Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.[eiser in conventie sub01] ,
[eiser in conventie sub02],
[eiser in conventie sub03],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 10 augustus 2022
- de conclusie van antwoord in reconventie
2.De feiten
Erflater was (ten tijde van zijn overlijden) ongehuwd en niet geregistreerd als partner. Hij heeft geen afstammelingen. Erflater is de oom van partijen. Partijen zijn broers en zus van elkaar.
Het legaat luidt, voor zover hier van belang:
“Ik legateer, in de plaats van een erfdeel, aan mijn neef [gedaagde in conventie01] , voornoemd, hierna ook te noemen: ‘de legataris’, niet vrij van rechten en kosten:
- alle vermogensbestanddelen behorende tot (of gebruikt wordende voor) het ondernemingsvermogen van het door mij ten tijde van mijn overlijden uitgeoefende akkerbouwbedrijf, dan wel mijn aandeel daarin, waaronder begrepen de onroerende en roerende zaken, vergunningen en productierechten;
- mijn woning, gelegen aan de [adres01] te [postcode01] [plaats01] , thans kadastraal bekend gemeente [plaats01] , [sectie01] [nummer01] , alsmede de zich in deze woning bevindende inboedel als bedoeld in artikel 3:5 van het Burgerlijk Wetboek, en andere roerende zaken in en rond de woning, (…).
Ten aanzien van dit legaat bepaal ik het volgende.
(…)
3. De feitelijke levering en aanvaarding van het gelegateerde zullen plaatsvinden in de staat waarin het zich ten tijde van mijn overlijden bevindt. De levering zal geschieden vrij van beslagen, vrij van enig gebruiksrecht, ontruimd en ongevorderd. (…)”
Erflater heeft in het testament bepaald dat de executele en het afwikkelingsbewind eindigen drie jaar na zijn overlijden.
BEËINDIGING VAN DE MAATSCHAP
2. De maatschap wordt tevens ontbonden:
(…)
f. ingeval van vermissing van langer dan drie maanden van een der vennoten of door overlijden van één van de vennoten.
(…)
GERECHTIGDHEID BIJ EINDE VAN DE MAATSCHAPArtikel 16
a. Alle goederen die bij de vennoot sub 1 geheel of gedeeltelijk in juridische dan wel economische eigendom berustten en economisch zijn ingebracht in de maatschap, kunnen door de voortzettende vennoot sub 2 worden overgenomen tegen de [plaats01] als bedoeld in artikel 16.
b. De cultuurpercelen die door de vennoot sub 1 in gebruik en genot zijn ingebracht, kunnen door de voortzettende vennoot sub 2 worden overgenomen van de vennoot sub 1 of diens rechtverkrijgenden tegen 85% van de (onverpachte) [plaats01] in het economisch verkeer.
c. (…)”
“Gezien het aanwezige privé- en ondernemingsvermogen is er in 2014 een estateplan opgesteld zodat het ondernemingsvermogen zonder fiscaal nadelige consequenties overgeheveld kan worden. Betreffende de bank-en spaartegoeden geeft de heer [gedaagde in conventie01] aan dat deze o.b.v. het testament moeten worden toebedeeld aan de erfgenamen en niet in het legaat van het ondernemingsvermogen moet worden opgenomen. Op basis hiervan wordt besloten om de bedrijfsspaarrekening per 1 januari 2016 door middel van een kapitaalonttrekking over te boeken naar privé.”
2.8. Op 24 januari 2017 heeft erflater volmacht verleend aan [gedaagde in conventie01] om te beschikken over het tegoed/krediet (met uitzondering van bankpas en creditcard) op de zakelijke rekening-courant met [bankrekeningnummer01] en de bedrijfsspaarrekening met [bankrekeningnummer02] .
In de volmacht is bepaald dat deze eindigt onder meer in geval van overlijden van de volmachtgever.
