ECLI:NL:RBZWB:2023:5777

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
C/02/397096 / HA ZA 22-211
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van der Lende-Mulder Smit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen over de omvang van een legaat en onrechtmatige onttrekkingen aan de nalatenschap

In deze zaak, die zich afspeelt in het erfrecht, zijn de erven van de heer [erflater] in geschil met [gedaagde in conventie01] over de omvang van een legaat en onrechtmatige onttrekkingen aan de nalatenschap. De heer [erflater] overleed op 16 februari 2017 en had in zijn testament de erven benoemd tot erfgenamen, ieder voor 1/3 deel, en een legaat vermaakt aan [gedaagde in conventie01]. De erven stellen dat [gedaagde in conventie01] onrechtmatig een bedrag van € 183.346,94 heeft onttrokken aan de nalatenschap door gebruik te maken van een volmacht die per datum van overlijden was vervallen. De rechtbank moet beoordelen of het saldo op de bedrijfsspaarrekening tot het legaat behoort en of de erven schade hebben geleden door de onttrekkingen.

De rechtbank oordeelt dat het saldo op de bedrijfsspaarrekening tot het legaat behoort, waardoor de erven geen schade hebben geleden door de onttrekkingen. De vordering van de erven tot terugbetaling van het onttrokken bedrag wordt afgewezen. In reconventie vordert [gedaagde in conventie01] de opheffing van de door de erven gelegde beslagen, maar de rechtbank wijst deze vordering af. De rechtbank verklaart voor recht dat het legaat, bestaande uit roerende vermogensbestanddelen behorende tot het ondernemingsvermogen, geacht wordt te zijn geleverd middels een levering brevi manu. De erven worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 11.286,82 aan [eiser in reconventie01], te vermeerderen met wettelijke rente. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/397096 / HA ZA 22-211
Vonnis van 9 augustus 2023
in de zaak van

1.[eiser in conventie sub01] ,

wonende te [woonplaats01] ,
2.
[eiser in conventie sub02],
wonende te [woonplaats02] ,
3.
[eiser in conventie sub03],
wonende te [woonplaats03] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. G.W.J. van Dijke te Middelburg,
tegen
[gedaagde in conventie01],
wonende te [woonplaats04] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. R.A.A. Maat te Goes.
Partijen zullen hierna de erven en [gedaagde in conventie01] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 10 augustus 2022
  • de conclusie van antwoord in reconventie
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 16 februari 2017 is in de [gemeente01] overleden de heer [erflater] (hierna: erflater).
Erflater was (ten tijde van zijn overlijden) ongehuwd en niet geregistreerd als partner. Hij heeft geen afstammelingen. Erflater is de oom van partijen. Partijen zijn broers en zus van elkaar.
2.2.
Erflater heeft laatstelijk bij testament van 7 mei 2015 over zijn nalatenschap beschikt. Hij heeft de erven benoemd tot zijn enige erfgenamen, ieder voor 1/3 deel. Aan [gedaagde in conventie01] is een legaat vermaakt.
Het legaat luidt, voor zover hier van belang:
“Ik legateer, in de plaats van een erfdeel, aan mijn neef [gedaagde in conventie01] , voornoemd, hierna ook te noemen: ‘de legataris’, niet vrij van rechten en kosten:
- alle vermogensbestanddelen behorende tot (of gebruikt wordende voor) het ondernemingsvermogen van het door mij ten tijde van mijn overlijden uitgeoefende akkerbouwbedrijf, dan wel mijn aandeel daarin, waaronder begrepen de onroerende en roerende zaken, vergunningen en productierechten;
- mijn woning, gelegen aan de [adres01] te [postcode01] [plaats01] , thans kadastraal bekend gemeente [plaats01] , [sectie01] [nummer01] , alsmede de zich in deze woning bevindende inboedel als bedoeld in artikel 3:5 van het Burgerlijk Wetboek, en andere roerende zaken in en rond de woning, (…).
Ten aanzien van dit legaat bepaal ik het volgende.
(…)
3. De feitelijke levering en aanvaarding van het gelegateerde zullen plaatsvinden in de staat waarin het zich ten tijde van mijn overlijden bevindt. De levering zal geschieden vrij van beslagen, vrij van enig gebruiksrecht, ontruimd en ongevorderd. (…)”
2.3.
Bij voornoemd testament heeft erflater mr. [notaris] , notaris te Goes, benoemd tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder. De notaris heeft deze benoeming aanvaard.
Erflater heeft in het testament bepaald dat de executele en het afwikkelingsbewind eindigen drie jaar na zijn overlijden.
2.4.
Erflater oefende een akkerbouwbedrijf uit, sinds 1 januari 2014 in maatschapsverband met de vennootschap onder [firma01] te [plaats02] .
