ECLI:NL:RBZWB:2023:581

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 januari 2023
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
22-019294 en 22-019295
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schadevergoeding na vrijspraak en inverzekeringstelling

Op 30 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster aanspraak maakte op schadevergoeding na haar vrijspraak in een strafzaak. Verzoekster was op 4 september 2018 aangehouden en op 5 september 2018 in verzekering gesteld op verdenking van witwassen. Na haar vrijspraak op 2 juni 2022, diende zij verzoekschriften in op basis van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering, waarin zij vergoedingen vroeg voor de dagen die zij in verzekering had doorgebracht, gederfde inkomsten, reiskosten en kosten van rechtsbijstand. De officier van justitie stelde dat verzoekster recht had op een lagere vergoeding dan verzocht, maar de rechtbank oordeelde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren om verzoekster een schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank heeft de verzoeken beoordeeld en een aantal vergoedingen toegewezen, waaronder € 18.586,00 voor kosten van rechtsbijstand en € 569,98 voor gederfde inkomsten. De rechtbank wees ook een bedrag van € 12,32 toe voor reiskosten en € 680,00 voor de kosten van de indiening en behandeling van de verzoekschriften. Het totale bedrag dat aan verzoekster werd toegekend, bedraagt € 20.108,30. De rechtbank heeft de overige verzoeken afgewezen en de beslissing is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-103103-20
rk-nummers: 22-019294 en 22-019295
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 22 augustus 2022, in de zaak:
[verzoekster] ,geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. R. van 't Land te (4818 SJ) Breda, Parkstraat 10 (postadres: Postbus 4650, 4803 ER Breda).
Verzoekster is [verzoekster] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 1.440,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling;
  • € 569,98, voor vergoeding van vermogensschade;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 18.586,00, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 15,90, voor vergoeding van reiskosten;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • het vonnis van de meervoudige strafkamer van 2 juni 2022 waarbij verzoekster is vrijgesproken;
  • de stukken waaruit blijkt dat verzoekster op 5 september 2018 in verzekering is gesteld en op 6 september 2018 in vrijheid is gesteld;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 17 januari 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Gehoord zijn de officier van justitie mr. R.S. Jacobs, en mr. S. van Minderhout als gemachtigd advocaat van verzoekster en waarnemend voor haar kantoorgenoot mr. R. van ’t Land.
Verzoekster is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoekster is aangevoerd dat zij op 4 september 2018 is aangehouden en op 5 september 2018 in verzekering is gesteld terzake een verdenking van witwassen. Op 6 september 2018 is zij in vrijheid gesteld. Bij vonnis van de meervoudige strafkamer van 2 juni 2022 is verzoekster vrijgesproken. Verzoekster stelt ingevolge artikel 533 Sv aanspraak te maken op een vergoeding voor de drie dagen die zij in beperkingen op het politiebureau heeft doorgebracht en verzoekt daarvoor een vergoeding van € 480,00. Gelet op de directe gevolgen van haar detentie en vanwege de aantasting van haar eer en goede naam, acht verzoekster het redelijk en billijk dat aan haar een hogere dagvergoeding wordt toegekend van € 1.440,00 (3 x 480,00 euro). Verzoekster meent voorts dat er termen van redelijkheid en billijkheid zijn om haar een vergoeding toe te kennen van € 569,98 wegens gederfde inkomsten als gevolg van haar verblijf op het politiebureau, het bijwonen van een aanvullend verhoor op het politiebureau op 28 november 2019 en de inhoudelijke behandeling van haar strafzaak op 19 mei 2022. Door verzoekster wordt tevens verzocht om vergoeding van € 15,90 van reiskosten ten behoeve van het verhoor op het politiebureau op 28 november 2019 en het bijwonen van de zitting op 19 mei 2022. Tot slot stelt verzoekster kosten te hebben gemaakt voor de aan haar verleende rechtsbijstand in verband met de strafzaak en verzoekt een vergoeding van € 18.586,00, een en ander te vermeerderen met de forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift.
