ECLI:NL:RBZWB:2023:5766

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
8885831 CV EXPL 20-4164 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • P. Ponds
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aflossing lening aan erflaatster en bewijsopdrachten met betrekking tot sieraden

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee erfgenamen. De eiser in conventie, in zijn hoedanigheid als erfgenaam van de erflaatster, vorderde onder andere de terugbetaling van een lening die aan de erflaatster was verstrekt. De gedaagde in conventie, ook erfgenaam, voerde aan dat de lening volledig was afgelost. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde voldoende bewijs had geleverd dat de lening was afgelost, onderbouwd door kwitanties en getuigenverklaringen. De vorderingen van de eiser in conventie werden afgewezen. In reconventie werd de gedaagde toegewezen de sieraden, bestaande uit een gouden setje, en werd de eiser veroordeeld tot betaling van de helft van het bedrag waarmee hij was overbedeeld. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had bewezen dat de gedaagde het horloge van de erflaatster in haar bezit had, en dat de sieraden niet aan de gedaagde waren afgegeven. De proceskosten werden toegewezen aan de gedaagde in conventie en de eiser in reconventie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 8885831 CV EXPL 20-4164
vonnis d.d. 12 juli 2023
inzake
[eiser in conventie01],
in zijn hoedanigheid van erfgenaam van [erflaatster01] ,
wonende te [woonplaats01] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
verder te noemen: [eiser in conventie01] ,
gemachtigde: mr. C.G.A. Mattheussens,
tegen
[gedaagde in conventie01],
wonende te [woonplaats01] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
verder te noemen: [gedaagde in conventie01] ,
gemachtigde: mr. R.A.A. Maat.

6.Het verdere verloop van het geding

6.1.
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
- het tussenvonnis d.d. 11 augustus 2021 en de daarin vermelde processtukken (hierna: het tussenvonnis);
- de brief van mr. Mattheussens d.d. 5 oktober 2022 met een afschrift van het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 26 juli 2022;
- het proces-verbaal van de getuigenverhoren gehouden op 18 april 2023 (abusievelijk gedateerd 18 februari 2022;
- de brief van mr. Mattheussens d.d. 3 mei 2023 waarin hij mededeelt dat [eiser in conventie01] geen getuigen in contra-enquête wenst te laten horen;
- de conclusies na enquête van beide partijen d.d. 31 mei 2023.
6.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