2.5.
In de maatschapsakte is onder meer bepaald:

BEËINDIGING VAN DE MAATSCHAP
Artikel 15
(…)
2. De maatschap wordt tevens ontbonden:
(…)
f. ingeval van vermissing van langer dan drie maanden van een der vennoten of door overlijden van één van de vennoten.
(…)
GERECHTIGDHEID BIJ EINDE VAN DE MAATSCHAPArtikel 16
1. Bij de ontbinding van de maatschap is ieder van de vennoten gerechtigd tot het bedrag, waarvoor hij ingevolge het in artikel 5 lid 1 bepaalde in de boeken van de maatschap is gecrediteerd, vermeerderd of verminderd met zijn aandeel in de winst of het verlies, gemaakt of geleden overeenkomstig het in de artikelen 12 en 13 bepaalde, naar de dag waarop de maatschap is ontbonden.
(…)
VOORTZETTING
Artikel 17
In geval van ontbinding van de maatschap op grond van artikel 15 lid 2 heeft de vennoot sub 2 het recht om de maatschapsactiviteiten hetzij alleen, hetzij met anderen, voort te zetten, mits zijn wens daartoe schriftelijk te kennen gevende aan de uittredende vennoot, of diens rechtverkrijgenden, binnen drie maanden na de ontbinding van de maatschap.
OVERNEMING
Artikel 18
Indien de vennoot sub 2 van het recht op voortzetting, zoals beschreven in artikel 17, van de maatschapsactiviteiten gebruik maakt, zal ten aanzien van het maatschapsvermogen het volgende geschieden:
a. Alle goederen die bij de vennoot sub 1 geheel of gedeeltelijk in juridische dan wel economische eigendom berustten en economisch zijn ingebracht in de maatschap, kunnen door de voortzettende vennoot sub 2 worden overgenomen tegen de [plaats01] als bedoeld in artikel 16.
b. De cultuurpercelen die door de vennoot sub 1 in gebruik en genot zijn ingebracht, kunnen door de voortzettende vennoot sub 2 worden overgenomen van de vennoot sub 1 of diens rechtverkrijgenden tegen 85% van de (onverpachte) [plaats01] in het economisch verkeer.
c. (…)”
2.6.
Na het aangaan van de maatschapsovereenkomst bestond de onderneming van erflater uit een maatschapsaandeel en een privéonderneming met buitenvennootschappelijk vermogen. Blijkens de jaarrekening 2015 van de persoonlijke onderneming van erflater bedroeg per eind december 2015 het saldo op de zakelijke rekening-courant met [bankrekeningnummer01] € 28.745,- en het saldo op de bedrijfsspaarrekening met [bankrekeningnummer02] € 212.001,-.
2.7.
In een memo van 2 augustus 2016 getiteld “besprekingsverslag jaarrekening”, opgesteld door de heer [boekhouder01] van de maatschap (productie 11 bij dagvaarding), staat onder het kopje “Toekomst, estateplanning” vermeld:
“Gezien het aanwezige privé- en ondernemingsvermogen is er in 2014 een estateplan opgesteld zodat het ondernemingsvermogen zonder fiscaal nadelige consequenties overgeheveld kan worden. Betreffende de bank-en spaartegoeden geeft de heer [gedaagde in conventie01] aan dat deze o.b.v. het testament moeten worden toebedeeld aan de erfgenamen en niet in het legaat van het ondernemingsvermogen moet worden opgenomen. Op basis hiervan wordt besloten om de bedrijfsspaarrekening per 1 januari 2016 door middel van een kapitaalonttrekking over te boeken naar privé.”
2.8. Op 24 januari 2017 heeft erflater volmacht verleend aan [gedaagde in conventie01] om te beschikken over het tegoed/krediet (met uitzondering van bankpas en creditcard) op de zakelijke rekening-courant met [bankrekeningnummer01] en de bedrijfsspaarrekening met [bankrekeningnummer02] .
In de volmacht is bepaald dat deze eindigt onder meer in geval van overlijden van de volmachtgever.
2.9.
Ten tijde van zijn overlijden op 16 februari 2017 beschikte erflater over onder meer de volgende bankrekeningen:
- [bankrekeningnummer02] (bedrijfsspaarrekening) met saldo € 183.346,94
- [bankrekeningnummer01] (zakelijke betaalrekening) met saldo € 16.955,44
- [bankrekeningnummer03] (Direct kwartaal sparen) met saldo € 636.521,33.
2.10. In de periode van 28 februari 2017 tot 10 oktober 2018 heeft [gedaagde in conventie01] diverse betalingen/overboekingen verricht van de bedrijfsspaarrekening … [bankrekeningnummer02] , totdat het saldo op deze rekening € 6,28 bedroeg.