- [bankrekeningnummer02] (bedrijfsspaarrekening) met saldo € 183.346,94
- [bankrekeningnummer01] (zakelijke betaalrekening) met saldo € 16.955,44
2.10. In de periode van 28 februari 2017 tot 10 oktober 2018 heeft [gedaagde in conventie01] diverse betalingen/overboekingen verricht van de bedrijfsspaarrekening … [bankrekeningnummer02] , totdat het saldo op deze rekening € 6,28 bedroeg.
Een van de overboekingen van de bedrijfsspaarrekening… [bankrekeningnummer02] , uitgevoerd op 28 februari 2017, betreft een bedrag van € 2.500,00 naar de betaalrekening … [bankrekeningnummer01] .
2.11. Bij e-mailbericht van 13 maart 2017 heeft (de adviseur van) [firma01] aan (de adviseur van) [gedaagde in conventie01] zijn wensen over de afwikkeling van de maatschap kenbaar gemaakt.
2.12. Op 20 april 2017 is [gedaagde in conventie01] met [firma01] overeengekomen dat [gedaagde in conventie01] de onderneming alleen zal voortzetten. De daarbij gemaakte afspraken zijn neergelegd in een “Akte regeling voortzetting na einde maatschap” van 26 april 2017.
In de akte is opgenomen dat [firma01] tegen betaling afstand doet van het recht tot voortzetting van de onderneming en van alle rechten voortkomende uit de maatschapsovereenkomst, inclusief de overdracht van zijn maatschapsaandeel, en dat [gedaagde in conventie01] de onderneming voortzet. Het door [gedaagde in conventie01] aan [firma01] te betalen bedrag is vastgesteld op € 99.000,00. In de akte is verder bepaald:
“Dit bedrag wordt, verminderd met 50% van de i.v.m. deze uittreding door partijen gemaakte kosten van advies (Accon) uiterlijk binnen één week na financieringsverstrekking aan maat 2 (rb: [firma01] ) voldaan (…).”
De zakelijke betaalrekening … [bankrekeningnummer01] is eveneens omstreeks 26 maart 2021 opgeheven. Het restsaldo van die rekening van € 543,92 is overgeboekt naar de derden-geldrekening van de (voormalig) executeur.
2.17. Op 31 maart 2021 hebben de erven, na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, (eveneens) conservatoir beslag doen leggen ten laste van [gedaagde in conventie01] op het perceel akkerbouwgrond.
3. Het geschil
I. [gedaagde in conventie01] te veroordelen tot betaling aan de erven van € 183.346,94, te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente, primair vanaf 10 oktober 2018, subsidiair vanaf datum dagvaarding, meer subsidiair vanaf twee weken na dagtekening van dit vonnis, telkens tot aan de dag der algehele voldoening,
II. met veroordeling van [gedaagde in conventie01] in de proceskosten, waaronder beslagkosten.
heeft het saldo van € 183.346,94 onttrokken door gebruik te maken van de volmacht. Deze volmacht was per 16 februari 2017 vervallen. [gedaagde in conventie01] wist dat en hij wist ook dat er discussie was over de vraag of het op de bedrijfsspaarrekening aanwezige vermogen krachtens legaat, maar in ieder geval pas na afgifte aan hem, aan hem zou toekomen. [gedaagde in conventie01] heeft door desondanks voortdurend gebruik te blijven maken van de volmacht onrechtmatig gehandeld jegens de erven.
3.3.[gedaagde in conventie01] voert verweer. Hij concludeert tot afwijzing van de vordering van de erven, met hoofdelijke veroordeling van de erven in de proceskosten.
betwist dat hij op onrechtmatige wijze gelden aan de nalatenschap heeft onttrokken.
Het saldo op de bedrijfsspaarrekening behoorde tot het legaat. Dat was de bedoeling van erflater; hij beschouwde dit saldo als ondernemingsvermogen. [gedaagde in conventie01] had die gelden nodig voor de exploitatie van het akkerbouwbedrijf. De volmacht die erflater heeft afgegeven strekte zich ook uit tot de bedrijfsspaarrekening. De volmacht was opgesteld met het oog op de continuering van de bedrijfsvoering na het overlijden van erflater. [gedaagde in conventie01] heeft deze volmacht als zodanig gebruikt. Hij was in ieder geval op grond van artikel 3:73 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bevoegd tot voortgezet gebruik van de volmacht.