7.De nadere beoordeling

7.1.
In het tussenvonnis zijn in conventie aan [gedaagde in conventie01] twee bewijsopdrachten verstrekt die beiden verband houden met haar (bevrijdende) verweer dat de lening is afgelost. Daarnaast is in conventie een bewijsopdracht verstrekt aan [eiser in conventie01] met betrekking tot zijn stelling dat [gedaagde in conventie01] het horloge in haar bezit heeft. In zoverre is het vonnis door het hof bekrachtigd in het arrest van 26 juli 2022.
7.2.
In voormeld arrest is het tussenvonnis door het hof vernietigd voor wat betreft de in reconventie aan [gedaagde in conventie01] gegeven bewijsopdracht en opnieuw rechtdoende heeft het hof in reconventie een bewijsopdracht aan [eiser in conventie01] gegeven met betrekking tot zijn (bevrijdende) verweer dat de sieraden aan [gedaagde in conventie01] zijn afgegeven.
7.3.
Het hof heeft de zaak terugverwezen, waarna op 18 april 2023 in totaal zeven getuigen zijn gehoord. Hierna wordt per bewijsopdracht beoordeeld of het bewijs is geleverd en komt vervolgens aan de orde wat daarvan de gevolgen zijn voor de betreffende vordering.
De aflossingen op de lening (de kwitanties)
De bewijswaardering
7.4.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde in conventie01] erin is geslaagd om te bewijzen dat de kwitanties gedateerd 20 januari 2016, 23 januari 2017 en 11 januari 2018 zijn ondertekend door erflaatster, en motiveert dit als volgt.
7.5.
[gedaagde in conventie01] heeft verklaard dat zij, vanaf het moment dat erflaatster (haar moeder) in het verzorgingstehuis zat, regelmatig contant geld aan erflaatster gaf bij wijze van aflossing op de lening. In het bijzijn van erflaatster schreef zij op een lijstje wat zij aan haar had betaald en aan het eind van het jaar telde zij dan alle bedragen bij elkaar op en vulde het totaalbedrag in op de kwitantie die zij dan zelf op de computer maakte. Daarmee ging zij samen met haar man naar erflaatster toe, waarna zij en erflaatster die tekenden. [gedaagde in conventie01] heeft bevestigd dat de kwitanties gedateerd 20 januari 2016, 23 januari 2017 en 11 januari 2018 (zoals, onder andere, overgelegd als productie 8 bij dagvaarding) door haar zijn opgesteld met onderaan haar handtekening en daarboven de handtekening van erflaatster.
7.6.
Het voorgaande kan op zichzelf nog niet de conclusie dragen dat het bewijs is geleverd, aangezien [gedaagde in conventie01] een partijgetuige is in de zin van artikel 164 Rv. Dat betekent dat haar verklaring omtrent de door haar te bewijzen feiten geen bewijs in haar voordeel kan opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Van dat laatste is sprake als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken (HR 31 maart 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1688).
7.7.
De aanvullende bewijzen bestaan in dit geval uit de verklaring van de echtgenoot van [gedaagde in conventie01] , de verklaring van mevrouw [naam01] , de verklaringen van haar zonen, alsmede de bij conclusie van antwoord overgelegde e-mail en schriftelijke verklaring van de accountant van de maatschap (producties 6 en 7). Deze zijn, in hun onderlinge samenhang bezien, zodanig sterk en betreffen zodanig essentiële punten dat zij de verklaring van [gedaagde in conventie01] voldoende geloofwaardig maken.
- Voor wat betreft de verklaring van de heer [naam02] (de echtgenoot van [gedaagde in conventie01] ) stelt de kantonrechter voorop dat hij weliswaar geen partijgetuige is, maar dat wel de nodige terughoudendheid dient te worden betracht bij het toekennen van waarde aan zijn verklaring. Hij heeft immers onmiskenbaar belang bij de uitkomst van deze procedure aangezien hij voor de helft aansprakelijk is voor de terugbetaling van de lening (zie r.o. 4.7 van het tussenvonnis). De kantonrechter kent daarom geen zelfstandige bewijskracht toe aan zijn verklaring, maar dat neemt niet weg dat zijn verklaring die van [gedaagde in conventie01] ondersteunt op het essentiële punt van het ondertekenen van de kwitanties door erflaatster. Hetgeen hij daaromtrent heeft verklaard is consistent en acht de kantonrechter geloofwaardig.
- Uit de verklaringen van [gedaagde in conventie01] en [naam02] volgt dat er geen andere personen aanwezig waren bij het ondertekenen van de kwitanties, zodat er geen andere getuigen zijn die het ondertekenen zelf hebben waargenomen. Wel is er ‘indirect’ bewijs in de vorm van de verklaring van mevrouw [naam01] , die heeft verklaard dat zij op enig moment op een tafel van erflaatster (in het verzorgings-tehuis) tussen een stapel met post een kwitantie – lijkend op de kwitanties uit het procesdossier, die haar zijn voorgehouden – heeft zien liggen die was getekend door erflaatster en haar dochter. Bovendien ondersteunt haar verklaring die van [gedaagde in conventie01] op andere essentiële punten. Zo heeft zij verklaard dat erflaatster regelmatig tegen haar heeft gezegd dat haar dochter nog langs zou komen om geld te komen brengen én dat erflaatster aan haar zou hebben verteld (toen zij de kwitantie zag) dat de bedragen die zij van haar dochter kreeg aan het eind van het jaar werden opgeteld.