Een van de overboekingen van de bedrijfsspaarrekening… [bankrekeningnummer02] , uitgevoerd op 28 februari 2017, betreft een bedrag van € 2.500,00 naar de betaalrekening … [bankrekeningnummer01] .
2.11. Bij e-mailbericht van 13 maart 2017 heeft (de adviseur van) [firma01] aan (de adviseur van) [gedaagde in conventie01] zijn wensen over de afwikkeling van de maatschap kenbaar gemaakt.
2.12. Op 20 april 2017 is [gedaagde in conventie01] met [firma01] overeengekomen dat [gedaagde in conventie01] de onderneming alleen zal voortzetten. De daarbij gemaakte afspraken zijn neergelegd in een “Akte regeling voortzetting na einde maatschap” van 26 april 2017.
In de akte is opgenomen dat [firma01] tegen betaling afstand doet van het recht tot voortzetting van de onderneming en van alle rechten voortkomende uit de maatschapsovereenkomst, inclusief de overdracht van zijn maatschapsaandeel, en dat [gedaagde in conventie01] de onderneming voortzet. Het door [gedaagde in conventie01] aan [firma01] te betalen bedrag is vastgesteld op € 99.000,00. In de akte is verder bepaald:
“Dit bedrag wordt, verminderd met 50% van de i.v.m. deze uittreding door partijen gemaakte kosten van advies (Accon) uiterlijk binnen één week na financieringsverstrekking aan maat 2 (rb: [firma01] ) voldaan (…).”
2.13.
Bij notariële akte “partiële afgifte legaat” van 16 juni 2017 heeft de executeur de woning met schuren, onder- en bijgelegen grond en verdere aan- en toebehoren, staande en gelegen aan de [adres01] te [postcode01] [plaats01] (verder: de woning), en het perceel akkerbouwgrond, liggende nabij de [adres02] te [plaats03] (verder: het perceel akkerbouwgrond), afgegeven en geleverd aan [gedaagde in conventie01] .
2.14.
Op 16 februari 2020 zijn de executele en het afwikkelingsbewind door tijdsverloop geëindigd.
2.15.
Bij dagvaarding van 18 augustus 2020 heeft de (voormalig) executeur [gedaagde in conventie01] gedagvaard tot terugbetaling van een bedrag van € 197.375,31 wegens onrechtmatige onttrekkingen aan de nalatenschap van erflater. Ter verzekering van deze vordering heeft de (voormalig) executeur conservatoir beslag doen leggen op de woning en het perceel akkerbouwgrond van [gedaagde in conventie01] .
2.16.
De bedrijfsspaarrekening … [bankrekeningnummer02] is omstreeks 26 maart 2021 opgeheven en het restsaldo van € 6,28 is overgeboekt naar de zakelijke betaalrekening … [bankrekeningnummer01] .
De zakelijke betaalrekening … [bankrekeningnummer01] is eveneens omstreeks 26 maart 2021 opgeheven. Het restsaldo van die rekening van € 543,92 is overgeboekt naar de derden-geldrekening van de (voormalig) executeur.
2.17. Op 31 maart 2021 hebben de erven, na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, (eveneens) conservatoir beslag doen leggen ten laste van [gedaagde in conventie01] op het perceel akkerbouwgrond.
2.18.
Bij vonnis van 22 december 2021 van deze rechtbank is de (voormalig) executeur in conventie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen en in reconventie veroordeeld tot opheffing van de door hem gelegde beslagen op de woning en het perceel akkerbouwgrond.
3. Het geschil
in conventie
3.1.
De erven vorderen samengevat - bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde in conventie01] te veroordelen tot betaling aan de erven van € 183.346,94, te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente, primair vanaf 10 oktober 2018, subsidiair vanaf datum dagvaarding, meer subsidiair vanaf twee weken na dagtekening van dit vonnis, telkens tot aan de dag der algehele voldoening,
II. met veroordeling van [gedaagde in conventie01] in de proceskosten, waaronder beslagkosten.
3.2.
