ECLI:NL:RBZWB:2023:5752

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4686
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor gehandicaptenparkeerplaats op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg heeft deze aanvraag met het besluit van 12 mei 2022 afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar het college heeft bij het bestreden besluit van 25 augustus 2022 de afwijzing gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 10 augustus 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, evenals de gemachtigde van het college aanwezig waren.

Eiser ontving sinds 1 januari 2019 een bijstandsuitkering en had een gehandicaptenparkeerkaart. Na zijn verhuizing naar een zelfstandige woonruimte heeft hij een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van een gehandicaptenparkeervak. Het college heeft deze aanvraag afgewezen, stellende dat de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een voorliggende voorziening is en dat eiser geen recht heeft op bijzondere bijstand voor de parkeerplaats. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de Wmo geen passende voorziening is en dat er wel degelijk sprake is van noodzakelijke kosten.

De rechtbank oordeelt dat het college op goede gronden de aanvraag voor bijzondere bijstand heeft geweigerd. De Wmo wordt als een voorliggende, toereikende en passende voorziening aangemerkt voor vervoersproblemen als gevolg van medische beperkingen. Eiser kan zijn argumenten tegen de afwijzing van de Wmo aanvoeren, maar dat betekent niet dat de kosten voor de parkeerplaats vergoed moeten worden uit de PW. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit van het college standhoudt en verklaart het beroep ongegrond. Eiser heeft geen recht op vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4686 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. M.J.M. Voogt),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, (het college), verweerder,
(gemachtigde: mr. A.D.M. Rombouts).