- De verklaringen van de beide zonen van [gedaagde in conventie01] ondersteunen haar verklaring op het punt dat [gedaagde in conventie01] geld gaf aan erflaatster (hun oma). [naam03] heeft daarover verklaard dat zijn ouders in zijn bijzijn wel eens geld gaven aan oma. [naam04] heeft daarover verklaard dat zij bijvoorbeeld van oma contant geld kregen tijdens verjaardagen en dat zijn moeder dat dan voorschoot en dat zij het geld soms rechtstreeks van zijn moeder kregen en dat oma dan vroeg of zij het geld inderdaad aan hen had gegeven.
- Ten slotte kloppen de bedragen op de kwitanties – tezamen met de girale betalingen die in de betreffende jaren zijn gedaan (zie r.o. 4.9 van het tussenvonnis) – met de aflossingen die verwerkt zijn in de jaarrekeningen 2015, 2016 en 2017 van de maatschap, zoals vermeld in de e-mail en schriftelijke verklaring van de accountant van de maatschap.
Gevolg van de bewijswaardering
7.8.
Doordat is komen vast te staan dat de handtekeningen op de kwitanties van erflaatster zijn, leveren deze kwitanties op grond van artikel 157 lid 2 Rv dwingend bewijs op van de daarop vermelde betalingen. Bij gebreke van tegenbewijs staat daarmee vast dat er in de jaren 2014/2015, 2016 en 2017 in totaal € 14.405,00 contant is afgelost op de lening.
De aflossingen op de lening (in 2018)
De bewijswaardering
7.9.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde in conventie01] er eveneens in is geslaagd om te bewijzen dat het genoemde totaalbedrag van € 2.007,00 zoals vermeld op het briefje is betaald ter aflossing van de genoemde lening, en motiveert dit als volgt.
7.10.
Uit de hiervoor besproken verklaringen volgt dat [gedaagde in conventie01] gedurende het jaar een lijstje bijhield met betalingen die zij aan c.q. voor erflaatster deed. Dat verklaart het bestaan van het lijstje met als titel “Ma 2018”. Doordat erflaatster op 4 maart 2018 is overleden, heeft zij na afloop van dat betreffende jaar geen kwitantie meer kunnen ondertekenen. Bovendien hebben zowel [gedaagde in conventie01] , als [naam02] en hun zonen voor nagenoeg alle op dat lijstje vermelde bedragen, in combinatie met de daarbij vermelde data, een plausibele – en onderling consistente – verklaring gegeven, zodat de kantonrechter bewezen acht dat die betalingen zijn gedaan ter aflossing op de lening.
Gevolg van de bewijswaardering
7.11.
Doordat is komen vast te staan dat er in 2018 € 2.007,00 contant is afgelost op de lening, bedraagt het totaalbedrag aan girale en contante aflossingen op de lening in de periode 2014 tot en met 2018 € 18.540,00 (€ 2.128,00 via overboekingen (zie r.o. 4.9 van het tussenvonnis) + € 14.405,00 en € 2.007,00 contant). Daarmee slaagt het verweer van [gedaagde in conventie01] dat de lening, rekening houdend met de verrekeningen en betalingen na het overlijden van erflaatster, volledig is afgelost. Mede gelet op hetgeen is overwogen in r.o. 4.4 van het tussenvonnis zal de vordering in conventie onder I. daarom worden afgewezen.
Het horloge
De bewijswaardering
7.12.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser in conventie01] er niet in is geslaagd om te bewijzen dat [gedaagde in conventie01] het betreffende horloge van erflaatster in haar bezit heeft, en motiveert dit als volgt.
7.13.
Uit de in enquête (door [eiser in conventie01] en zijn dochter [naam05] ) en in contra-enquête (door [gedaagde in conventie01] en [naam02] ) afgelegde verklaringen volgt dat erflaatster het horloge droeg ten tijde van haar opname in het ziekenhuis. Erflaatster is overleden tijdens een operatie en daarna zijn alleen [eiser in conventie01] , zijn echtgenote, [gedaagde in conventie01] en [naam02] met zijn vieren bij het ziekenhuisbed van erflaatster geweest om afscheid te nemen.
De enige getuige die heeft verklaard op dat moment het horloge nog te hebben gezien én te hebben gezien dat [gedaagde in conventie01] het horloge meenam, is [eiser in conventie01] . Aangezien de bewijslast op dit onderdeel op hem rust, geldt hierbij voor hem de beperking van de bewijskracht van artikel 164 lid 2 Rv. Bij gebreke van aanvullende bewijzen die zodanig sterk zijn – zijn dochter heeft op dit punt alleen verklaard wat zij van horen zeggen heeft vernomen; nota bene van haar ouders, zodat (onder andere) [eiser in conventie01] daarvan zelf de bron is – en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken, kan zijn verklaring omtrent door hem te bewijzen feiten geen bewijs in zijn voordeel opleveren.
Gevolg van de bewijswaardering
7.14.
Aangezien [eiser in conventie01] er niet in is geslaagd te bewijzen dat [gedaagde in conventie01] het horloge in haar bezit heeft, zal de vordering in conventie onder II. worden afgewezen.
7.15.