De erven stellen dat [gedaagde in conventie01] het saldo op de bedrijfsspaarrekening … [bankrekeningnummer02] (verder: de bedrijfsspaarrekening) per datum overlijden van erflater, ten bedrage van € 183.346,94, op onrechtmatige wijze heeft onttrokken aan de nalatenschap ten behoeve van zichzelf. Het bedrag is gedeeltelijk rechtstreeks naar de eigen rekening van [gedaagde in conventie01] overgeboekt en gedeeltelijk via de zakelijke rekening … [bankrekeningnummer01] (verder: de zakelijke betaalrekening) naar [gedaagde in conventie01] . [gedaagde in conventie01] had geen recht op dat bedrag. De bedrijfsspaarrekening behoorde niet tot het legaat van erflater, omdat deze rekening niet tot het ondernemingsvermogen van erflater behoorde. De erven verwijzen ter onderbouwing van deze stelling onder meer naar de memo van Accon van 2 augustus 2016. Ook uit de conceptjaarstukken van 2016 en de aangifte erfbelasting blijkt volgens de erven dat het spaartegoed niet tot het ondernemingsvermogen moet worden gerekend.
heeft het saldo van € 183.346,94 onttrokken door gebruik te maken van de volmacht. Deze volmacht was per 16 februari 2017 vervallen. [gedaagde in conventie01] wist dat en hij wist ook dat er discussie was over de vraag of het op de bedrijfsspaarrekening aanwezige vermogen krachtens legaat, maar in ieder geval pas na afgifte aan hem, aan hem zou toekomen. [gedaagde in conventie01] heeft door desondanks voortdurend gebruik te blijven maken van de volmacht onrechtmatig gehandeld jegens de erven.
3.3.[gedaagde in conventie01] voert verweer. Hij concludeert tot afwijzing van de vordering van de erven, met hoofdelijke veroordeling van de erven in de proceskosten.
betwist dat hij op onrechtmatige wijze gelden aan de nalatenschap heeft onttrokken.
Het saldo op de bedrijfsspaarrekening behoorde tot het legaat. Dat was de bedoeling van erflater; hij beschouwde dit saldo als ondernemingsvermogen. [gedaagde in conventie01] had die gelden nodig voor de exploitatie van het akkerbouwbedrijf. De volmacht die erflater heeft afgegeven strekte zich ook uit tot de bedrijfsspaarrekening. De volmacht was opgesteld met het oog op de continuering van de bedrijfsvoering na het overlijden van erflater. [gedaagde in conventie01] heeft deze volmacht als zodanig gebruikt. Hij was in ieder geval op grond van artikel 3:73 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bevoegd tot voortgezet gebruik van de volmacht.
De heer [naam01] , handelend namens de executeur, heeft expliciet ingestemd met het voortgezet gebruik van de volmacht en heeft aan [gedaagde in conventie01] duidelijk gemaakt dat de bedrijfsspaarrekening tot het ondernemingsvermogen behoorde. [gedaagde in conventie01] en [naam01] waren het erover eens dat de roerende zaken waren geleverd en dat [gedaagde in conventie01] feitelijk over de banksaldi mocht beschikken.
Subsidiair stelt [gedaagde in conventie01] zich op het standpunt dat de erven in (schuldeisers)verzuim zijn. De executeur heeft nagelaten het legaat binnen drie maanden af te geven.
in reconventie
3.4.
[eiser in reconventie01] vordert - samengevat -, na wijziging van eis:
1. de erven te veroordelen de op 31 maart 2021 gelegde beslagen op het perceel akkerbouwland op te heffen binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, op verbeurte van een dwangsom van € 100.000,00,
2. te verklaren voor recht dat het legaat bestaande uit roerende vermogensbestanddelen behorende tot (of gebruikt wordende voor) het ondernemingsvermogen, alsook de inboedel en andere roerende zaken in en rond de woning aan de [adres01] te [plaats01] , geacht worden te zijn geleverd middels een levering brevi manu,
3. de erven te veroordelen aan [eiser in reconventie01] te voldoen een bedrag van € 543,92,
4. de erven te veroordelen aan [eiser in reconventie01] te voldoen een bedrag van € 117.596,90, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van indiening van de eis in reconventie tot de dag der algehele voldoening,
alles met hoofdelijke veroordeling van de erven in de proceskosten.
3.5.
[eiser in reconventie01] verwijst ter onderbouwing van zijn vorderingen naar hetgeen door hem in conventie is gesteld. Nu de vorderingen in conventie moeten worden afgewezen, moet het gelegde beslag door de erven worden opgeheven, aldus [eiser in reconventie01] .
stelt voorts dat de executeur bij akte alleen de gelegateerde onroerende zaak aan hem heeft geleverd. [eiser in reconventie01] is tijdens het leven van erflater de boerderij en alle daar aanwezige roerende zaken feitelijk al gaan gebruiken en daarmee gaan houden. Een houder wordt echter niet zomaar bezitter, ook niet als de gehouden zaken aan hem zijn gelegateerd. [eiser in reconventie01] heeft daarom belang bij de gevorderde verklaring voor recht.