De heer [naam01] , handelend namens de executeur, heeft expliciet ingestemd met het voortgezet gebruik van de volmacht en heeft aan [gedaagde in conventie01] duidelijk gemaakt dat de bedrijfsspaarrekening tot het ondernemingsvermogen behoorde. [gedaagde in conventie01] en [naam01] waren het erover eens dat de roerende zaken waren geleverd en dat [gedaagde in conventie01] feitelijk over de banksaldi mocht beschikken.
Subsidiair stelt [gedaagde in conventie01] zich op het standpunt dat de erven in (schuldeisers)verzuim zijn. De executeur heeft nagelaten het legaat binnen drie maanden af te geven.
1. de erven te veroordelen de op 31 maart 2021 gelegde beslagen op het perceel akkerbouwland op te heffen binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, op verbeurte van een dwangsom van € 100.000,00,
2. te verklaren voor recht dat het legaat bestaande uit roerende vermogensbestanddelen behorende tot (of gebruikt wordende voor) het ondernemingsvermogen, alsook de inboedel en andere roerende zaken in en rond de woning aan de [adres01] te [plaats01] , geacht worden te zijn geleverd middels een levering brevi manu,
3. de erven te veroordelen aan [eiser in reconventie01] te voldoen een bedrag van € 543,92,
4. de erven te veroordelen aan [eiser in reconventie01] te voldoen een bedrag van € 117.596,90, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van indiening van de eis in reconventie tot de dag der algehele voldoening,
alles met hoofdelijke veroordeling van de erven in de proceskosten.
stelt voorts dat de executeur bij akte alleen de gelegateerde onroerende zaak aan hem heeft geleverd. [eiser in reconventie01] is tijdens het leven van erflater de boerderij en alle daar aanwezige roerende zaken feitelijk al gaan gebruiken en daarmee gaan houden. Een houder wordt echter niet zomaar bezitter, ook niet als de gehouden zaken aan hem zijn gelegateerd. [eiser in reconventie01] heeft daarom belang bij de gevorderde verklaring voor recht.
Ten aanzien van de - gewijzigde - vordering onder 3 voert [eiser in reconventie01] thans aan dat de zakelijke betaalrekening en de bedrijfsspaarrekening omstreeks 26 maart 2021 zijn opgeheven onder overboeking van het restsaldo van € 543,92 op de zakelijke betaalrekening naar de kwaliteitsrekening van de executeur. Daarmee is volgens [eiser in reconventie01] geen uitvoering gegeven aan het legaat, nu onbetwist is dat in ieder geval de zakelijke betaalrekening onderdeel was van het legaat en aan [eiser in reconventie01] moest worden afgegeven.
stelt verder dat hij ten gunste van de nalatenschap diverse bedragen heeft voorgeschoten c.q. betaald die door de erven moeten worden terugbetaald. De betalingen zijn gedaan met instemming van [naam01] , die optrad namens de executeur.
Het betreft onder meer een bedrag van € 8.242,90 aan uitvaartkosten. Deze kosten vormen krachtens artikel 4:7 BW een schuld van de nalatenschap. [eiser in reconventie01] heeft deze kosten uit zijn vermogen voldaan; de nalatenschap is daardoor ongerechtvaardigd verrijkt. Dit geldt ook voor de betaling van een bedrag van € 2.500,- aan [naam02] , mantelzorger van erflater. Deze betaling was door erflater aan haar toegezegd.