Procesverloop

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 12 mei 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 25 augustus 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 10 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
Eiser heeft sinds 1 januari 2019 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande.
2.2.
Eiser woonde op een kamer en had een gehandicaptenparkeerkaart. In januari 2022 is hij verhuisd naar een zelfstandige woonruimte. Vervolgens heeft eiser een gehandicaptenparkeerplaats bij het college aangevraagd.
2.3.
Met het besluit van 19 april 2022 heeft het college aan eiser een gehandicaptenparkeervak toegekend. De kosten voor aanleg van het parkeervak met kentekenplaat bedragen € 532,40 en komen voor rekening van eiser. Coulancehalve mag eiser dit bedrag in 10 maandelijkse termijnen betalen.
2.4.
In mei 2022 heeft eiser bij het college een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van het parkeervak.
2.5.
Met het besluit van 12 mei 2022 heeft het college deze aanvraag afgewezen.
2.6.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.7.
Met het bestreden besluit van 25 augustus 2022 heeft het college dit bezwaar ongegrond verklaard. Het college stelt dat eiser geen recht heeft op bijzondere bijstand voor het parkeervak omdat de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voorliggend is. De Wmo voorziet in maatwerkvoorzieningen om personen die op medische gronden beperkingen ondervinden te ondersteunen in hun zelfredzaamheid en participatie. Een maatwerkvoorziening kan een vervoersvoorziening zijn. De Wmo wordt daarom aangemerkt als een toereikende en passende voorliggende voorziening voor personen die om medische redenen beperkingen ondervinden bij het lokaal verplaatsen.
Het college kent voor vervoersvoorzieningen op grond van de Wmo het primaat van de regiotaxi. Er worden slechts andere voorzieningen verstrekt als het voor de betrokkene onmogelijk is om van de regiotaxi gebruik te maken. In dat geval kan ook de aanleg van de parkeerplaats worden vergoed.
Het college stelt dat eiser op grond van de Wmo een aanvraag moet indienen voor vergoeding van de kosten van de parkeerplaats. Eiser kan zijn argumenten dat een scootmobiel of regiotaxi zijn vervoersbehoefte onvoldoende compenseert bij zijn Wmo-aanvraag naar voren brengen.
Omdat eiser geen recht heeft op bijzondere bijstand voor de parkeerplaats komt het college niet toe aan de vraag of het gaat om noodzakelijke kosten van het bestaan die voortkomen uit bijzondere omstandigheden. Overigens is volgens het college geen sprake van noodzakelijke kosten die voortvloeien uit de bijzondere omstandigheden.
Daarnaast behoren legeskosten in beginsel tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van bestaan die in beginsel uit de bijstandsnorm moeten worden voldaan door reservering of gespreide betaling achteraf. Bijstandsverlening is niet mogelijk tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Eiser kan de kosten van de parkeerplaats spreiden over 10 termijnen. Op die manier kan hij zelf de kosten voldoen. Van bijzondere omstandigheden is het college niet gebleken. Eiser heeft inmiddels € 182,40 voldaan en de parkeerplaats is ook aangelegd.
3. Eiser voert in beroep aan dat het college ten onrechte heeft gesteld dat de Wmo een passende en toereikende voorliggende voorziening is. Eiser heeft bij de Wmo een aanvraag gedaan voor vergoeding van de parkeerplaats. Er is geconcludeerd dat eiser daarvoor niet in aanmerking komt. De Wmo is daarmee geen voorliggende voorziening voor de kosten van de parkeerplaats. Verder betwist eiser dat er geen sprake is van noodzakelijke kosten die voortvloeien uit de bijzondere omstandigheden. Tot slot stelt eiser dat hij voor de kosten van aanleg van de parkeerplaats niet heeft kunnen reserveren.
4.1.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het college op goede gronden geweigerd heeft aan eiser bijzondere bijstand voor de aanleg van een gehandicapten-parkeerplaats te verstrekken.
4.2.
Het college heeft dat primair geweigerd, omdat de Wmo een voorliggende voorziening is bij vervoersproblemen als gevolg van medische beperkingen. Subsidiair heeft het college dat geweigerd omdat er geen sprake is van noodzakelijke kosten van het bestaan.
4.3.
Artikel 15 van de PW bepaalt dat geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
Artikel 2.1.3 van de Wmo bepaalt dat de gemeenteraad een verordening vaststelt waarin wordt bepaald op welke wijze en op basis van welke criteria een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt.
Op grond van de artikelen 5.5 en 5.8 van de Verordening Wmo Tilburg kan een persoon, die vanwege zijn specifieke situatie geen gebruik maken van het CVV (regiotaxi/regiovervoer), in aanmerking komen voor een gemaximeerd pgb om zelf in het vervoer te voorzien. Als een cliënt niet of onvoldoende gecompenseerd wordt met collectief vraagafhankelijk vervoer en het gebruik van een auto wel voldoende compensatie biedt, kan hij, als een gehandicaptenparkeerplaats voor hem noodzakelijk is, in aanmerking komen voor een persoonsgebonden budget in verband met de aanleg van die parkeerplaats. De hoogte van het persoonsgebonden budget is gelijk aan de kosten die de gemeente in rekening brengt voor het aanleggen van de parkeerplaats.
4.4.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in onder meer de uitspraken van
12 maart 2014 en 27 maart 2012 [1] overwogen dat voor wat betreft vervoersvoorzieningen de Wmo is aan te merken als een voorliggende, toereikende en passende voorziening.
4.5.
Gelet op deze rechtspraak en de onder 4.3. vermelde bepalingen dient de Wmo voor de aanleg van een gehandicaptenparkeerplaats naar het oordeel van de rechtbank als een voorliggende voorziening te worden aangemerkt. Dat eiser op grond van de Wmo geen recht heeft op vergoeding van de kosten van aanleg van de parkeerplaats betekent niet dat die dan vergoed zou moeten worden uit de PW en dat die kosten op de PW afgewenteld zouden kunnen worden. Als eiser het met de afwijzing op grond van de Wmo niet eens is, zal hij daartegen rechtsmiddelen kunnen aanwenden.
4.6.
In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen zeer dringende redenen die ertoe zouden moeten leiden dat alsnog met toepassing van artikel 16 van de PW bijstand zou moeten worden toegekend.
4.7.
Nu het college bijzondere bijstand voor de parkeerplaats heeft kunnen weigeren op de grond dat de Wmo daarvoor een voorliggende voorziening is, zal de rechtbank de weigeringsgrond met betrekking tot de noodzakelijke kosten van het bestaan niet bespreken.

Conclusie

5. Het bestreden besluit van het college houdt stand. Het beroep is ongegrond.
Eiser heeft daarom geen recht op vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 17 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.