Ten aanzien van de - gewijzigde - vordering onder 3 voert [eiser in reconventie01] thans aan dat de zakelijke betaalrekening en de bedrijfsspaarrekening omstreeks 26 maart 2021 zijn opgeheven onder overboeking van het restsaldo van € 543,92 op de zakelijke betaalrekening naar de kwaliteitsrekening van de executeur. Daarmee is volgens [eiser in reconventie01] geen uitvoering gegeven aan het legaat, nu onbetwist is dat in ieder geval de zakelijke betaalrekening onderdeel was van het legaat en aan [eiser in reconventie01] moest worden afgegeven.
stelt verder dat hij ten gunste van de nalatenschap diverse bedragen heeft voorgeschoten c.q. betaald die door de erven moeten worden terugbetaald. De betalingen zijn gedaan met instemming van [naam01] , die optrad namens de executeur.
Het betreft onder meer een bedrag van € 8.242,90 aan uitvaartkosten. Deze kosten vormen krachtens artikel 4:7 BW een schuld van de nalatenschap. [eiser in reconventie01] heeft deze kosten uit zijn vermogen voldaan; de nalatenschap is daardoor ongerechtvaardigd verrijkt. Dit geldt ook voor de betaling van een bedrag van € 2.500,- aan [naam02] , mantelzorger van erflater. Deze betaling was door erflater aan haar toegezegd.
Ten slotte stelt [eiser in reconventie01] kosten te hebben gemaakt in verband met de afgifte aan hem van het legaat. Het was de bedoeling van erflater om aan [eiser in reconventie01] de boerderij “zonder maatschap” en zonder overnamebeding te legateren. De bepaling “vrij van enig gebruiksrecht” en “ongevorderd” zoals opgenomen in het testament met betrekking tot de afgifte van het legaat bevat een opdracht aan de executeur om te bevorderen dat de zaak ook daadwerkelijk zonder aanspraken van derden kan worden geleverd. Omdat de executeur geen actie ondernam heeft [eiser in reconventie01] zelf moeten onderhandelen met [firma01] om het overnamebeding “af te kopen”. [eiser in reconventie01] heeft aan [firma01] een uitkoopbedrag betaald van € 99.000,- en € 7.854,- aan kosten. De uitkoop van [firma01] is een last van de nalatenschap. De nalatenschap is door de betaling van deze bedragen ongerechtvaardigd verrijkt.
3.6.
De erven voeren verweer. Zij concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser in reconventie01] in zijn vorderingen, althans afwijzing daarvan, met veroordeling van [eiser in reconventie01] in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De erven voeren aan dat het door hen gelegde beslag niet van rechtswege vervalt, nu de afwijzing van de vordering in de hoofdzaak niet in kracht van gewijsde is. Daarnaast is het vaste rechtspraak dat het enkele feit dat een vordering in de hoofdzaak is of moet worden afgewezen onvoldoende grond is voor opheffing van het beslag. [eiser in reconventie01] heeft geen belang gesteld bij opheffing van het beslag. Subsidiair betwisten de erven de omvang van de gevorderde dwangsom.
De erven betwisten voorts dat [eiser in reconventie01] belang heeft bij de door hem gevorderde verklaring voor recht. Tussen partijen is niet in geschil dat de aan [eiser in reconventie01] gelegateerde roerende goederen aan hem toekomen en dat deze feitelijk aan hem zijn geleverd. Van een levering brevi manu was al sprake vóór het instellen van de eis.
Ten aanzien van de vordering tot betaling van € 543,92 voeren de erven aan dat dit bedrag bestaat uit een restsaldo van € 6,28 van de bedrijfsspaarrekening en € 537,64 van de zakelijke betaalrekening. Zij stellen zich thans op het standpunt dat [eiser in reconventie01] onvoldoende belang heeft bij de vordering tot betaling van laatstgenoemd bedrag. De erven hebben (bij conclusie van antwoord in reconventie) aangeboden dit bedrag te betalen; de (gewijzigde) vordering in reconventie is rauwelijks ingesteld. De vordering ter zake € 6,28 is ongegrond, nu dit het restsaldo van de bedrijfsspaarrekening betreft en dit niet toekomt aan [eiser in reconventie01] .
Ten aanzien van de geldvordering onder 4 voeren de erven aan dat de volmacht per datum overlijden van erflater is vervallen. Niet is gebleken van instemming van de executeur met voortzetting van het gebruik van de volmacht. Dat kan ook niet worden afgeleid uit het feitelijk beschikken door [eiser in reconventie01] zonder optreden daartegen van de executeur. Artikel 3:73 BW is niet van toepassing. Het onttrekken van deze gelden kan niet worden aangemerkt als het maken van noodzakelijke kosten in de zin van dat artikel. De erven voeren verder aan dat de kosten van de uitvaart zijn betaald van de bedrijfsspaarrekening. Deze rekening is niet gelegateerd. De kosten zijn dus niet door [eiser in reconventie01] betaald. Subsidiair betwisten de erven de omvang van de kosten.