De officier van justitie heeft in afwijking van de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat verzoekster twee dagen in verzekering op het politiebureau heeft doorgebracht en dat een bedrag van € 260,00 toewijsbaar is. In de namens verzoekster geschetste omstandigheden ziet de officier van justitie geen aanleiding om een hogere dagvergoeding toe te kennen. Voor het overige heeft hij gepersisteerd bij de inhoud van de schriftelijke conclusie en zich op het standpunt gesteld dat de verzochte vergoedingen wegens gederfde inkomsten en de kosten van rechtsbijstand voor toewijzing vatbaar zijn als ook de vergoeding van reiskosten ten behoeve van de zitting op 19 mei 2022. De reiskosten in verband met het verhoor op het politiebureau vallen niet onder de reikwijdte van artikel 530 Sv en dienen daarom te worden afgewezen.
Mr. van Minderhout heeft in aanvulling op het klaagschrift in raadkamer aangevoerd dat zij zich naar aanleiding van de schriftelijke conclusie van het Openbaar Ministerie refereert ten aanzien van de verzochte vergoeding van reiskosten in verband met het verhoor op het politiebureau. Zij persisteert bij de verzochte vergoeding voor de drie dagen die verzoekster op het politiebureau heeft doorgebracht als ook bij de verzochte extra dagvergoeding nu de gevolgen voor verzoekster bovenmatig geweest. Verzoekster meent dat in ieder geval een vermeerdering van de vergoeding met factor 2 dan wel op zijn minst factor 1 op zijn plaats is. Mr. Van Minderhout persisteert voor het overige bij de inhoud van de verzoekschriften.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Verzoekster is vrijgesproken. De rechtbank acht gronden van billijkheid aanwezig om aan haar een vergoeding toe te kennen voor de dagen die zij in verzekering heeft doorgebracht.
Bij het bepalen van het aantal dagen dat de verzoeker in een politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht, wordt zowel de dag waarop de inverzekeringstelling is aangevangen als de dag van de invrijheidstelling naar de maatstaf van een volledige dag vergoed. Ook indien de inverzekeringstelling is aangevangen en geëindigd op één en dezelfde dag en beperkt is gebleven tot enkele uren wordt naar de maatstaf van een volledige dag vergoed.
Verzoekster is op 5 september 2018 om 13:16 uur in verzekering gesteld en op 6 september 2018 om 20:51 uur op last van de officier van justitie in vrijheid gesteld en heengezonden. Dat betekent dat verzoekster recht heeft op een vergoeding voor
2 dagen inverzekering-stelling.De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag indien die inverzekeringstelling op een politiebureau is doorgebracht. De rechtbank zal naar billijkheid een bedrag toekennen van
€ 260,00.
De rechtbank ziet in de namens verzoekster geschetste omstandigheden geen aanleiding af te wijken van het gebruikelijk gehanteerde standaardbedrag. Er kan niet worden geoordeeld dat verzoekster meer dan gebruikelijk is getroffen door de inverzekeringstelling, zodat er geen grond is voor het toekennen van een hogere vergoeding.
Het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand ter grootte van
€ 18.586,00is in voldoende mate onderbouwd en komt de rechtbank billijk voor. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
Verzoekster heeft voorts een bedrag ter grootte van
€ 569,98verzocht voor inkomsten-derving. De rechtbank acht het verzoek voldoende onderbouwd en zal dit bedrag toewijzen.
Verzoekster heeft tevens een bedrag ter hoogte van € 3,58 verzocht voor reiskosten in verband met het aanvullend verhoor op het politiebureau op 28 november 2019 alsmede een bedrag van € 12,32 in verband met het bijwonen van de zitting. De reiskosten in verband met een verhoor op het politiebureau vallen buiten het bereik van artikel 530 Sv, zodat de rechtbank de verzochte reiskosten van € 3,58 zal afwijzen. De rechtbank is van oordeel dat de reiskosten in verband met het bijwonen van de zitting voldoende zijn onderbouwd en wijst het bedrag ter hoogte van
€ 12.32toe.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv toe tot een bedrag van
€ 260,00, bestaande uit schade wegens ondergane inverzekeringstelling;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 19.848,30, bestaande uit:
- € 18.586,00 aan kosten van rechtsbijstand;
- € 12,32 aan reiskosten;
- € 569,98 aan kosten in verband met inkomstenderving; en
- € 680,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
wijst de verzoeken voor het overige af.
bepaalt dat een bedrag van
€ 20.108,30zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Derdengelden TDNL, onder vermelding van “ [betalingskenmerk] ”.
Deze beslissing is op 30 januari 2023 gegeven door mr. E.B. Prenger, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 januari 2023.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beslissing te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).