ECLI:NL:RBZWB:2023:5819

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2023
Zaaknummer
10504446 CV EXPL 23-1369 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van den Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomsten en ontruiming woonruimte na huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [opposante01] en [geopposeerde01] over de ontbinding van huurovereenkomsten en ontruiming van een woonruimte. De procedure volgde op een eerder verstekvonnis van 29 maart 2023, waarin de vorderingen van [geopposeerde01] tot ontbinding van de huurovereenkomsten en ontruiming van de woonruimte waren toegewezen. [opposante01] ging in verzet tegen dit verstekvonnis, met het verzoek om vernietiging en afwijzing van de vorderingen van [geopposeerde01]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [opposante01] ontvankelijk is in haar verzet, aangezien zij binnen de wettelijke termijn van vier weken in verzet is gekomen.

De feiten van de zaak tonen aan dat [geopposeerde01] eigenaar is van een pand dat zowel bedrijfs- als woonruimte omvat. Na het beëindigen van de affectieve relatie tussen partijen zijn de huurovereenkomsten voortgezet, maar is er een aanzienlijke huurachterstand ontstaan. [geopposeerde01] vorderde betaling van deze huurachterstand, alsmede ontbinding van de huurovereenkomsten en ontruiming van de woonruimte. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurovereenkomst voor de bedrijfsruimte inmiddels was beëindigd en dat [opposante01] deze ruimte had ontruimd. De rechter heeft de ontbinding van de huurovereenkomsten en de ontruiming van de woonruimte toegewezen, evenals de betaling van de huurachterstand en nutskosten.

De kantonrechter heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, gezien de voormalige affectieve relatie. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10504446 \ CV EXPL 23-1369
Vonnis van 16 augustus 2023
in de zaak van
[opposante01],
te [plaats01] ,
opposante,
hierna te noemen: [opposante01] ,
gemachtigde: mr. W.G.M. Vos,
tegen
[geopposeerde01],
te [plaats01] ,
geopposeerde,
hierna te noemen: [geopposeerde01] ,
gemachtigde: mr. J.A. Vermeeren.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verstekvonnis van 29 maart 2023 van de kantonrechter te Bergen op Zoom met zaaknummer 10411540 CV EXPL 23-839 met de daarin genoemde stukken;
- de verzetdagvaarding van 24 april 2023 met producties;
- de akte overlegging producties van [geopposeerde01] met productie 14-17;
- de mondelinge behandeling van 17 juli 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[geopposeerde01] is eigenaar van het pand staande en gelegen aan de [adres01] te [plaats01] (hierna: het pand). Het pand bestaat zowel uit bedrijfs- als woonruimte(n).
2.2.
[opposante01] en [geopposeerde01] hebben een affectieve relatie gehad. Zij hebben vanaf omstreeks januari 2020 tot september 2021 samengewoond in de woonruimte op de eerste verdieping aan de [adres02] (hierna: de woonruimte). Partijen zijn overeengekomen dat [opposante01] voor de woonruimte € 750,00 per maand aan [geopposeerde01] zou betalen.
2.3.
[opposante01] huurde daarnaast sinds 1 september 2019 de bedrijfsruimte op de begane grond aan de [adres02] van [geopposeerde01] voor haar bloemenzaak (hierna: de bedrijfsruimte). De huurprijs bedroeg € 600,00 per maand, inclusief kosten voor gas, water en licht.
2.4.
Na het eindigen van de relatie en het samenwonen tussen partijen omstreeks september 2021 zijn de huurovereenkomsten voor zowel de bedrijfs- als woonruimte voortgezet. [opposante01] is (alleen) in de woonruimte blijven wonen.
2.5.
De kantonrechter van deze rechtbank, locatie Bergen op Zoom, heeft bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard kort gedingvonnis van 11 april 2023 in de zaak onder nummer 10374882 VV EXPL 23-13 (hierna: het vonnis van 11 april 2023) onder meer bepaald dat [opposante01] de bedrijfsruimte binnen twee weken na betekening van het vonnis diende te ontruimen en dat zij het appartement uiterlijk 1 augustus 2023 dient te ontruimen.
2.6.
De huurovereenkomst voor de bedrijfsruimte is per 1 mei 2023 geëindigd en [opposante01] heeft de bedrijfsruimte op die datum ontruimd.