Ten aanzien van de betaling aan [naam02] stellen de erven zich op het standpunt dat niet is gebleken van een afspraak. Voor zover een afspraak bestaat, is deze nietig op grond van artikel 4:4 lid 2 BW. Verder geldt ook op dit punt dat de kosten niet voor rekening zijn gekomen van [eiser in reconventie01] , omdat de betaling is gedaan van de bedrijfsspaarrekening.
Ten aanzien van de kosten in verband met het legaat betwisten de erven dat een afkoopverplichting bestond van de nalatenschap jegens [firma01] . Het overnamebeding in de maatschapsakte is te kwalificeren als een koopoptie. Of een verplichting tot overdracht bestaat na het overlijden van erflater is afhankelijk van een wilsuiting van [firma01] . Van een wilsuiting tot overdracht van de ingebrachte gronden aan [firma01] is niet gebleken. Daarnaast volgt uit het testament niet dat het de bedoeling was van erflater dat [eiser in reconventie01] de boerderij gelegateerd zou krijgen ongeacht de positie van [firma01] . Het legaat is opgesteld ná het overnamebeding en het is niet onder voorwaarden vermaakt. Niet gezegd kan worden dat erflater het legaat, in geval dit als gevolg van het beroep door [firma01] op het overnamebeding niet meer kon worden afgegeven, desalniettemin zou hebben gewild. [eiser in reconventie01] had bovendien, nu hij geen erfgenaam is, geen recht om namens de nalatenschap een overeenkomst ter afkoop van de maatschapsovereenkomst met [firma01] te sluiten. Hij heeft met de overeenkomst een alleen hem rakend risico afgekocht. Dit leidt niet tot een betalingsverplichting voor de erven. Subsidiair betwisten de erven de omvang van de vordering.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
[gedaagde in conventie01] heeft niet weersproken dat hij de onttrekkingen van de bedrijfsspaarrekening ten bedrage van € 183.346,94 heeft verricht. Deze onttrekkingen staan daarmee vast.
Gesteld noch gebleken is dat aan [gedaagde in conventie01] een legaat met betrekking tot de bedrijfsspaarrekening is afgegeven. [gedaagde in conventie01] was daarom als legataris niet bevoegd te beschikken over het saldo op de bedrijfsspaarrekening. Hij mocht geen opnamen doen ten behoeve van zichzelf.
Als er geen volmacht was geweest had [gedaagde in conventie01] überhaupt niet kunnen beschikken over de bedrijfsspaarrekening zonder tenaamstelling of verklaring van afgifte van het legaat van de bedrijfsspaarrekening. Nu was er een volmacht waarvan [gedaagde in conventie01] gebruik heeft gemaakt, maar deze volmacht was op 16 februari 2017 door het overlijden van erflater vervallen. Instemming met het gebruik door de bank en/of de executeur maakt dit niet anders. Het gaat om wat erflater met de bank is overeengekomen bij het verstrekken van de volmacht. Erflater is met de bank overeengekomen dat de volmacht vervalt bij zijn overlijden. Het staat de bank en/of de executeur dan niet vrij anders te beschikken, in die zin dat zij [gedaagde in conventie01] na het overlijden van erflater toestaan als gevolmachtigde overboekingen te blijven doen van de rekeningen waarvoor de volmacht door erflater was verleend. Het verweer van [gedaagde in conventie01] dat hij op grond van artikel 3:73 BW bevoegd was tot het voortgezet gebruik van de volmacht wordt gepasseerd. De door [gedaagde in conventie01] verrichte overboekingen vallen niet onder de ‘resterende bevoegdheden’ als bedoeld in dit artikel.
Ten tijde van het handelen c.q. het verrichten van de overboekingen was het handelen van [gedaagde in conventie01] daarom onrechtmatig. De vraag is of de erven schade hebben geleden als gevolg van dit handelen van [gedaagde in conventie01] en, zo ja, of [gedaagde in conventie01] verplicht is deze schade te vergoeden door terugbetaling van het bedrag. Als komt vast te staan dat de bedrijfsspaarrekening tot het legaat behoort, dan is het gevolg daarvan dat het tegoed op die rekening niet toekomt aan de erven, zodat zij ten gevolge van de onttrekkingen daarvan dan geen vermogensnadeel lijden.
de omvang van het legaat
4.2.