Ten slotte stelt [eiser in reconventie01] kosten te hebben gemaakt in verband met de afgifte aan hem van het legaat. Het was de bedoeling van erflater om aan [eiser in reconventie01] de boerderij “zonder maatschap” en zonder overnamebeding te legateren. De bepaling “vrij van enig gebruiksrecht” en “ongevorderd” zoals opgenomen in het testament met betrekking tot de afgifte van het legaat bevat een opdracht aan de executeur om te bevorderen dat de zaak ook daadwerkelijk zonder aanspraken van derden kan worden geleverd. Omdat de executeur geen actie ondernam heeft [eiser in reconventie01] zelf moeten onderhandelen met [firma01] om het overnamebeding “af te kopen”. [eiser in reconventie01] heeft aan [firma01] een uitkoopbedrag betaald van € 99.000,- en € 7.854,- aan kosten. De uitkoop van [firma01] is een last van de nalatenschap. De nalatenschap is door de betaling van deze bedragen ongerechtvaardigd verrijkt.
De erven voeren aan dat het door hen gelegde beslag niet van rechtswege vervalt, nu de afwijzing van de vordering in de hoofdzaak niet in kracht van gewijsde is. Daarnaast is het vaste rechtspraak dat het enkele feit dat een vordering in de hoofdzaak is of moet worden afgewezen onvoldoende grond is voor opheffing van het beslag. [eiser in reconventie01] heeft geen belang gesteld bij opheffing van het beslag. Subsidiair betwisten de erven de omvang van de gevorderde dwangsom.
De erven betwisten voorts dat [eiser in reconventie01] belang heeft bij de door hem gevorderde verklaring voor recht. Tussen partijen is niet in geschil dat de aan [eiser in reconventie01] gelegateerde roerende goederen aan hem toekomen en dat deze feitelijk aan hem zijn geleverd. Van een levering brevi manu was al sprake vóór het instellen van de eis.
Ten aanzien van de vordering tot betaling van € 543,92 voeren de erven aan dat dit bedrag bestaat uit een restsaldo van € 6,28 van de bedrijfsspaarrekening en € 537,64 van de zakelijke betaalrekening. Zij stellen zich thans op het standpunt dat [eiser in reconventie01] onvoldoende belang heeft bij de vordering tot betaling van laatstgenoemd bedrag. De erven hebben (bij conclusie van antwoord in reconventie) aangeboden dit bedrag te betalen; de (gewijzigde) vordering in reconventie is rauwelijks ingesteld. De vordering ter zake € 6,28 is ongegrond, nu dit het restsaldo van de bedrijfsspaarrekening betreft en dit niet toekomt aan [eiser in reconventie01] .
Ten aanzien van de geldvordering onder 4 voeren de erven aan dat de volmacht per datum overlijden van erflater is vervallen. Niet is gebleken van instemming van de executeur met voortzetting van het gebruik van de volmacht. Dat kan ook niet worden afgeleid uit het feitelijk beschikken door [eiser in reconventie01] zonder optreden daartegen van de executeur. Artikel 3:73 BW is niet van toepassing. Het onttrekken van deze gelden kan niet worden aangemerkt als het maken van noodzakelijke kosten in de zin van dat artikel. De erven voeren verder aan dat de kosten van de uitvaart zijn betaald van de bedrijfsspaarrekening. Deze rekening is niet gelegateerd. De kosten zijn dus niet door [eiser in reconventie01] betaald. Subsidiair betwisten de erven de omvang van de kosten.
Ten aanzien van de betaling aan [naam02] stellen de erven zich op het standpunt dat niet is gebleken van een afspraak. Voor zover een afspraak bestaat, is deze nietig op grond van artikel 4:4 lid 2 BW. Verder geldt ook op dit punt dat de kosten niet voor rekening zijn gekomen van [eiser in reconventie01] , omdat de betaling is gedaan van de bedrijfsspaarrekening.