3.Het geschil

3.1.
[geopposeerde01] heeft bij inleidende dagvaarding van 17 maart 2023 – samengevat – gevorderd, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomsten voor de bedrijfsruimte en de woonruimte te ontbinden en [opposante01] te veroordelen tot ontruiming daarvan. Ook vorderde [geopposeerde01] dat [opposante01] zou worden veroordeeld tot het betalen van € 23.493,00 aan huurachterstand en vergoeding voor nutsvoorzieningen, te vermeerderen met de huur c.q. gebruiksvergoeding vanaf 1 april 2023 tot het moment van ontruiming, alsmede de wettelijke rente vanaf 1 maart 2023 althans vanaf de datum van dagvaarding tot de dag van volledige betaling. Daarnaast vorderde [geopposeerde01] de buitengerechtelijke incassokosten en veroordeling van [opposante01] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met rente.
3.2.
Bij verstekvonnis van 29 maart 2023 (hierna: het verstekvonnis) zijn de vorderingen van [geopposeerde01] toegewezen en is [opposante01] veroordeeld in de kosten van de procedure, aan de zijde van [geopposeerde01] vastgesteld op € 1.351,86.
3.3.
[opposante01] is in verzet gekomen. Zij vordert dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat opnieuw rechtdoende de vorderingen van [geopposeerde01] worden afgewezen, met veroordeling van [geopposeerde01] in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1.
De kantonrechter dient, alvorens aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering toe te komen, te beoordelen of [opposante01] in haar verzet ontvankelijk is. Het verstekvonnis is gewezen op 29 maart 2023. De verzettermijn van vier weken als bedoeld in artikel 143 lid 2 Rv is op die datum ingegaan. [opposante01] is op 24 april 2023 en dus binnen deze termijn in verzet gegaan, zodat zij daarin ontvankelijk is.
Ontbinding en ontruiming
4.2.
Tussen partijen staat vast dat de huurovereenkomst voor de bedrijfsruimte inmiddels is beëindigd en dat [opposante01] de bedrijfsruimte heeft ontruimd. Partijen hebben voorts ter zitting van 17 juli 2023 bevestigd dat zij (conform het vonnis van 11 april 2023) overeenstemming hebben bereikt over het verlaten van de woonruimte door [opposante01] per 1 augustus 2023. Nu van een expliciete vermindering van eis echter geen sprake is en voor het geval zou blijken dat de afspraak tussen partijen niet is nagekomen, zal de kantonrechter de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomsten voor de bedrijfs- en woonruimte en de ontruiming van de woonruimte toewijzen.
Huurachterstand
4.3.
Ter zitting van 17 juli 2023 heeft [geopposeerde01] een actueel overzicht overgelegd van de huurachterstanden voor de bedrijfsruimte en de woonruimte. Daaruit volgt de stelling van [geopposeerde01] dat vanaf januari 2021 tot het einde van de huurovereenkomsten (op 1 mei respectievelijk 1 augustus 2023) sprake is van een huurachterstand voor de bedrijfsruimte van € 9.600,00 (17 maanden) en voor de woonruimte van € 11.250,00 (15 maanden), derhalve in totaal € 20.850,00.
4.4.
[opposante01] betwist op zichzelf niet dat zij de huur voor de bedrijfs- en de woonruimte gedurende 17 respectievelijk 15 maanden niet heeft betaald, maar zij voert aan dat sprake is van omstandigheden waardoor het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat zij zou worden veroordeeld de volledige huurachterstand te voldoen. Daartoe stelt zij in de eerste plaats dat zij, gedurende de affectieve relatie tussen partijen, veel tijd en energie heeft gestoken in het (helpen) renoveren en verbouwen van (de diverse ruimtes van) het pand. Omdat [opposante01] echter niet heeft gesteld, laat staan inzichtelijk heeft gemaakt, welke bedrag(en) hier volgens haar tegenover dienen te staan, gaat de kantonrechter aan dit verweer voorbij.
4.5.
[opposante01] voert voorts aan dat [geopposeerde01] na het eindigen van het samenwonen tussen partijen nog gebruik maakte van de voorzieningen van de woning. [opposante01] maakte daarnaast het appartement aan de [adres03] schoon, deed de was en kookte voor [geopposeerde01] . Anders dan [opposante01] meent, kunnen deze omstandigheden naar het oordeel van de kantonrechter niet leiden tot de conclusie dat het onredelijk is dat [geopposeerde01] betaling vordert van de volledige (overeengekomen) huurprijs van € 750,00. De huurprijs van € 750,00 per maand gold immers ook ten tijde van het samenwonen van partijen. Niet valt in te zien waarom de huurprijs zou moeten worden verminderd na het samenwonen, zodat ook dit verweer niet slaagt.
4.6.
Voor zover [opposante01] een beroep doet op verrekening, kan ook dat haar niet baten. [opposante01] stelt dat zij met haar bloemenzaak werkzaamheden heeft verricht voor (het bedrijf van) [geopposeerde01] , uit hoofde waarvan zij nog een vordering van € 3.803,23 heeft. Gesteld noch gebleken is dat [opposante01] deze werkzaamheden daadwerkelijk aan [geopposeerde01] heeft gefactureerd. [opposante01] heeft alleen een conceptfactuur overgelegd in deze procedure. Bovendien is deze conceptfactuur gericht aan het bedrijf van [geopposeerde01] . Verrekening met een vordering die [geopposeerde01] in zijn hoedanigheid van privépersoon op [opposante01] heeft, is dan ook niet mogelijk.
