7.7.De aanvullende bewijzen bestaan in dit geval uit de verklaring van de echtgenoot van [gedaagde in conventie01] , de verklaring van mevrouw [naam01] , de verklaringen van haar zonen, alsmede de bij conclusie van antwoord overgelegde e-mail en schriftelijke verklaring van de accountant van de maatschap (producties 6 en 7). Deze zijn, in hun onderlinge samenhang bezien, zodanig sterk en betreffen zodanig essentiële punten dat zij de verklaring van [gedaagde in conventie01] voldoende geloofwaardig maken.
- Voor wat betreft de verklaring van de heer [naam02] (de echtgenoot van [gedaagde in conventie01] ) stelt de kantonrechter voorop dat hij weliswaar geen partijgetuige is, maar dat wel de nodige terughoudendheid dient te worden betracht bij het toekennen van waarde aan zijn verklaring. Hij heeft immers onmiskenbaar belang bij de uitkomst van deze procedure aangezien hij voor de helft aansprakelijk is voor de terugbetaling van de lening (zie r.o. 4.7 van het tussenvonnis). De kantonrechter kent daarom geen zelfstandige bewijskracht toe aan zijn verklaring, maar dat neemt niet weg dat zijn verklaring die van [gedaagde in conventie01] ondersteunt op het essentiële punt van het ondertekenen van de kwitanties door erflaatster. Hetgeen hij daaromtrent heeft verklaard is consistent en acht de kantonrechter geloofwaardig.
- Uit de verklaringen van [gedaagde in conventie01] en [naam02] volgt dat er geen andere personen aanwezig waren bij het ondertekenen van de kwitanties, zodat er geen andere getuigen zijn die het ondertekenen zelf hebben waargenomen. Wel is er ‘indirect’ bewijs in de vorm van de verklaring van mevrouw [naam01] , die heeft verklaard dat zij op enig moment op een tafel van erflaatster (in het verzorgings-tehuis) tussen een stapel met post een kwitantie – lijkend op de kwitanties uit het procesdossier, die haar zijn voorgehouden – heeft zien liggen die was getekend door erflaatster en haar dochter. Bovendien ondersteunt haar verklaring die van [gedaagde in conventie01] op andere essentiële punten. Zo heeft zij verklaard dat erflaatster regelmatig tegen haar heeft gezegd dat haar dochter nog langs zou komen om geld te komen brengen én dat erflaatster aan haar zou hebben verteld (toen zij de kwitantie zag) dat de bedragen die zij van haar dochter kreeg aan het eind van het jaar werden opgeteld.
- De verklaringen van de beide zonen van [gedaagde in conventie01] ondersteunen haar verklaring op het punt dat [gedaagde in conventie01] geld gaf aan erflaatster (hun oma). [naam03] heeft daarover verklaard dat zijn ouders in zijn bijzijn wel eens geld gaven aan oma. [naam04] heeft daarover verklaard dat zij bijvoorbeeld van oma contant geld kregen tijdens verjaardagen en dat zijn moeder dat dan voorschoot en dat zij het geld soms rechtstreeks van zijn moeder kregen en dat oma dan vroeg of zij het geld inderdaad aan hen had gegeven.
- Ten slotte kloppen de bedragen op de kwitanties – tezamen met de girale betalingen die in de betreffende jaren zijn gedaan (zie r.o. 4.9 van het tussenvonnis) – met de aflossingen die verwerkt zijn in de jaarrekeningen 2015, 2016 en 2017 van de maatschap, zoals vermeld in de e-mail en schriftelijke verklaring van de accountant van de maatschap.
Gevolg van de bewijswaardering