ECLI:NL:RBZWB:2023:5747

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
C/02/410753 / KG ZA 23-287 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot levering onroerend goed in kort geding met betrekking tot wilsovereenstemming tussen partijen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 augustus 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser01] B.V. en [gedaagde01] B.V. over de levering van onroerend goed. [eiser01] vorderde dat [gedaagde01] het onroerend goed uiterlijk op 1 september 2023 zou leveren, omdat zij meende dat er wilsovereenstemming was bereikt over de koop. [gedaagde01] betwistte dat er een koopovereenkomst tot stand was gekomen en voerde aan dat er geen overeenstemming was over essentiële onderdelen van de overeenkomst, zoals de identiteit van de contractspartij en aanpassingen aan de elektriciteitsaansluiting.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat [eiser01] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er gerechtvaardigd vertrouwen bestond op wilsovereenstemming. De rechter oordeelde dat een koopovereenkomst tot stand kan komen zonder dat deze schriftelijk is vastgelegd, mits er aanbod en aanvaarding is. De rechter heeft geoordeeld dat de communicatie tussen de partijen en de betrokken makelaars voldoende aanwijzingen gaf dat er overeenstemming was over de verkoopprijs en de leveringsdatum.

De vordering van [eiser01] is toegewezen, met de bepaling dat [gedaagde01] het onroerend goed uiterlijk op 17 november 2023 moet leveren. Tevens is [gedaagde01] veroordeeld tot betaling van proceskosten en beslagkosten aan [eiser01]. De voorzieningenrechter heeft de gevorderde dwangsom voor de nakoming van het gebod tot levering afgewezen, maar wel een dwangsom opgelegd voor het verstrekken van noodzakelijke gegevens aan de notaris. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/410753 / KG ZA 23-287
Vonnis in kort geding van 17 augustus 2023
in de zaak van
[eiser01] B.V.,
te [plaats01] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser01] ,
advocaat: mr. L.L. de Boef,
tegen
[gedaagde01] B.V.,
te [plaats02] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde01] ,
advocaat: mr. R.S. Namjesky.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 21 juni 2023, met producties genummerd 1 tot en met 12,
- producties 13 en 14 van de zijde van [eiser01] , ter griffie ingekomen op 19 juli 2023,
- producties 1 tot en met 3 van de zijde van [gedaagde01] , ter griffie ingekomen op 1 augustus 2023,
- de mondelinge behandeling van 3 augustus 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitaantekeningen van [eiser01] ,
- de pleitaantekeningen van [gedaagde01] .

2.De feiten

2.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de onbetwiste inhoud van de producties, staat tussen partijen het volgende vast:
  • [eiser01] houdt zich bezig met handel in eigen onroerend goed, het (doen) verhuren, beheren, aan- en verkopen en exploiteren van onroerende zaken. De heer [bestuurder01] en de heer [bestuurder02] zijn (indirect) bestuurders.
  • [gedaagde01] is een groothandel in vis, schaal- en weekdieren en verricht werkzaamheden op het gebied van visverwerking, de in- en verkoop van vis, visproducten en aanverwante zaken. De heer [bestuurder03] (hierna: de heer [bestuurder03] ) en de heer [bestuurder04] (hierna: de heer [bestuurder04] ) zijn (indirect) bestuurder.
  • [gedaagde01] is eigenaar van een onroerende zaak, staande en gelegen aan [adres01] te [postcode01] [plaats02] , kadastraal bekend als [kadastrale aanduiding01] (hierna: het Onroerend Goed).
  • [gedaagde01] heeft het Onroerend Goed te koop aangeboden en daarvoor MVGM Bedrijfsmakelaars, de heer [verkoopmakelaar] (hierna: de verkoopmakelaar), ingeschakeld.
  • [eiser01] heeft MVGM Bedrijfsmakelaars, de heer [aankoopmakelaar] (hierna: de aankoopmakelaar), ingeschakeld ten aanzien van de koop van het Onroerend Goed.