4.7.
[opposante01] heeft subsidiair nog het standpunt ingenomen dat [geopposeerde01] , vanwege de hiervoor genoemde werkzaamheden, een bedrag van € 3.803,23 aan huur zou hebben kwijtgescholden. Dit blijkt echter nergens uit, zodat ook dat niet kan leiden tot de conclusie dat dit bedrag in mindering moet worden gebracht op de huurachterstand.
4.8.
Ten aanzien van de huur voor de bedrijfsruimte voert [opposante01] nog aan dat partijen in verband met de coronapandemie (nadere) afspraken hebben gemaakt, inhoudende dat geen huur hoefde te worden betaald over de maanden maart, april en augustus 2020 en juli, november en december 2021. Voor zover nodig beroept zij zich voor deze maanden op huurprijsvermindering conform de richtlijnen van de Hoge Raad. Hoewel de maanden maart, april en augustus 2020 geen deel uitmaken van de vordering van [geopposeerde01] , heeft hij ter zitting van 17 juli 2023 wel erkend dat partijen in verband met het coronavirus zijn overeengekomen dat [opposante01] voor voornoemde maanden in 2020 geen huur hoefde te betalen voor de bedrijfsruimte. [geopposeerde01] heeft echter weersproken dat die afspraak ook gold voor de maanden juli, november en december 2021. Aangezien in juli en november 2021 geen sprake was van een (verplichte) winkelsluiting of andere (relevante) overheidsmaatregelen ter bestrijding van het coronavirus, ziet de kantonrechter geen aanleiding om aan te nemen dat over die maanden geen huur voor de bedrijfsruimte verschuldigd is. Dat is anders voor wat betreft de maand december 2021. Gelet op de eerdere afspraak tussen partijen en het feit dat in elk geval vanaf 19 december 2021 tot 15 januari 2022 sprake was van een (verplichte) winkelsluiting, heeft [geopposeerde01] onvoldoende gemotiveerd weersproken dat partijen zijn overeengekomen dat voor die maand geen huur hoefde te worden betaald. Dat betekent dat [opposante01] voor de maand december 2021 geen huur verschuldigd is voor de bedrijfsruimte.
4.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat een bedrag van € 20.250,00 aan (totale) huurachterstand zal worden toegewezen, waarvan € 9.000,00 aan huurachterstand voor de bedrijfsruimte en € 11.250,00 aan huurachterstand voor de woonruimte.
Nutskosten
4.10.
[geopposeerde01] stelt dat partijen zijn overeengekomen dat [opposante01] (naast de huurprijs) voor de woonruimte een bedrag van € 150,00 per maand (aan voorschot c.q. verbruik) zou betalen voor nutskosten. Aangezien [opposante01] in maart en oktober 2022 betalingen van € 150,00 heeft gedaan en [geopposeerde01] bovendien (aan de hand van afrekeningen) gemotiveerd heeft toegelicht dat het daadwerkelijke verbruik van de woonruimte in de voorgaande jaren hoger ligt dan dit bedrag, treft de enkele betwisting door [opposante01] geen doel. De kantonrechter zal daarom een bedrag van € 2.550,00 aan nutskosten toewijzen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.11.
[geopposeerde01] maakt tevens aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 1.222,02. Omdat [opposante01] hiertegen geen (inhoudelijk) verweer heeft gevoerd en bovendien is voldaan aan de vereisten van artikel 6:96 lid 6 BW, zijn de buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar. Het gevorderde bedrag is echter hoger dan het tarief dat volgens het toepasselijke Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bij een hoofdsom van € 22.800,00 geldt. De kantonrechter zal het bedrag dan ook matigen tot dit tarief, te weten € 1.213,63 (inclusief btw).
Wettelijke rente
4.12.
De gevorderde wettelijke rente is door [opposante01] niet weersproken en zal daarom worden toegewezen zoals hierna in het dictum bepaald.
Proceskosten
4.13.
Gelet op de (voormalige) affectieve relatie tussen partijen ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
vernietigt het vonnis van 29 maart 2023 gewezen onder zaaknummer 10411540 CV EXPL 23-839;
en opnieuw rechtdoende
ontbindt de tussen partijen bestaande huurovereenkomsten voor de bedrijfs- en woonruimte aan het [adres02] te [plaats01] ;
veroordeelt [opposante01] om de woonruimte binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis met al het hare en de haren te ontruimen en ontruimd te houden, onder afgifte van alle sleutels aan [geopposeerde01] ;
veroordeelt [opposante01] om aan [geopposeerde01] te betalen een bedrag van € 22.800,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 22.800,00 met ingang van 17 maart 2023 en over een bedrag van € 1.213,63 vanaf 20 maart 2023, tot de dag van volledige betaling;
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Boom en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2023.