Ten aanzien van de kosten in verband met het legaat betwisten de erven dat een afkoopverplichting bestond van de nalatenschap jegens [firma01] . Het overnamebeding in de maatschapsakte is te kwalificeren als een koopoptie. Of een verplichting tot overdracht bestaat na het overlijden van erflater is afhankelijk van een wilsuiting van [firma01] . Van een wilsuiting tot overdracht van de ingebrachte gronden aan [firma01] is niet gebleken. Daarnaast volgt uit het testament niet dat het de bedoeling was van erflater dat [eiser in reconventie01] de boerderij gelegateerd zou krijgen ongeacht de positie van [firma01] . Het legaat is opgesteld ná het overnamebeding en het is niet onder voorwaarden vermaakt. Niet gezegd kan worden dat erflater het legaat, in geval dit als gevolg van het beroep door [firma01] op het overnamebeding niet meer kon worden afgegeven, desalniettemin zou hebben gewild. [eiser in reconventie01] had bovendien, nu hij geen erfgenaam is, geen recht om namens de nalatenschap een overeenkomst ter afkoop van de maatschapsovereenkomst met [firma01] te sluiten. Hij heeft met de overeenkomst een alleen hem rakend risico afgekocht. Dit leidt niet tot een betalingsverplichting voor de erven. Subsidiair betwisten de erven de omvang van de vordering.
4.De beoordeling
in conventie
Gesteld noch gebleken is dat aan [gedaagde in conventie01] een legaat met betrekking tot de bedrijfsspaarrekening is afgegeven. [gedaagde in conventie01] was daarom als legataris niet bevoegd te beschikken over het saldo op de bedrijfsspaarrekening. Hij mocht geen opnamen doen ten behoeve van zichzelf.
Als er geen volmacht was geweest had [gedaagde in conventie01] überhaupt niet kunnen beschikken over de bedrijfsspaarrekening zonder tenaamstelling of verklaring van afgifte van het legaat van de bedrijfsspaarrekening. Nu was er een volmacht waarvan [gedaagde in conventie01] gebruik heeft gemaakt, maar deze volmacht was op 16 februari 2017 door het overlijden van erflater vervallen. Instemming met het gebruik door de bank en/of de executeur maakt dit niet anders. Het gaat om wat erflater met de bank is overeengekomen bij het verstrekken van de volmacht. Erflater is met de bank overeengekomen dat de volmacht vervalt bij zijn overlijden. Het staat de bank en/of de executeur dan niet vrij anders te beschikken, in die zin dat zij [gedaagde in conventie01] na het overlijden van erflater toestaan als gevolmachtigde overboekingen te blijven doen van de rekeningen waarvoor de volmacht door erflater was verleend. Het verweer van [gedaagde in conventie01] dat hij op grond van artikel 3:73 BW bevoegd was tot het voortgezet gebruik van de volmacht wordt gepasseerd. De door [gedaagde in conventie01] verrichte overboekingen vallen niet onder de ‘resterende bevoegdheden’ als bedoeld in dit artikel.
Ten tijde van het handelen c.q. het verrichten van de overboekingen was het handelen van [gedaagde in conventie01] daarom onrechtmatig. De vraag is of de erven schade hebben geleden als gevolg van dit handelen van [gedaagde in conventie01] en, zo ja, of [gedaagde in conventie01] verplicht is deze schade te vergoeden door terugbetaling van het bedrag. Als komt vast te staan dat de bedrijfsspaarrekening tot het legaat behoort, dan is het gevolg daarvan dat het tegoed op die rekening niet toekomt aan de erven, zodat zij ten gevolge van de onttrekkingen daarvan dan geen vermogensnadeel lijden.
Met dat doel heeft hij de twee broers en zus van [gedaagde in conventie01] tot erfgenaam benoemd en aan [gedaagde in conventie01] gelegateerd - naast de woning - “alle vermogensbestanddelen behorende tot (of gebruikt wordende voor) het ondernemingsvermogen van het door mij ten tijde van mijn overlijden uitgeoefende akkerbouwbedrijf, dan wel mijn aandeel daarin, waaronder begrepen de onroerende en roerende zaken, vergunningen en productierechten”. Daartoe behoort ook de bedrijfsspaarrekening. Dit is een zakelijke rekening. Dit blijkt niet slechts uit de naam van de rekening, maar ook uit de door erflater vastgestelde jaarstukken over 2015, het jaar waarin hij het testament heeft opgemaakt. De omvang van het legaat is daarmee duidelijk verwoord. Daar kan op zichzelf geen misverstand over bestaan. Dat [gedaagde in conventie01] financieel wordt bevoordeeld boven de erven, zoals door hen is gesteld, maakt de bewoordingen waarin de omvang van het legaat is gesteld niet onduidelijk. Dit is een gevolg van de verhoudingen die erflater kennelijk zo wilde regelen. Nu de uiterste wilsbeschikking ten aanzien van hetgeen erflater met het legaat aan [gedaagde in conventie01] wilde nalaten duidelijke zin heeft, komt de rechtbank op grond van lid 2 van artikel 4:46 BW niet toe aan een beoordeling van de overige door de erven gestelde feiten en omstandigheden.
