ECLI:NL:RBZWB:2023:5823

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
C/02/410368 / JE RK 23-979 en C/02/410370 / JE RK 23-980
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. de Jong
  • A. de Graaf
  • J. Kempen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking omgang en vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing in het kader van de zorg- en opvoedingstaken van een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de omgangsregeling van een minderjarige, [minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2021. De moeder en vader van [minderjarige01] hebben beiden verzocht om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) te vervallen, die de omgang tussen hen en hun kind beperkte tot eens in de drie weken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders belast zijn met het ouderlijk gezag en dat [minderjarige01] momenteel bij pleegouders verblijft. De rechtbank heeft de verzoeken van de ouders om de omgangsregeling te wijzigen, in het licht van de gewijzigde omstandigheden, beoordeeld. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders berusten in het perspectief van [minderjarige01] bij de pleegouders en dat er een positieve ontwikkeling is in de omgang tussen hen en hun kind. De rechtbank heeft geoordeeld dat de schriftelijke aanwijzing van de GI deels vervalt en dat de ouders voortaan eens in de twee weken begeleid contact met [minderjarige01] mogen hebben. Deze beslissing is genomen met het oog op het belang van [minderjarige01] en de noodzaak om de omgang zorgvuldig te monitoren. De rechtbank heeft de nieuwe omgangsregeling onmiddellijk van kracht verklaard, met de nadruk op de rol van de GI in de begeleiding van deze contacten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/410370 / JE RK 23-980 (
vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing, verzoek van de moeder)
C/02/410368 / JE RK 23-979 (
vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing, verzoek van de vader)
datum uitspraak: 15 augustus 2023
beschikking van de meervoudige kamer van de rechtbank over een verzoek vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing en vaststelling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
[de moeder01],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. M.S. Krol te Rotterdam,
verzoeker in de zaak: C/02/410370 / JE RK 23-980,
belanghebbende in de zaak: C/02/410368 / JE RK 23-979,
[de vader01],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. S. Meeuwsen te Gorinchem,
verzoeker in de zaak: C/02/410368 / JE RK 23-979,
belanghebbende in de zaak: C/02/410370 / JE RK 23-980,
betreffende
[minderjarige01],
geboren op [geboortedatum01] 2021 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen: [minderjarige01] .
De rechtbank merkt in beide zaken als belanghebbenden aan:
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
locatie Amsterdam,
advocaat: mr. T.I. Visser te Amsterdam,
[de pleegouders01],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. K. van Doorn te Gilze.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedures blijkt uit:
In de zaak met kenmerk C/02/410370 / JE RK 23-980:
- het verzoek met bijlagen van de moeder van 23 mei 2023, ingediend door mr. Pool kantoorgenoot van mr. Krol, ingekomen bij de griffie op 25 mei 2023.
In de zaak met kenmerk C/02/410368 / JE RK 23-979:
- het verzoek met bijlagen van de vader van 25 mei 2023, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum.
1.2
Tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren van 5 juli 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de verzoeken in deze zaken gezamenlijk behandeld met de verzoeken van de GI (bekend onder zaaknummers: C/02/408856 / JE RK 23-679 en C/02/410359 / JE RK 23-976, respectievelijk met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing en de geschillenregeling).
1.3
In de zaken met kenmerk C/02/408856 / JE RK 23-679 en C/02/410359 / JE RK 23-976 wordt bij separate beschikking beslist.
1.4
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen en gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de pleegouders, bijgestaan door hun advocaat;
- een vertegenwoordigster van de GI, bijgestaan door advocaat mr. T.I. Visser,
advocaat in loondienst van de GI;
- een medewerkster namens de Raad.
1.5
Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat mr. Van Doorn digitaal, via MS-Teams, bij de mondelinge behandeling aanwezig was. De overige betrokkenen hebben geen bezwaar tegen deze manier van horen.

