ECLI:NL:RBZWB:2023:5736

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
AWB- 22_367
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

Op 17 augustus 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser heeft beroep ingesteld tegen een besluit van 20 december 2021, waarin zijn aanvraag voor een WIA-uitkering werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het UWV. Na heropening van het onderzoek op 16 maart 2023, heeft het UWV aanvullende informatie overgelegd, waar eiser op 1 juni 2023 op heeft gereageerd. De rechtbank heeft op 7 augustus 2023 het onderzoek gesloten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, die sinds 5 oktober 2018 arbeidsongeschikt is door lichamelijke klachten, beperkingen heeft die zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 1 oktober 2021. Eiser betwistte de medische beoordeling van het UWV en stelde dat zijn arbeidsongeschiktheidspercentage hoger zou moeten zijn. De rechtbank oordeelde echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts b&b voldoende rekening had gehouden met de klachten van eiser. De rechtbank concludeerde dat eiser in staat is om bepaalde functies te vervullen, ondanks zijn beperkingen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van het UWV, dat zijn aanvraag voor een WIA-uitkering had afgewezen. Met het bestreden besluit werd het bezwaar gegrond verklaard, en kreeg eiser alsnog een loongerelateerde WIA-uitkering toegekend per 2 oktober 2020. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om af te wijken van de vastgestelde belastbaarheid en dat de mate van arbeidsongeschiktheid van 59,05% correct was vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/367 WIA

uitspraak van 17 augustus 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. N.A.C. Versteden,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 20 december 2021 (bestreden besluit) inzake de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en namens het UWV [gemachtigde verweerder] .
Bij beslissing van 16 maart 2023 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Het UWV is onder meer verzocht om de door eiser in beroep overgelegde informatie van sportarts [naam sporarts] voor te leggen aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b).
Door het UWV is op 3 mei 2023 een rapportage van de verzekeringsarts b&b ingezonden.
Eiser heeft op 1 juni 2023 gereageerd
Nadat geen van de partijen, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft aangegeven op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek op
7 augustus 2023 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser is werkzaam geweest als [werkzaamheden] bij [werkgever] . Voor dat werk is hij op 5
oktober 2018 uitgevallen vanwege lichamelijke klachten.
Het UWV heeft met een besluit van 8 oktober 2020 (primair besluit) geweigerd aan
eiser een WIA-uitkering toe te kennen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Met het bestreden besluit is het bezwaar gegrond verklaard. Aan eiser is alsnog per 2 oktober 2020 een loongerelateerde WIA-uitkering toegekend.
2. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op een rapportage van een verzekeringsarts b&b van het UWV. De verzekeringsarts b&b heeft eisers dossier bestudeerd, eiser gezien op de hoorzitting en aansluitend medisch onderzoek verricht. Door de verzekeringsarts b&b is op 1 oktober 2021 gerapporteerd dat er sprake is van diverse allergieën en overgevoeligheid voor een aantal chemische stoffen, die met specialistisch onderzoek zijn geobjectiveerd. Bovendien is er sprake van een door de medisch specialist beschreven verhoogde gevoeligheid voor via de luchtwegen overgebrachte infecties en geuren. Als gevolg hiervan heeft eiser beperkingen. Deze beperkingen zijn absoluut, aangezien er niet alleen sprake is van contact allergie, maar ook van verhoogde en tot klachten leidende overgevoeligheid bij het inademen van gasvormige producten. Daarnaast is er bij eiser sprake van geobjectiveerde rug-pathologie, die tot beperkingen leidt. Tot slot gebruikt eiser een zuurstofapparaat, dat hij bij het optreden van ademhalingsklachten gebruikt. Dit device zal hij ook naar werk moeten kunnen meenemen. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 1 oktober 2021.
De verzekeringsarts b&b heeft op 17 december 2021 aanvullend gerapporteerd. Volgens hem is van volledige arbeidsongeschiktheid geen sprake. Er is volgens hem geen geobjectiveerde reden aanwezig om beperkingen op psychisch belastende factoren, sociaal belastende aspecten of cognitieve aspecten in de FML op te nemen. Eiser voldoet volgens de verzekeringsarts b&b niet aan de criteria voor toepassing van een urenbeperking. Dat eiser geen uur zou kunnen zitten en niet gedurende het grootste deel van de dag, past niet bij de conclusie van de neuroloog (aspecifieke rugklachten met mogelijk een radiculaire L5 component). Bovendien is bij aaneengesloten zitten enige vertreding in de definitie opgenomen (even opstaan en iets pakken wordt niet als een onderbreking van het aaneengesloten zitten beschouwd). Om dezelfde redenen is niet aannemelijk dat eiser niet gedurende het grootste deel van de werkdag zou kunnen zitten. De urinewegklachten zijn volgens de gegevens van de behandelaar opgetreden tijdens blootstelling aan agentia middels plakproeven. Als deze blootstelling er niet is, dan gaat de verzekeringsarts b&b ervan uit dat de urinewegklachten niet aanwezig zijn en is voor deze klachten geen aanvullende beperking noodzakelijk.
3. Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zijn arbeidsongeschiktheidspercentage evident hoger dient te zijn, namelijk 100% en dat er sprake is van blijvende beperkingen. Het fysieke onderzoek door de verzekeringsarts b&b heeft niet langer dan vijf minuten geduurd en ten aanzien van veel beperkingen heeft de verzekeringsarts b&b geen vragen gesteld. Ook is door de verzekeringsarts b&b amper tot niet gereageerd op eisers reactie op de FML. Er dienen meer beperkingen aangenomen te worden, onder meer op de aspecten tillen, knielen/hurken en ten aanzien van de aandacht. Ook dient er een urenbeperking aangenomen te worden. Eiser meent dat er aanleiding is om een deskundige te benoemen.
4. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsarts b&b blijkt dat hij op de hoogte was van de door eiser gestelde klachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapportages van 29 juli 2022 en 2 mei 2023 afdoende gemotiveerd dat in de door eiser in beroep overgelegde informatie van neuroloog [naam neuroloog] , fellow urologie [naam fellow urologie] en sportarts [naam sporarts] geen reden is gelegen om af te wijken van het eerder ingenomen standpunt. Voorts is in de rapportage van 2 mei 2023 naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk gemotiveerd waarom er per datum in geding geen reden is om beperkingen aan te nemen ten aanzien van de (eerst in beroep) gestelde nekklachten. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat het UWV de belastbaarheid van eiser, zoals vastgesteld in de FML van 1 oktober 2021, heeft overschat. Voor het instellen van een onderzoek door een onafhankelijk deskundige bestaat geen aanleiding. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 1 oktober 2021.
5. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is de rechtbank van oordeel dat eiser met inachtneming van de FML van 1 oktober 2021 in staat moet worden geacht de geduide functies van dienstindeler (Sbc-code 482010), medewerker backoffice/bezwaar (Sbc-code 532040) en schadeadviseur (Sbc-code 516080) te vervullen. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 27 oktober 2021
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 59,05%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
6. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Voor een veroordeling tot schadevergoeding bestaat geen aanleiding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst af het verzoek om schadevergoeding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 17 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.