ECLI:NL:RBZWB:2023:5806

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2023
Zaaknummer
BRE 22/3069
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op aftrek van studiekosten door de rechtbank

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 2 juni 2022. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, waarbij ook belastingrente in rekening is gebracht. Het bezwaar van belanghebbende is door de inspecteur ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 6 juli 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren.

De rechtbank onderzoekt of belanghebbende recht heeft op aftrek van studiekosten. Belanghebbende studeert in 2019 aan een universiteit en zijn ouders hebben het collegegeld en enkele studieboeken betaald. Belanghebbende heeft zelf ook kosten gemaakt voor studieboeken, een laptophoes en notitieblokken. De inspecteur heeft de aftrekpost geweigerd, wat leidde tot het beroep van belanghebbende.

De rechtbank concludeert dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek van studiekosten, omdat de kosten die door zijn ouders zijn betaald niet op hem drukken. De rechtbank wijst erop dat de betaling door de ouders niet als schenking kan worden aangemerkt, omdat belanghebbende geen controle had over deze uitgaven. Ook de kosten die hij zelf heeft gemaakt, vallen niet binnen de wettelijke omschrijving of zijn onder de drempel van € 250. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht de studiekostenaftrek heeft geweigerd en dat het beroep ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/3069

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 augustus 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [naam] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 2 juni 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd.
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 50 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, mr. drs. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of belanghebbende recht heeft op aftrek van studiekosten. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende daar geen recht op heeft
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende studeert in 2019 aan [naan universiteit] .
4. De ouders van belanghebbende (de ouders) hebben het collegegeld aan de universiteit overgemaakt. Tevens hebben de ouders enkele studieboeken betaald.
5. Belanghebbende heeft ook zelf diverse studieboeken aangeschaft.
6. Belanghebbende heeft in zijn aangifte studiekostenaftrek geclaimd voor het collegegeld en de studieboeken. Eveneens zijn studiekosten geclaimd voor een laptophoes en notitieblokken die belanghebbende zelf heeft aangeschaft.
7. De inspecteur heeft deze aftrekpost geweigerd en de aanslag vastgesteld zonder rekening te houden met die aftrekpost.
8. Belanghebbende is vervolgens – na het doorlopen van de bezwaarprocedure – in beroep gekomen.
9. In geschil is of belanghebbende recht heeft op aftrek van studiekosten.
10. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende geen aanspraak kan maken op de aftrekpost. De rechtbank legt hierna uit waarom dat zo is.
11. Als een belastingplichtige studiekosten maakt, kunnen deze in aftrek komen op het verzamelinkomen. Als iemand deze aftrekpost claimt, moet hij aan kunnen tonen dat de kosten zijn gemaakt en dat die op hem hebben gedrukt.
12. In dit geval is de rechtbank van oordeel dat voor zover de ouders de kosten zelf hebben betaald, die kosten niet op belanghebbende hebben gedrukt. Belanghebbende bepleit dat de betaling door zijn ouders als schenking aan hem moet worden aangemerkt, die hij vervolgens heeft uitgegeven. De rechtbank gaat niet mee in die redenering. Belanghebbende heeft namelijk niet de mogelijkheid gehad om zelf te beslissen wat hij met de gelden zou doen. Er is geen sprake op belanghebbende van drukkende kosten. [1] De argumenten van belanghebbende maken dat niet anders. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de kosten ten laste gaan van de toekomstige erfenis van belanghebbende. Die toekomstige omstandigheid staat volgens de rechtbank in een te ver verwijderd verband tot de situatie in 2019 om te kunnen concluderen dat de uitgaven door de ouders op belanghebbende drukken. Voor zover de ouders de studiekosten hebben betaald, is er dus geen recht op aftrek.
13. Anders dan belanghebbende meent, is er naar het oordeel van de rechtbank ook geen sprake van leeftijdsdiscriminatie. De rechtbank ziet niet in op welke wijze de regeling voor studiekosten anders uitpakt voor personen onder de 18 jaar dan voor personen boven de 18 jaar. De door belanghebbende geschetste toerekeningsproblematiek ten aanzien van box 3-vermogen van minderjarigen overtuigt in dat verband niet. Immers doet die betreffende toerekening niets af aan de werking van de regeling voor aftrek van studiekosten en het vereiste dat inkomsten moeten drukken op de belastingplichtige. Dat vermogen voor bepaalde fiscale doeleinden aan de ouders moet worden toegerekend, brengt niet mee dat bepaalde kosten ten laste van dat vermogen niet op het kind kunnen drukken voor toepassing van de regeling van de studiekostenaftrek.
13. De kosten die belanghebbende zelf heeft betaald, zijn deels niet aftrekbaar (de laptophoes en de notitieblokken). Die kosten vallen namelijk niet binnen de wettelijke omschrijving. De kosten die dan overblijven betreffen een totaalbedrag van minder dan € 250. Daarmee komt belanghebbende niet boven de geldende wettelijke drempel uit. Er is dan geen aanleiding om studiekosten in aftrek toe te staan.
13. De conclusie is dan ook dat de inspecteur terecht de studiekostenaftrek heeft geweigerd. De aan belanghebbende gegeven beschikking belastingrente blijft ook in stand. Daartegen zijn namelijk geen zelfstandige gronden aangevoerd. Het bedrag van de belastingrente volgt het bedrag van de aanslag.
13. Het beroep is dan ook ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inspecteur gelijk krijgt. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 17 augustus 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Hoge Raad 4 januari 1989, ECLI:NL:HR:1989:ZC3963