  • Bij e-mailbericht d.d. 2 mei 2023 10:19 bericht de verkoopmakelaar aan de aankoopmakelaar:
“ [aankoopmakelaar] , mijn opdrachtgever van het [adres01] in [plaats02] houdt zijn beide poten stijf. Koopsom € 1.050.000,= kk. Overige voorwaarden als besproken.
Ik heb het bouwdossier, daaruit blijkt in ieder geval dat de wanden zijn gevuld met steenwol. Asbest kom ik nergens tegen.”
- Bij e-mailbericht d.d. 2 mei 2023 20:55 uur bericht de verkoopmakelaar, aan de aankoopmakelaar:
“(…) verkoper is akkoord.
Koopsom 1.025.000,= kosten koper,
tekenen koopovereenkomst
overdracht 1 september ivm 3 maanden
ik zal een complete set aanleveren met tekeningen
als jij zorgt voor de gegevens van koper kan ik deze week de overeenkomst laten opmaken.
Heb jij WWFT-gegevens van koper?”
- Bij e-mailbericht d.d. 2 mei 2023 20:28 uur stuurt de aankoopmakelaar aan [eiser01] het e-mailbericht van de verkoopmakelaar door en bericht hen:
“Hi [bestuurder01] en [bestuurder02]
Gefeliciteerd,
Zie onderstaand”
  • Bij e-mailbericht d.d. 5 mei 202312:49 uur stuurt de aankoopmakelaar aan [eiser01] (met de verkoopmakelaar in cc) de concept koopovereenkomst door met het verzoek de aanvullende gegevens door te geven.
  • Bij e-mailbericht d.d. 5 mei 2023 12:56 uur bericht [eiser01] aan haar aankoopmakelaar:
  • Bij e-mailbericht d.d. 8 mei 2023 15:59 uur bericht de verkoopmakelaar aan [gedaagde01] (aan de emailadressen van de heren [bestuurder03] en [bestuurder04] ):
Ik zie graag jullie reactie. Dan kan hij ter ondertekening naar de koper.”
  • Bij e-mailbericht d.d. 9 mei 2023 17:39 uur bericht [eiser01] aan de aankoopmakelaar (met de verkoopmakelaar in cc):
  • Op 9 mei 2023 18:14 stuurt de aankoopmakelaar het e-mailbericht van 9 mei 2023 17:39 uur door aan de verkoopmakelaar.
  • Bij e-mailbericht d.d. 10 mei 2023 bericht de verkoopmakelaar aan de aankoopmakelaar:
  • Op 25 mei 2023 is het Onroerend Goed bezichtigd door de heer [bestuurder01] namens [eiser01] . Hierbij waren de verkoopmakelaar, [bedrijf01] en de heer [naam01] (een door [eiser01] voor de verkoop van de nog te ontwikkelen bedrijfsunits ingeschakelde makelaar) aanwezig.
  • Na de bezichtiging van het Onroerend Goed zijn partijen op 25 mei 2023 op het kantoor van [gedaagde01] bijeengekomen. Daar is de koopovereenkomst ondertekend door de heer [bestuurder01] namens [eiser01] . [gedaagde01] heeft de koopovereenkomst niet ondertekend.
  • Bij e-mailbericht d.d. 26 mei 2023 bericht de verkoopmakelaar aan [eiser01] :
  • Bij e-mailbericht d.d. 1 juni 2023 bericht de verkoopmakelaar aan [eiser01] :
  • Op 8 juni 2023 is door [eiser01] , ten laste van [gedaagde01] , conservatoir leveringsbeslag gelegd op het Onroerend Goed.
  • Bij brief d.d. 14 juni 2023 is [gedaagde01] gesommeerd om binnen 48 uur na dagtekening van de brief te berichten dat onverkort en onvoorwaardelijk zal worden meegewerkt aan de levering van het Onroerend Goed aan [eiser01] voor de overeengekomen prijs.

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] vordert - samengevat – [gedaagde01] te gebieden om het Onroerend Goed uiterlijk op 1 september 2023 te leveren op straffe van een dwangsom. Zij legt aan die vordering ten grondslag dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de verkoop van het Onroerend Goed, zodat [gedaagde01] haar leveringsverplichting dient na te komen.
