ECLI:NL:RBZWB:2023:5749

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
10120415 CV EXPL 22-2456 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Kool
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming en vervangende schadevergoeding na niet-nakoming herstelovereenkomst door aannemer

In deze civiele zaak heeft de eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Harte, een vordering ingesteld tegen de gedaagde partij, [gedaagde01] B.V., wegens niet-nakoming van een herstelovereenkomst. De eiser had de gedaagde opdracht gegeven voor werkzaamheden aan zijn woning, waaronder het plaatsen van een enkelzijdige nokverhoging. Na oplevering van de werkzaamheden bleken er gebreken te zijn, wat leidde tot de sluiting van een herstelovereenkomst op 3 maart 2022. De gedaagde heeft echter nagelaten om de overeengekomen herstelwerkzaamheden uit te voeren, wat de eiser noopte om zijn vordering om te zetten in een vordering tot vervangende schadevergoeding.

De eiser vorderde een bedrag van € 8.100,00 voor de kosten van herstel door een derde partij, conform een offerte van [bedrijf01]. De gedaagde heeft de hoogte van deze vordering betwist, maar erkende dat zij niet volledig aan de herstelovereenkomst heeft voldaan. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde gehouden was de kosten van de herstelwerkzaamheden te vergoeden, en dat de gevorderde schadevergoeding van € 8.100,00 toewijsbaar was. Daarnaast werd ook de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 780,00 toegewezen, evenals de wettelijke rente over beide bedragen.

