingsaanslag Zvw 2012 is berekend over het maximum bijdrage-inkomen van dat jaar van € 50.064. Het bijdrage-inkomen is € 206.648.
De navorderingsaanslag Zvw 2013 is berekend over het maximum bijdrage-inkomen van dat jaar van € 50.853. Het bijdrage-inkomen is € 206.648.
De navorderingsaanslag Zvw 2014 is berekend over het maximum bijdrage-inkomen van dat jaar van € 51.414. Het bijdrage-inkomen is € 206.648.
De navorderingsaanslag Zvw 2015 is berekend over het maximum bijdrage-inkomen van dat jaar van € 51.976. Het bijdrage-inkomen is € 206.648.
De aanslag Zvw 2016 is berekend over het maximum bijdrage-inkomen van dat jaar van € 52.763. Het bijdrage-inkomen is € 79.480.

3.Beoordeling door de rechtbank

Op de zaak betrekking hebbende stukken
3.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 Awb heeft overgelegd. De ontbrekende stukken bestaan, aldus belanghebbende, uit de documenten die aan het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling van de politie ten grondslag hebben gelegen.
3.2.
De rechtbank is niet gebleken dat de inspecteur over dergelijke stukken beschikt, hetgeen de inspecteur ook ontkent. Tot de door de inspecteur over te leggen stukken behoren niet stukken die zich bevinden onder derden (bijvoorbeeld de politie) en die niet aan hem zijn verstrekt. Daarom verwerpt de rechtbank de stelling dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd.
Inhoudelijk
3.3.
De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de belastingaanslagen en de daarbij opgelegde verzuimboete terecht en niet tot te hoge bedragen heeft opgelegd.
Nieuw feit
3.4.
De termijn voor het opleggen van primitieve aanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2012 tot en met 2014 liep tot respectievelijk 31 december 2015, 31 december 2016 en 31 december 2017 (hierna: de primitieve aanslagtermijn). De inspecteur heeft vóór het verstrijken van die termijn geen primitieve aanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2012 tot en met 2014 aan belanghebbende opgelegd.
3.5.
Indien en voor zover is voldaan aan de voorwaarden voor navordering als bedoeld in artikel 16 van de AWR, kan, ondanks dat er geen primitieve aanslag is opgelegd, alsnog door de inspecteur worden nagevorderd. Artikel 16, eerste lid, van de AWR bepaalt (onder meer) dat de inspecteur de te weinig geheven belasting kan navorderen, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
3.6.
De inspecteur stelt dat hij over een nieuw feit beschikt. De rechtbank oordeelt als volgt. De inspecteur heeft verklaard al in 2016 bekend te zijn geworden met het feit dat bij belanghebbende een hennepkwekerij was aangetroffen. Dit betekent dat de inspecteur pas na het verstrijken van de primitieve aanslagtermijn voor het jaar 2012 wist van het bestaan van de hennepkwekerij en dus over een nieuw feit beschikt dat navordering over 2012 rechtvaardigt. Dit betekent ook dat de inspecteur vóór het verstrijken van de primitieve aanslagtermijn voor de jaren 2013 en 2014 wist van het bestaan van de hennepkwekerij en dus voor 2013 en 2014 niet over een nieuw feit beschikt dat navordering rechtvaardigt. De navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2013 en 2014 moeten worden vernietigd. Er is door de inspecteur geen subsidiair standpunt ingenomen. Dat geldt ook voor de daarop betrekking hebbende belastingrente. Het beroep van belanghebbende is in zoverre gegrond.
3.7.
De rechtbank stelt vast dat de primitieve aanslag IB/PVV en Zvw 2011 is opgelegd met dagtekening 19 juli 2013. De inspecteur kon zodoende op het moment van opleggen van deze aanslagen nog niet op de hoogte zijn van de hennepkwekerij. Dit betekent dat de inspecteur voor 2011 beschikt over een nieuw feit. De bevindingen van de politie op 1 augustus 2016 rechtvaardigt in beginsel de navordering over 2011 en 2012.
De belastingaanslagen 2011, 2012 en 2015
3.8.
De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast dat belanghebbende in de onderhavige jaren inkomsten uit de hennepkwekerij heeft genoten rust op de inspecteur. De inspecteur heeft daartoe gewezen op de contante stortingen door belanghebbende en [X]. Daarbij heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende en [X] een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd en dat belanghebbende bemoeienis heeft gehad met de hennepkwekerij en op zijn minst daarvan een deel van de vruchten heeft geplukt.
3.9.
Naar het oordeel van de rechtbank is de inspecteur met het voorgaande niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast. Op basis van de stukken kan de rechtbank niet opmaken dat belanghebbende een rol bij de hennepkwekerij heeft gespeeld noch of die rol zodanig was dat zij daaruit inkomsten moet hebben genoten. De enkele omstandigheid dat de hennepkwekerij is aangetroffen op haar adres acht de rechtbank in dit geval gelet op de specifieke feiten en omstandigheden onvoldoende. De kwekerij was immers verborgen in een speciaal daarvoor gemaakte ruimte en alleen te bereiken via de achterliggende garage en [X] was de eigenaar van die achterliggende garage. Verder heeft belanghebbende verklaard samen met haar kinderen te hebben geleefd van het geld dat zij van [X] heeft gekregen. De rechtbank acht dit zonder concreet gemotiveerde betwisting aannemelijk. Dat [X] dat geld, aldus de inspecteur, heeft verdiend met een hennepkwekerij maakt nog niet dat het aannemelijk is dat die hennepkwekerij voor belanghebbende als een bron van inkomen in de zin van de Wet IB 2001 kwalificeert.