3.2.
[gedaagde01] stelt zich op het standpunt dat tussen partijen geen koopovereenkomst tot stand is gekomen. Zij voert – kort gezegd – aan dat er geen overeenstemming is bereikt tussen partijen over voor partijen essentiële onderdelen van de beoogde overeenkomst, namelijk over de identiteit van contractspartij [eiser01] , aanpassingen in de elektriciteitsaansluiting en een voorbehoud omtrent asbest, zodat er geen voltooide overeenkomst tot stand is gekomen. Voorts voert [gedaagde01] aan dat de verkoopmakelaar van [gedaagde01] onbevoegdelijk heeft gesproken toen hij op 2 mei 2023 aan de aankoopmakelaar van [eiser01] berichtte dat [gedaagde01] akkoord was met een koopsom van 1.025.000,00, de makelaar had immers geen volmacht tot het sluiten van een koopovereenkomst. De heer [bestuurder03] heeft verder ter zitting aangegeven dat hij met zijn broer en medebestuurder, de heer [bestuurder04] , een bodemprijs voor verkoop van het Onroerend Goed had afgesproken van € 1.050.000,00 en dat hij er niet mee bekend is of zijn broer op 2 mei 2023 telefonisch aan de verkoopmakelaar heeft doorgegeven dat hij akkoord was met een verkoopprijs van € 1.025.000,00. De heer [bestuurder04] had het contact met de verkoopmakelaar, de heer [bestuurder03] niet. De heer [bestuurder03] stelt dat hij in ieder geval geen akkoord heeft gegeven voor verkoopprijs van € 1.025.000,00 zodat – gelet op het feit dat de broers [bestuurder03] en [bestuurder04] gezamenlijk bevoegd zijn – er geen koopovereenkomst tot stand is gekomen. [gedaagde01] vordert afwijzing van de vorderingen van [eiser01] met veroordeling van [eiser01] in de kosten van dit geding.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser01] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Spoedeisend belang
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser01] voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Zij stelt dat partijen zijn overeengekomen dat de levering van het Onroerend Goed op 1 september 2023 zal plaatsvinden en dat zij een start wenst te maken met haar ontwikkelplannen. Een bodemprocedure kan een jaar (of langer) duren. Van [eiser01] kan niet verwacht worden dat zij deze tijd in onzekerheid blijft of zij over het Onroerend Goed kan beschikken.
Koopovereenkomst
4.3.
Bij de beoordeling van de vraag of tussen partijen een koopovereenkomst met betrekking tot het Onroerend Goed tot stand is gekomen stelt de voorzieningenrechter het volgende voorop. Een overeenkomst, waaronder ook begrepen een koopovereenkomst, komt tot stand door aanbod en aanvaarding (art. 6:217 BW). In dat aanbod en die aanvaarding dient wilsovereenstemming tot uitdrukking te zijn gebracht gericht op de totstandkoming van die overeenkomst. Daarvoor is nodig dat wilsovereenstemming bestaat over die aspecten van de overeenkomst die deze tot stand brengen (de zogenaamde essentialia). Bij een koopovereenkomst valt daarbij te denken aan overeenstemming over de prijs, het object, de leveringsdatum en de betalingscondities. Wat in een concreet geval behoort tot de essentialia zal afhangen van de omstandigheden van het geval.
Waar het op aankomt is dat partijen de wil moeten hebben gehad om de overeenkomst te sluiten, althans dat partijen er over en weer gerechtvaardigd op mochten vertrouwen dat ook bij de wederpartij die wil aanwezig was. Daarbij kan ook worden gelet op houding, uitlatingen en gedragingen van partijen die hebben plaatsgevonden na het moment waarop de overeenkomst tot stand zou zijn gekomen. De totstandkoming van een koopovereenkomst met betrekking tot een onroerende zaak als de onderhavige is in beginsel vormvrij en vereist dus niet een ondertekend geschrift.
4.4.