De kantonrechter heeft de gedaagde in de proceskosten veroordeeld, die zijn vastgesteld op € 1.038,08. Het vonnis is uitgesproken op 16 augustus 2023 en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 10120415 \ CV EXPL 22-2456
Vonnis van 16 augustus 2023
in de zaak van
[eiser01],
te [plaats01] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser01] ,
gemachtigde: mr. M. Harte,
tegen
[gedaagde01] B.V,
te [plaats02] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde01] ,
procederend bij de heer [bedrijfsleider01] bij [gedaagde01] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 november 2022;
- de mondelinge behandeling van 20 april 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig [eiser01] en diens gemachtigde mr. Harte. [gedaagde01] was, zonder kennisgeving vooraf, ter zitting niet vertegenwoordigd.
1.3.
Ter zitting is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde01] heeft in opdracht van [eiser01] werkzaamheden uitgevoerd. De werkzaamheden betroffen (onder meer) het leveren en plaatsen van een ‘enkelzijdige nokverhoging inclusief geïntegreerde elektrische rolluiken’. In verband met gebreken is op 3 maart 2022 tussen partijen een nadere overeenkomst tot stand gekomen (hierna: de herstelovereenkomst), luidende als volgt:
Afbeelding is geanonimiseerd
2.2.
Na nader overleg tussen partijen over de uitvoering van de herstelovereenkomst heeft [bedrijf01] (hierna: [bedrijf01] ) op 22 april 2022 op verzoek van [eiser01] de volgende offerte uitgebracht:
Afbeelding is geanonimiseerd
2.3.
Bij brief van 30 juni 2022 heeft de gemachtigde van [eiser01] aan [gedaagde01] meegedeeld dat zij bij gebreke van nakoming van de herstelovereenkomst in verzuim is komen te verkeren en dat [eiser01] zijn vordering tot nakoming omzet in een vordering tot vergoeding van de kosten van herstel door een derde, begroot op € 8.100,00 conform de offerte van [bedrijf01] . [gedaagde01] is gesommeerd tot betaling van dit bedrag binnen vijftien dagen, onder aanzegging van rente en kosten bij gebreke van tijdige betaling. Vervolgens is [gedaagde01] bij brief van 19 juli 2022, onder aanzegging van rechtsmaatregelen, gesommeerd tot betaling van € 8.880,00, zijnde € 8.100,00 vermeerderd met € 780,00 aan buitengerechtelijke incassokosten.
2.4.
[eiser01] heeft alle facturen van [gedaagde01] voldaan. [gedaagde01] is niet tot enige betaling aan [eiser01] overgegaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] vordert veroordeling van [gedaagde01] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van:
- € 8.100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 15 juli 2022;
- € 780,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarding,
met veroordeling van [gedaagde01] in de proceskosten.
Volgens [eiser01] is [gedaagde01] haar verplichting uit hoofde van de herstelovereenkomst niet (volledig) nagekomen en is zij daarom, na omzetting van die verplichting in een verbintenis tot schadevergoeding zoals bedoeld in artikel 6:87 BW, gehouden aan [eiser01] de kosten van herstel door een derde te vergoeden, voor welke kosten zij naar de offerte van [bedrijf01] verwijst.
3.2.
[gedaagde01] voert verweer en concludeert tot (gedeeltelijke) afwijzing van de vordering van [eiser01] .
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde01] betwist, blijkens haar verweer bij mondeling antwoord, op zichzelf niet dat zij niet volledig aan de herstelovereenkomst heeft voldaan en dat zij daarom aan [eiser01] een vervangende schadevergoeding is verschuldigd. Haar verweer betreft de hoogte van deze vergoeding. Volgens [gedaagde01] gaat het alleen nog om de afwerking van het dak aan de voorzijde, aan welke herstelwerkzaamheden zij zelf niet meer is toegekomen. Die werkzaamheden betreffen slechts, zo stelt [gedaagde01] , het opnieuw leggen van een aantal dakpannen, waarmee hooguit een bedrag van € 2.500,00 is gemoeid. Het verwijderen van de ‘knik’ uit het dak, zoals in de offerte van [bedrijf01] is omschreven, betreft een verbetering van het bij aanvang van de werkzaamheden al aanwezige dakbeschot, wat niet tot de opdracht behoorde en daarom ook niet voor haar rekening dient te komen, aldus [gedaagde01] .
4.2.
Dit verweer slaagt niet. Dat het dak bij aanvang van de werkzaamheden al een gebrek vertoonde, zoals [gedaagde01] stelt, vindt geen bevestiging in de herstelovereenkomst. Dat daarin is omschreven dat de dakbekleding 'golft' en dat de dakpannen weer een ‘egaal oppervlak’ moeten gaan vormen, wijst er juist op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden een ‘knik’ is ontstaan en dat dit gebrek door [gedaagde01] had moeten worden hersteld. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van deze zaak heeft [eiser01] de stelling van [gedaagde01] dat het gebrek er al was ook gemotiveerd weersproken. Volgens [eiser01] bevindt deze knik zich rondom de aansluiting van het oude en nieuwe gedeelte van het dak en is dat gebrek bij de uitvoering van de werkzaamheden ontstaan. Aangezien [gedaagde01] deze reactie van [eiser01] onweersproken heeft gelaten en zij haar eigen stelling dat het gebrek er al was niet nader heeft onderbouwd, wordt haar verweer gepasseerd. Daar komt bij dat ook indien bij aanvang van de werkzaamheden al een gebrek in het dak aanwezig mocht zijn geweest, het in dat geval op de weg van [gedaagde01] had gelegen om [eiser01] daarop te wijzen en aan haar waarschuwingsplicht te voldoen. Dat [gedaagde01] dat heeft gedaan, is gesteld noch gebleken. De conclusie is dus dat [gedaagde01] is gehouden de kosten van de betreffende herstelwerkzaamheden te dragen.
4.3.
[eiser01] heeft de kosten van herstel door een derde overeenkomstig de offerte van [bedrijf01] begroot op € 8.100,00. Blijkens die offerte zijn in dat bedrag ook aanschafkosten van nieuwe dakvorsten begrepen, terwijl in de herstelovereenkomst is bepaald dat de nokvorsten moeten worden omgedraaid. Aangezien [eiser01] ter zitting onweersproken heeft toegelicht dat de oude nokvorsten niet meer bruikbaar zijn gebleken en daarom wel moeten worden vervangen, vallen ook deze kosten onder de vervangende schadevergoeding die [gedaagde01] aan [eiser01] is verschuldigd.
4.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat het gevorderde bedrag van € 8.100,00 zal worden toegewezen. Ook de over dit bedrag gevorderde en door [gedaagde01] op zichzelf niet weersproken wettelijke rente vanaf 15 juli 2022, zijnde de datum waarop [gedaagde01] in verzuim is geraakt, is toewijsbaar.
4.5.
[eiser01] vordert tevens vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Omdat de hoofdvordering tot schadevergoeding strekt en niet onder het toepassingsbereik van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) valt, wordt deze vordering getoetst aan de oriëntatiepunten voor de beoordeling van dergelijke vorderingen uit het Rapport BGK-integraal, met toepassing van de wettelijke tarieven die geacht worden redelijk te zijn. [eiser01] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De gevorderde vergoeding is in overeenstemming met het tarief in het Besluit en is daarom redelijk. Het bedrag van € 780,00 zal dan ook worden toegewezen, alsmede de daarover gevorderde wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding, zijnde 21 september 2022.
4.6.
[gedaagde01] is de partij die ongelijk krijgt en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser01] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
134,08
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
660,00
(2,00 punten × € 330,00)
Totaal
1.038,08
De nakosten worden begroot op:
- € 132,00 aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan; en
- de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen een bedrag van € 8.100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 15 juli 2022, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen een bedrag van € 780,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 21 september 2022, tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser01] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.038,08,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kool en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2023.