De aanslag 2016
3.10.
De inspecteur heeft gesteld dat de aanslag mocht worden opgelegd met omkering en verzwaring van de bewijslijst, omdat de vereiste aangifte niet is gedaan. [1]
3.11.
Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte kan slechts dan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden voor de toepassing van deze regels slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast, waardoor de bewijslast hiervoor rust op de inspecteur.
3.12.
De inspecteur heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in 2016 inkomen had waarover zij aangifte had moeten doen. Zoals de rechtbank hiervoor in 3.9 heeft overwogen is niet aannemelijk geworden dat belanghebbende betrokken was bij de hennepkwekerij en daaruit inkomen heeft genoten. Dit betekent dat voor het jaar 2016 geen omkering van de bewijslast geldt. De inspecteur is niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat de hennepkwekerij voor belanghebbende als een bron van inkomen in de zin van de Wet IB 2001 kwalificeert.
Conclusie
3.13.
Gezien het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast ten aanzien van het gestelde inkomen uit de hennepkwekerij. Daarom dienen de aan belanghebbende opgelegde belastingaanslagen IB/PVV en Zvw over de jaren 2011, 2015 en 2016 en de navorderingsaanslag Zvw 2012 te worden vernietigd. Dat geldt ook voor zover de beroepen betrekking hebben op de belastingrente, waartegen geen afzonderlijke gronden zijn aangevoerd, en de verzuimboete. De navorderingsaanslag IB/PVV 2012 moeten worden verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.995 (zie 2.8).
Vergoeding immateriële schadevergoeding
3.14.
De door belanghebbende gevraagde vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen voor € 4.500. De schadevergoeding geldt voor alle zaken gezamenlijk, omdat deze zaken samenhangen. Dit bedrag komt geheel voor rekening van de inspecteur. Een en ander is gebaseerd op de uitgangspunten in de jurisprudentie van de Hoge Raad [2] , een redelijke termijn van twee jaar in dit geval, de datum waarop het eerste bezwaarschrift is ontvangen (28 december 2016), de datum van de uitspraken op bezwaar (15 september 2021), en de datum van deze uitspraak.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
De beroepen zijn gegrond. Dit betekent dat de rechtbank de belastingaanslagen IB/PVV over de jaren 2011 en 2013 tot en met 2016 en de belastingaanslagen Zvw over de jaren 2011 tot en met 2016 en de bijbehorende beschikkingen vernietigd. De navorderingsaanslag IB/PVV 2012 wordt verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.995 De inspecteur moet het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en belanghebbende krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
4.2.
Belanghebbende heeft de rechtbank verzocht om vergoeding van de werkelijke kosten die zij in verband met de beroepsprocedure heeft moeten maken. Belanghebbende verwijt de inspecteur schending van de goede procesorde en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4.3.
De rechtbank ziet geen reden om over te gaan tot het vergoeden van de werkelijke kosten van belanghebbende. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Dit oordeel behoeft geen nadere motivering.
4.4.
De rechtbank veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in bezwaar en beroep. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 296. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift en een beroepschrift ingediend en aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. Omdat sprake is van samenhang is de wegingsfactor 1,5. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.955.

5.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 en de beschikking heffingsrente;
- vernietigt de navorderingaanslag Zvw 2011;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.995 en vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- vernietigt de navorderingsaanslag Zvw 2012 en de beschikking belastingrente;
- vernietigt de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 en de beschikking belastingrente;
- vernietigt de navorderingsaanslag Zvw 2013 en de beschikking belastingrente;
- vernietigt de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 en de beschikking belastingrente;
- vernietigt de navorderingsaanslag Zvw 2014 en de beschikking belastingrente;
- vernietigt de aanslag IB/PVV 2015 en de beschikking belastingrente;
- vernietigt de aanslag Zvw 2015 en de beschikking belastingrente;
- vernietigt de aanslag IB/PVV 2016 en de boetebeschikking;
- vernietigt de aanslag Zvw 2016;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 4.500;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.955 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier, op 2 februari 2023, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Artikel 27e, eerste lid, van de AWR.
2.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.