Ingevolge artikel 704 lid 2 Rv vervalt het beslag van rechtswege indien de eis in de hoofdzaak wordt afgewezen en deze afwijzing in kracht van gewijsde is gegaan. Daarvan is geen sprake.
Artikel 705 Rv bevat voorts een regeling voor opheffing van een gelegd beslag. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een vordering tot opheffing van een conservatoir beslag op de grond dat de vordering tot verzekering waarvan het beslag is gelegd is afgewezen en waartegen nog een rechtsmiddel openstaat, niet zonder meer moet worden toegewezen, maar dat de wederzijdse belangen van partijen moeten worden afgewogen.
[eiser in reconventie01] heeft zijn belang bij de gevorderde opheffing echter niet onderbouwd, zodat ook op deze grond de vordering niet kan worden toegewezen.
De erven hebben niet weersproken dat de goederen brevi manu zijn geleverd. Aangezien afgifte van het legaat en levering van de goederen niet formeel heeft plaatsgevonden, wordt [eiser in reconventie01] geacht belang te hebben bij de gevorderde verklaring voor recht. De omstandigheid dat daarover tussen partijen nu geen geschil bestaat ontneemt hem niet dit belang.
Nu in conventie is beslist dat de bedrijfsspaarrekening tot het legaat behoort, wordt het verweer van de erven op dit punt eveneens gepasseerd en wordt om die reden ook het bedrag van € 6,28 toegewezen.
Op grond van artikel 4:7 lid 1 sub b BW zijn de uitvaartkosten een schuld van de nalatenschap, voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene. Dat aan deze laatste voorwaarde is voldaan is door de erven ter gelegenheid van de mondelinge behandeling erkend. Zij dienen deze kosten daarom terug te betalen aan [eiser in reconventie01] . De vordering van € 8.242,90 zal worden toegewezen.
[eiser in reconventie01] grondt deze vordering op de stelling dat het legaat hoe dan ook (ongeacht of [firma01] een beroep zou doen op het overnamebeding) aan [eiser in reconventie01] had moeten worden afgegeven en dat het volgens de bepaling daaromtrent in het testament “vrij van enig gebruiksrecht” en “ongevorderd” moest worden geleverd.
Uit het testament volgt echter niet dat de erven verplicht waren tot levering van het legaat in geval [firma01] een beroep had gedaan op het overnamebeding. De maatschapsakte met daarin het overnamebeding is opgemaakt vóór het verlijden van het testament. Het legaat is niet opgemaakt onder voorwaarden. In de situatie dat [firma01] de onderneming zou voortzetten was de door [firma01] daarvoor te betalen vergoeding in de nalatenschap gevloeid, zonder dat daar een verplichting van de nalatenschap ten gunste van [eiser in reconventie01] tegenover stond. [eiser in reconventie01] is geen erfgenaam en was niet bevoegd om namens de nalatenschap met [firma01] te onderhandelen over de afkoop van het overnamebeding en de overeenkomst op dat punt te sluiten. De rechtbank is met de erven van oordeel dat [eiser in reconventie01] met de betaling van € 99.000,- en kosten slechts een alleen hem rakend risico heeft afgekocht. Er bestaat voor de erven geen terugbetalingsverplichting jegens [eiser in reconventie01] . Deze vordering zal daarom worden afgewezen.