Gelet op het verweer van [gedaagde01] is, voor de beantwoording van de vraag of tussen partijen een koopovereenkomst tot stand is gekomen, verder nog van belang dat naar vaste jusprudentie een opdracht aan een makelaar tot bemiddeling bij de verkoop van een onroerende zaak in het algemeen geen volmacht inhoudt aan die makelaar tot het sluiten van een koopovereenkomst. De enkele omstandigheid dat een makelaar die is ingeschakeld bij de verkoop van een onroerende zaak, aan een gegadigde die een bod op die zaak heeft gedaan, meedeelt dat de opdrachtgever instemt met het bod, brengt niet mee dat de wederpartij (bieder) daaruit mag afleiden dat de makelaar als gevolmachtigde van die opdrachtgever handelt. Als uitgangspunt moet worden aanvaard dat de wederpartij in een zodanig geval dient aan te nemen dat de makelaar optreedt als bode van zijn opdrachtgever (HR 26 juni 2006, ECLI:NL:HR:2009:BH9284). In het geval van een bode verricht degene, voor wie de bode optreedt (de opdrachtgever), de rechtshandeling zelf en doet de bode niet meer dan, zoals in artikel 3:33 BW voor een rechtshandeling vereist, het openbaren van de wil van diens opdrachtgever door het overbrengen van een verklaring.
4.5.
Voor de beantwoording van de vraag of tussen [eiser01] en [gedaagde01] een koopovereenkomst tot stand is gekomen, zal beoordeeld moeten worden of partijen de wil hadden de overeenkomst te sluiten, althans dat partijen er over en weer gerechtvaardigd op mochten vertrouwen dat ook bij de wederpartij die wil aanwezig was. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
4.6.
Uit de overgelegde e-mailberichten volgt dat [gedaagde01] een verkoopmakelaar heeft ingeschakeld en dat deze verkoopmakelaar namens zijn opdrachtgevers, [gedaagde01] , aangeeft dat zij (in eerste instantie) het Onroerend Goed wenst te verkopen voor een verkoopprijs van € 1.050.000,00 met de overige voorwaarden zoals besproken. Vervolgens bericht de verkoopmakelaar op 2 mei 2023 dat [gedaagde01] akkoord is met het bod van [eiser01] , zijnde € 1.025.000,00, met een leveringsdatum op 1 september 2023.
Hoewel de heer [bestuurder03] ter zitting heeft aangegeven dat hij deze verkoopprijs – en overigens in het geheel – niet met de verkoopmakelaar heeft gecommuniceerd, heeft hij – op vragen van de voorzieningenrechter – tevens aangegeven dat het contact over de verkoop van het Onroerend Goed met de verkoopmakelaar verliep via zijn broer (en medebestuurder) de heer [bestuurder04] . Op de vraag of op 2 mei 2023 tussen de heer [bestuurder04] en de verkoopmakelaar overleg is geweest over (de acceptatie van) het bod van [eiser01] is geen helderheid verschaft. De heer [bestuurder04] is niet ter zitting verschenen om hierover zelf te verklaren en de heer [bestuurder03] kon niet met stelligheid zeggen dat dit overleg niet heeft plaatsgevonden.
4.7.