In de kern gaat het in deze zaak (in conventie) dus om de vraag of het saldo dat ten tijde van het overlijden van erflater op de bedrijfsspaarrekening stond tot het legaat behoort. De erven stellen dat dit niet zo is, omdat dit saldo niet behoort tot “alle vermogensbestanddelen behorende tot (of gebruikt worden voor) het ondernemingsvermogen”. [gedaagde in conventie01] bestrijdt dit en voert aan dat het saldo op de bedrijfsspaarrekening wel tot het legaat behoort, omdat dit tot het ondernemingsvermogen moet worden gerekend.
4.3.
De vraag is wat de omvang is van het legaat. Op grond van artikel 4:46 lid 1 BW moet bij de uitleg van een uiterste wilsbeschikking worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat daden of verklaringen van de erflater buiten de uiterste wil slechts dan voor uitlegging van een beschikking mogen worden gebruikt, indien deze zonder die daden of verklaringen geen duidelijke zin heeft. Dit betekent, dat pas indien de bewoordingen van een testament - gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk heeft willen regelen en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt - onduidelijk zijn doordat ze geen duidelijke zin hebben, de bedoeling van de erflater mag en moet worden achterhaald.
Tussen partijen is niet in geschil dat erflater wilde dat zijn onderneming door [gedaagde in conventie01] zou worden voortgezet. Dat is de verhouding die hij in zijn uiterste wil wenste te regelen.
Met dat doel heeft hij de twee broers en zus van [gedaagde in conventie01] tot erfgenaam benoemd en aan [gedaagde in conventie01] gelegateerd - naast de woning - “alle vermogensbestanddelen behorende tot (of gebruikt wordende voor) het ondernemingsvermogen van het door mij ten tijde van mijn overlijden uitgeoefende akkerbouwbedrijf, dan wel mijn aandeel daarin, waaronder begrepen de onroerende en roerende zaken, vergunningen en productierechten”. Daartoe behoort ook de bedrijfsspaarrekening. Dit is een zakelijke rekening. Dit blijkt niet slechts uit de naam van de rekening, maar ook uit de door erflater vastgestelde jaarstukken over 2015, het jaar waarin hij het testament heeft opgemaakt. De omvang van het legaat is daarmee duidelijk verwoord. Daar kan op zichzelf geen misverstand over bestaan. Dat [gedaagde in conventie01] financieel wordt bevoordeeld boven de erven, zoals door hen is gesteld, maakt de bewoordingen waarin de omvang van het legaat is gesteld niet onduidelijk. Dit is een gevolg van de verhoudingen die erflater kennelijk zo wilde regelen. Nu de uiterste wilsbeschikking ten aanzien van hetgeen erflater met het legaat aan [gedaagde in conventie01] wilde nalaten duidelijke zin heeft, komt de rechtbank op grond van lid 2 van artikel 4:46 BW niet toe aan een beoordeling van de overige door de erven gestelde feiten en omstandigheden.
4.4.
De conclusie is dat de bedrijfsspaarrekening tot het legaat behoort. Het saldo op die rekening kwam dus niet toe aan de erven, zodat zij als gevolg van de onttrekkingen van de gelden van die rekening door [gedaagde in conventie01] geen schade hebben geleden. De vordering tot terugbetaling van dit bedrag zal daarom worden afgewezen.
in reconventie
4.5.
De vordering tot opheffing van het beslag moet worden afgewezen.
Ingevolge artikel 704 lid 2 Rv vervalt het beslag van rechtswege indien de eis in de hoofdzaak wordt afgewezen en deze afwijzing in kracht van gewijsde is gegaan. Daarvan is geen sprake.
Artikel 705 Rv bevat voorts een regeling voor opheffing van een gelegd beslag. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een vordering tot opheffing van een conservatoir beslag op de grond dat de vordering tot verzekering waarvan het beslag is gelegd is afgewezen en waartegen nog een rechtsmiddel openstaat, niet zonder meer moet worden toegewezen, maar dat de wederzijdse belangen van partijen moeten worden afgewogen.
[eiser in reconventie01] heeft zijn belang bij de gevorderde opheffing echter niet onderbouwd, zodat ook op deze grond de vordering niet kan worden toegewezen.
4.6.
De gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen. Vaststaat dat bij akte partiële afgifte legaat alleen de registergoederen aan [eiser in reconventie01] zijn geleverd en niet de “inboedel en andere roerende zaken in en rond de woning”.
De erven hebben niet weersproken dat de goederen brevi manu zijn geleverd. Aangezien afgifte van het legaat en levering van de goederen niet formeel heeft plaatsgevonden, wordt [eiser in reconventie01] geacht belang te hebben bij de gevorderde verklaring voor recht. De omstandigheid dat daarover tussen partijen nu geen geschil bestaat ontneemt hem niet dit belang.
4.7.