Als de in conventie in het ongelijk gestelde partij zal [eiser in conventie01] worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde in conventie01] tot op heden vastgesteld op:
  • salaris gemachtigde (4 punten* à € 396,00) € 1.584,00
  • getuigentaxe nihil
totaal € 1.584,00
* 1 punt voor de conclusie van antwoord, 1 punt voor de mondelinge behandeling, 1 punt voor de enquête aan eigen zijde, ½ punt voor het bijwonen van de enquête aan de zijde van [eiser in conventie01] (voor de contra-enquête worden geen punten toegekend, aangezien die gecombineerd is met de enquête aan eigen zijde) en ½ punt voor de conclusie na enquête.
De sieraden
De bewijswaardering
7.16.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser in conventie01] er niet in is geslaagd om te bewijzen dat de betreffende sierraden (te weten een gouden setje met een rode steen, dat bestaat uit een ketting met hanger, ring en oorbellen) aan [gedaagde in conventie01] zijn afgegeven, en motiveert dit als volgt.
7.17.
Tussen partijen is niet in geschil dat de zus en haar dochter na het overlijden van erflaatster een doosje met sieraden hebben opgehaald uit de kamer van erflaatster in het verzorgingstehuis. Dat wordt bovendien bevestigd in de getuigenverklaringen die zijn afgelegd door de dochter van [eiser in conventie01] en door [gedaagde in conventie01] . Uit de eigen stellingen die [eiser in conventie01] in de onderhavige procedure heeft ingenomen, volgt bovendien dat toen ook de betreffende sieraden in het doosje zaten. Zo volgt immers uit de schriftelijke verklaring van de dochter die [eiser in conventie01] als productie 10 heeft overgelegd en waarvan de inhoud volgens hem moet worden aangemerkt als conclusie van antwoord in reconventie. Waar het dus om gaat – zo luidt ook het probandum – is of die betreffende sieraden vervolgens door de zus (en haar dochter) zijn afgegeven aan [gedaagde in conventie01] .
7.18.
De dochter heeft als getuige – anders dan in haar hiervoor bedoelde schriftelijke verklaring – verklaard dat zij en haar moeder (de zus) het doosje dicht hebben meegenomen naar [gedaagde in conventie01] en dat het daar ook niet is opengegaan. Daarmee kan haar verklaring hoe dan ook geen bewijs opleveren van het probandum. Immers, zij heeft niet gezien dat de betreffende sieraden aan [gedaagde in conventie01] zijn afgegeven. Of, zoals [gedaagde in conventie01] in contra-enquête heeft verklaard, de zus op dat moment de sieraden uit haar tas haalde en weer heeft meegenomen, kan daarom in het midden blijven. Verder kan de verklaring van [eiser in conventie01] geen bewijs in zijn voordeel opleveren, omdat daarvoor de beperking van de bewijskracht van artikel 164 lid 2 Rv geldt en hij bovendien slechts heeft verklaard over wetenschap die hij van horen zeggen heeft.
Gevolg van de bewijswaardering
7.19.
Aangezien [eiser in conventie01] er niet in is geslaagd te bewijzen dat de betreffende sierraden (te weten een gouden setje met een rode steen, dat bestaat uit een ketting met hanger, ring en oorbellen) aan [gedaagde in conventie01] zijn afgegeven, zal de vordering in reconventie worden toegewezen.
7.20.
Als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij zal [verweerder in reconventie01] worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [eiser in reconventie01] tot op heden vastgesteld op:
  • salaris gemachtigde (2 punten* à € 80,00) € 160,00
  • getuigentaxe nihil
totaal € 160,00
* 1 punt voor de conclusie van eis in reconventie, voor de mondelinge behandeling worden geen punten toegekend, omdat de reconventie daarop nauwelijks aan de orde is geweest, ½ punt voor het bijwonen van de enquête in reconventie aan de zijde van [verweerder in reconventie01] (voor de contra-enquête in reconventie worden geen punten toegekend, aangezien die gecombineerd is met de enquête aan eigen zijde en contra-enquête in conventie) en ½ punt voor de conclusie na enquête.

8.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie:
8.1.
wijst de vorderingen af;
8.2.
veroordeelt [eiser in conventie01] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde in conventie01] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.584,00;
In reconventie:
8.3.
deelt aan [verweerder in reconventie01] toe de sierraden (te weten een gouden setje met een rode steen, dat bestaat uit een ketting met hanger, ring en oorbellen) en veroordeelt [verweerder in reconventie01] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser in reconventie01] te betalen de helft van het bedrag waarmee hij is overbedeeld ter zake de verdeelde sieraden, een en ander als zal blijken uit een nader te geven taxatie;
8.4.
veroordeelt [verweerder in reconventie01] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser in reconventie01] tot dit vonnis vastgesteld op € 160,00;
In conventie en in reconventie:
8.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ponds, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2023.