ECLI:NL:RBZWB:2023:5772

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
AWB- 23_1990
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure tegen de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 augustus 2023, wordt het verzoek van een verzoeker om veroordeling van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in de proceskosten beoordeeld. De verzoeker had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van 8 februari 2023, maar trok dit beroep in nadat de minister op 11 mei 2023 een gewijzigd besluit had genomen. De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling, maar de minister heeft hierop niet gereageerd.

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af. Volgens de rechtbank kan een bestuursorgaan alleen in de proceskosten worden veroordeeld als het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. In dit geval heeft de minister in een eerder besluit vastgesteld dat de verzoeker een maandelijkse draagkracht heeft om zijn studieschuld terug te betalen, maar in het bestreden besluit heeft de minister de bezwaren van de verzoeker ongegrond verklaard. Uiteindelijk heeft de minister in het gewijzigde besluit van 11 mei 2023 bepaald dat de verzoeker over heel 2023 geen draagkracht heeft om zijn studieschuld af te betalen, wat betekent dat de minister tegemoet is gekomen aan de verzoeker.

Desondanks concludeert de rechtbank dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, omdat het beroepschrift niet is ingediend door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent en er verder geen proceskosten zijn die voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk ongegrond af. Tevens wordt opgemerkt dat de minister normaal gesproken verplicht is om het door de verzoeker betaalde griffierecht te vergoeden, maar in dit geval is het griffierecht niet in rekening gebracht, omdat dit hangende de beroepsprocedure is vervallen. De rechtbank besluit het verzoek om proceskostenvergoeding af te wijzen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1990 WSFBSF

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam] , uit [plaatsnaam] , verzoeker,

en

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, minister,

(gemachtigde: mr. P.E. Merema).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoeker om een veroordeling van de minister in de proceskosten. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn beroep tegen het besluit van de minister van 8 februari 2023 (bestreden besluit). Hij heeft het beroep ingetrokken omdat de minister op 11 mei 2023 het bestreden besluit heeft vervangen door een gewijzigd besluit.
1.1.
De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. De minister heeft hierop niet gereageerd.
1.2.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling [1] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten [2] .
Is de minister aan verzoeker tegemoetgekomen?
4. De rechtbank moet dus beoordelen of de minister geheel of gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoetgekomen.
4.1.
De minister heeft in het besluit van 11 november 2022 vastgesteld dat verzoeker een maandelijkse draagkracht heeft van € 557,72 om zijn studieschuld aan de minister terug te betalen. Verzoeker heeft op 19 december 2022 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. In het bestreden besluit heeft de minister de bezwaren van verzoeker ongegrond verklaard. Op 21 maart 2023 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op 11 mei 2023 een nieuw besluit genomen, waarin is bepaald dat verzoeker over heel het jaar 2023 geen draagkracht heeft om zijn studieschuld aan de minister af te betalen. Hiermee is minister tegemoetgekomen aan het beroep van verzoeker.
Moet de minister de proceskosten van verzoeker vergoeden?
5. De minister is weliswaar tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker, maar toch bestaat er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Het beroepschrift is niet ingediend door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent en ook verder is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk ongegrond af.
Krijgt verzoeker een vergoeding van het griffierecht?
6. De rechtbank wijst erop dat minister normaliter verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. [3] . Verzoeker moet zich hiervoor dan tot de minister wenden. Echter, de rechtbank heeft geconstateerd dat zij het griffierecht hangende de beroepsprocedure heeft laten vervallen. Verzoeker had op dat moment nog geen griffierecht betaald. Er is niet opnieuw griffierecht in rekening gebracht.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 17 augustus 2023 door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
rechter
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.