Ten aanzien van de vordering tot betaling van € 543,92 overweegt de rechtbank als volgt. Bij conclusie van antwoord in reconventie hebben de erven zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 537,64 mag worden uitgekeerd aan [eiser in reconventie01] . [eiser in reconventie01] heeft zijn vordering dienovereenkomstig gewijzigd, althans zo gewijzigd dat in ieder geval betaling van dat bedrag wordt gevorderd. Het verweer van de erven dat de vordering rauwelijks is ingesteld kan, wat daar verder van zij, in het algemeen niet tot afwijzing van een vordering leiden. Dit deel van vordering is toewijsbaar.
Nu in conventie is beslist dat de bedrijfsspaarrekening tot het legaat behoort, wordt het verweer van de erven op dit punt eveneens gepasseerd en wordt om die reden ook het bedrag van € 6,28 toegewezen.
4.8.
Vaststaat dat [eiser in reconventie01] de uitvaartkosten van € 8.242,90 heeft betaald. De kosten zijn betaald van de bedrijfsspaarrekening. In conventie is geoordeeld dat het saldo daarvan tot het legaat behoort. De kosten zijn dus voor rekening gekomen van [eiser in reconventie01] .
Op grond van artikel 4:7 lid 1 sub b BW zijn de uitvaartkosten een schuld van de nalatenschap, voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene. Dat aan deze laatste voorwaarde is voldaan is door de erven ter gelegenheid van de mondelinge behandeling erkend. Zij dienen deze kosten daarom terug te betalen aan [eiser in reconventie01] . De vordering van € 8.242,90 zal worden toegewezen.
4.9.
Ten aanzien van de betaling van € 2.500,00 aan [naam02] geldt eveneens dat deze kosten zijn betaald van de bedrijfsspaarrekening en dus voor rekening zijn gekomen van [eiser in reconventie01] . Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben de erven erkend dat [naam02] mantelzorger was van erflater en dat erflater aan haar betaling van een extra bedrag heeft toegezegd. De rechtbank merkt deze toezegging aan als een schuld van de nalatenschap in de zin van artikel 4:7 lid 1 sub a BW. De vordering zal worden toegewezen.
4.10.
Ten aanzien van de vordering tot betaling van de kosten in verband met de afgifte van het legaat overweegt de rechtbank als volgt.
[eiser in reconventie01] grondt deze vordering op de stelling dat het legaat hoe dan ook (ongeacht of [firma01] een beroep zou doen op het overnamebeding) aan [eiser in reconventie01] had moeten worden afgegeven en dat het volgens de bepaling daaromtrent in het testament “vrij van enig gebruiksrecht” en “ongevorderd” moest worden geleverd.
Uit het testament volgt echter niet dat de erven verplicht waren tot levering van het legaat in geval [firma01] een beroep had gedaan op het overnamebeding. De maatschapsakte met daarin het overnamebeding is opgemaakt vóór het verlijden van het testament. Het legaat is niet opgemaakt onder voorwaarden. In de situatie dat [firma01] de onderneming zou voortzetten was de door [firma01] daarvoor te betalen vergoeding in de nalatenschap gevloeid, zonder dat daar een verplichting van de nalatenschap ten gunste van [eiser in reconventie01] tegenover stond. [eiser in reconventie01] is geen erfgenaam en was niet bevoegd om namens de nalatenschap met [firma01] te onderhandelen over de afkoop van het overnamebeding en de overeenkomst op dat punt te sluiten. De rechtbank is met de erven van oordeel dat [eiser in reconventie01] met de betaling van € 99.000,- en kosten slechts een alleen hem rakend risico heeft afgekocht. Er bestaat voor de erven geen terugbetalingsverplichting jegens [eiser in reconventie01] . Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
4.11.
De conclusie is dat de erven aan [eiser in reconventie01] een bedrag van € 11.286,82 moeten voldoen. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag is toewijsbaar, nu daartegen geen verweer is gevoerd.
in conventie en in reconventie
4.12.
In verband met de relatie tussen partijen zullen de proceskosten worden gecompenseerd zo dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vordering van de erven af,
in reconventie
5.2.
verklaart voor recht dat het legaat bestaande uit roerende vermogensbestanddelen behorende tot (of gebruikt wordende voor) het ondernemingsvermogen, alsook de inboedel en andere roerende zaken in en rond de woning aan de [adres01] te [plaats01] , geacht worden te zijn geleverd middels levering brevi manu,
5.3.
veroordeelt de erven tot betaling aan [eiser in reconventie01] van een bedrag van € 11.286,82, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 september 2022 tot de dag der algehele voldoening,
in conventie en in reconventie
5.4.
compenseert de proceskosten zo dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2023. [1]