Verder staat vast dat daarna door de verkoopmakelaar van [gedaagde01] de koopovereenkomst is opgesteld, welke op 8 mei is toegezonden aan beide heren [gedaagde01] . De ontvangst van deze koopovereenkomst heeft niet geleid tot een reactie van [gedaagde01] gericht aan [eiser01] dat er, om welke reden dan ook, geen koopovereenkomst met [eiser01] ten aanzien van de verkoop van het Onroerend Goed voor de prijs van € 1.025.000,00 tot stand is gekomen. Integendeel, er wordt een afspraak gemaakt met [eiser01] om – na de bezichtiging van het Onroerend Goed – de door de verkoopmakelaar van [gedaagde01] opgestelde koopovereenkomst op het kantoor van [gedaagde01] te ondertekenen. De heer [bestuurder03] was op dat moment aanwezig en was in ieder geval op dat moment bekend met kopende partij [eiser01] en de inhoud van de koopovereenkomst. Ter zitting heeft hij ook aangegeven dat de bijeenkomst op zijn kantoor was gepland ter ondertekening van deze koopovereenkomst. Wanneer [gedaagde01] van mening was dat de verkoopmakelaar ten onrechte het bericht had overgebracht dat er een koopovereenkomst tot stand was gekomen – omdat de heer [bestuurder03] niet akkoord was met de verkoopprijs en de heer [bestuurder04] niet zelfstandig bevoegd was om de koopovereenkomst te sluiten – had het in de reden gelegen om zulks aan [eiser01] mede te delen. Uit het ontbreken van zo’n mededeling en het maken van een afspraak met [eiser01] om tot ondertekening van deze koopovereenkomst te komen op het kantoor van [gedaagde01] , waar dit evenmin is medegedeeld, mocht [eiser01] afleiden dat de verkoopmakelaar (op de juiste wijze) de wil van [gedaagde01] had overgebracht om tot verkoop van het Onroerend Goed tegen de vermelde prijs te komen. Uit voormeld handelen volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter eveneens dat [eiser01] mocht afleiden dat haar identiteit bekend was bij [gedaagde01] .
4.8.
Dat door [eiser01] op een bepaald moment voorafgaand aan de bijeenkomst op 25 mei 2023 is gevraagd om de uitkomst van een asbestonderzoek als ontbindende voorwaarde op te nemen, maakt niet dat er geen overeenstemming is bereikt over de essentialia van de koopovereenkomst. Niet ter discussie staat dat door de verkoopmakelaar is aangegeven dat dit geen optie was. Er is een afspraak gemaakt op 25 mei 2023 voor de ondertekening van de koopovereenkomst, zonder dat daarin een dergelijke ontbindende voorwaarde is opgenomen, zodat van een essentieel onderdeel van de overeenkomst waarover partijen nog afspraken dienden te maken geen sprake is. Het feit dat tijdens de bezichtiging voorafgaand aan het tekenen van de koopovereenkomst een asbestdeskundige aanwezig was maakt dat niet anders. [eiser01] heeft toegelicht dat dit van belang is voor de aanvraag van een sloopvergunning en dus voor de herontwikkeling van het perceel.
4.9.
Door [gedaagde01] is aangegeven dat (ook) de elektriciteit(saansluiting) een essentieel onderdeel is van de koopovereenkomst waarover geen overeenstemming is bereikt. Volstrekt onduidelijk is welke problematiek de elektriciteit(saansluiting) met zich meebrengt of wat daarvoor geregeld dient te worden. Een probleem met de elektriciteit in het Onroerend Goed zou overigens ook een probleem van de koper zijn, terwijl [eiser01] hier geen enkel probleem van maakt. Nu op geen enkele wijze uit de stellingen van [gedaagde01] helder is geworden dat dit een essentieel onderdeel is waar partijen nog afspraken over moeten maken, mede gelet op de plannen van [eiser01] om het gebouw te slopen, kan dit niet leiden tot de conclusie dat er geen overeenstemming zou zijn bereikt over de essentialia van de koopovereenkomst.
4.10.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat [eiser01] in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat [eiser01] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat er sprake was van wilsovereenstemming tussen partijen over de (ver)koop van het Onroerend Goed en dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat sprake is van een definitieve koopovereenkomst tussen partijen. De vordering tot levering van het Onroerend Goed aan [eiser01] kan dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat [eiser01] ook haar verplichtingen uit de koopovereenkomst tot storting van de waarborgsom en betaling van de koopprijs dient na te komen.
Belangenafweging
4.11.
Een belangenafweging kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel leiden. Tegenover het belang van [eiser01] om te kunnen starten met de ontwikkeling van 10 kantoorunits, staat het door [gedaagde01] gestelde belang dat de sloop van het Onroerend Goed, voor de door [eiser01] gewenste herontwikkeling, aanzienlijke schade met zich meebrengt. [gedaagde01] voert aan dat zij het Onroerend Goed wilde verkopen omdat zij een kleinere vriescel wil gaan gebruiken dan de vriescel die nu in het Onroerend Goed aanwezig is en daarnaast de (overige) ruimte in het Onroerend Goed niet meer gebruikt. De realisatie van de vriescel op een andere locatie zal zo’n drie maanden in beslag nemen. Ter zitting is gebleken dat het belang van [gedaagde01] vooral lijkt te bestaan uit de vrees dat de ontwikkelplannen van [eiser01] , namelijk het realiseren van bedrijfsunits, problemen voor [gedaagde01] zouden kunnen veroorzaken ten aanzien van geuroverlast. Echter, [gedaagde01] dient zich ten aanzien van dit punt aan de vergunningseisen te houden en daarbij zullen geïnteresseerden voor de bedrijfsunits zich vergewissen van de situatie ter plaatse en dus wetenschap hebben van het feit dat er een visverwerkingsbedrijf is gevestigd in een nabijgelegen pand. De afweging van voornoemde belangen van partijen maakt niet dat de vordering afgewezen dient te worden. Wel zal de voorzieningenrechter een termijn van drie maanden in acht nemen voor de levering van het Onroerend Goed, zoals ook overeengekomen, zodat de kleinere vriescel kan worden gerealiseerd en de bedrijfsvoering van [gedaagde01] niet wordt stilgelegd. Van de zijde van [eiser01] is onvoldoende concreet gesteld dat een levering van het Onroerend Goed op een termijn van drie maanden tot vertraging van de ontwikkelingsplannen, danwel aanvraag vergunning zou kunnen leiden.
4.12.
De gevorderde dwangsom voor de nakoming van het gebod tot levering van het Onroerend Goed zal worden afgewezen, nu de vordering om te bepalen dat, indien niet binnen de genoemde termijn wordt geleverd, het vonnis in plaats komt van een rechtsgeldige handeling van gedaagde bij de levering, eveneens zal worden toegewezen.
4.13.
De gevorderde dwangsom voor het bevel tot het verstrekken van alle noodzakelijk gegevens voor de levering aan de notaris zal worden gemaximeerd tot € 100.000,00.
4.14.
[eiser01] vordert [gedaagde01] te veroordelen in de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 1.026,63 voor verschotten (€ 676,00 aan griffierecht en € 350,63 aan explootkosten) en € 540,00 voor salaris advocaat. Derhalve in totaal op een bedrag van € 1.566,63.
4.15.
[gedaagde01] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser01] worden begroot op:
- dagvaarding € 109,44
- griffierecht € 0,00
- salaris advocaat € 1.079,00
- nakosten € 173,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.361,44
4.16.
De gevorderde wettelijke rente over de beslag- en proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt gedaagde om het Onroerend Goed uiterlijk op 17 november 2023 te leveren ten overstaan van [notaris] , kantoorhoudende aan [adres02] , of zijn vervanger,
5.2.
bepaalt dat dit vonnis na 17 november 2023 in de plaats komt van een rechtsgeldige handtekening van gedaagde bij de levering van het Onroerend Goed voor notaris mr. [notaris] , kantoorhoudende aan Peulenstraat 151 te (3371 AL) Hardinxveld-Giessendam of zijn vervanger,
5.3.
beveelt gedaagde om binnen 4 weken na een schriftelijk verzoek daartoe alle volgens notaris mr. [notaris] of zijn vervanger noodzakelijke gegevens aan notaris mr. [notaris] , kantoorhoudende aan [adres02] , te verstrekken, teneinde de levering van het Onroerend Goed te effectueren,
5.4.
veroordeelt gedaagde om aan eiseres een dwangsom te betalen van € 10.000,00 voor iedere dag dat zij niet aan het bevel in 5.3. voldoet, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt,
5.5.
veroordeelt gedaagde in de beslagkosten van € 1.566,63, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.6.
veroordeelt gedaagde in de proceskosten van € 1.361,44, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet gedaagde € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.7.
gedaagde is wettelijke rente verschuldigd als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de beslag- en proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2023.