2.De feiten

2.1
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] .
2.2
[minderjarige01] verblijft bij de pleegouders.
2.3
Laatstelijk, bij beschikking van 5 juli 2023 (in de zaak met kenmerk C/02/410359 / JE RK 23-976) heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] verlengd met ingang van 12 juli 2023 tot 1 september 2023. Ook is de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg van [minderjarige01] verlengd met ingang van 12 juli 2023 tot 1 september 2023. De rechtbank heeft de beslissing ten aanzien van het resterende deel van het verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing aangehouden.
2.4
De GI heeft op 12 mei 2023 een schriftelijke aanwijzing gegeven, gericht aan de moeder en de vader, betreffende de vaststelling van de omgangsregeling tussen de met het gezag belaste ouders en [minderjarige01] . Hierin is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“- [minderjarige01] heeft omgang met zijn beide ouders;
- de bezoeken vinden plaats op neutraal terrein. Het contact tussen de ouders en de pleegouders staan onder druk. Op 1 mei 2023 ontvangt de jeugdzorgwerker het bericht van de pleegouders dat er door de ouders negatieve berichtgeving op internet wordt gedeeld over de pleegouders. Er worden foto’s en beeldmateriaal gedeeld van de pleegouders en hun pasgeboren zoon. Te lezen valt dat de moeder van [minderjarige01] zeer negatief spreekt over de pasgeboren baby en de pleegouders. De pleegouders zijn gekwetst hierdoor. Om de spanningen tussen de pleegouders en de ouders weg te nemen is een bezoekmoment op neutraal passend.
- De pleegzorgwerker heeft naar aanleiding van de bovenstaande gebeurtenis contact gezocht met de jeugdzorgwerker. Er wordt aangegeven door de pleegzorgwerker dat de plaatsing in het netwerk van [minderjarige01] onder druk komt te staan. De samenwerking tussen de ouders en pleegouders moeten verbetert worden, [minderjarige01] heeft anders te maken met teveel spanning in zijn leefomgeving.
- Op 2 mei heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de moeder en de jeugdzorgwerker. In dit gesprek geeft de moeder aan dat zij het niet eens is dat de pleegvader hierdoor gevaar loopt wanneer zij deze informatie deelt over de pleegvader. De moeder verbreekt de verbinding met de jeugdzorgwerker. De jeugdzorgwerker belt naar OK om een gesprek te plannen bij OK, de ouders, de jeugdzorgwerker en de pleegzorgwerker. Jeugdzorgweker krijgt een mail waarin de begeleiders weerstand ervaren om een dergelijk gesprek te plannen en ouders willen de reden weten waarom er een gesprek gepland moet worden.
- De bezoeken worden begeleid door [gezinsmanager01] van de Gezinsmanager. Zij is als professional betrokken bij [minderjarige01] , ouders en de pleegouders. [minderjarige01] is bekend met haar aanwezigheid. Zij kan de aanwezigen voorzien van feedback en zal de bezoeken nabespreken met de ouders.
- De bezoeken vinden plaats op vrijdag, [minderjarige01] gaat op maandag en donderdag naar de peuterspeelzaal.
- De tijden van de bezoeken zijn aangepast. De zus van pleegvader is aanwezig bij de begeleide bezoeken tussen de ouders en [minderjarige01] .
- Op 8 mei heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de ouders, pleegzorgwerker, begeleider van OK en de jeugdzorgwerker. In dit gesprek zijn afspraken gemaakt over de situatie die is ontstaan tussen de ouders en de pleegouders. Er zal door de begeleider van OK de komende periode gesprekken worden gevoerd over de houding van ouders ten opzichte van de gebeurtenis. Tevens zal er gekeken worden hoe er excuses gemaakt kan worden.
Besluit:
De GI stelt de volgende omgangsregeling vast:
Vrijdag 19 mei van 10:00 uur tot 11:00 uur aan de [adres01] te [plaats01] omgang tussen [minderjarige01] , ouders, [gezinsmanager01] en tante (evt pleegouder);
Vrijdag 19 mei van 11:00 uur tot 11:30 nabespreken omgang met ouders en [gezinsmanager01] ;
Vrijdag 9 juni van 12:30 tot 13:30 uur aan de [adres01] te [plaats01] omgang tussen [minderjarige01] , ouders, [gezinsmanager01] en tante (evt pleegouder);
Vrijdag 9 juni van 13:30 tot 14:00 uur nabespreken omgang met ouders en [gezinsmanager01] ;
Vrijdag 30 juni van 12:30 tot 13:30 uur aan de [adres01] te [plaats01] omgang tussen [minderjarige01] , ouders, [gezinsmanager01] en tante (evt pleegouder);
Vrijdag 30 juni van 13:30 tot 14:00 uur nabespreken omgang met ouders en [gezinsmanager01] ;
Dinsdag 4 juli van 10:00 uur tot 14:00 uur aan de [adres01] te [plaats01] een eindevaluatie DGM.
De omgangsregeling geldt voor de duur van twee maanden derhalve tot 4 juli 2023. Na afloop van deze duur zal het verloop van de omgangsregeling worden geëvalueerd.”

3.De verzoeken

3.1
In de zaak C/02/410370 / JE RK 23-980:
De moeder verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de schriftelijke aanwijzing geheel, dan wel gedeeltelijk vervallen te verklaren en vast te stellen dat [minderjarige01] elke week voor de duur van een uur omgang heeft met de moeder, althans een omgangsregeling te bepalen welke de rechtbank in goede justitie juist acht.
Bij de mondelinge behandeling wijzigt de moeder haar verzoek ten aanzien van de omgang, in die zin dat vastgesteld dient te worden dat [minderjarige01] eens in de twee weken voor de duur van een uur omgang heeft met de moeder.
3.2
In de zaak C/02410368 / JE RK 23-979:
De vader verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de schriftelijke aanwijzing geheel, dan wel gedeeltelijk vervallen te verklaren en vast te stellen dat [minderjarige01] elke week voor de duur van een uur omgang heeft met de vader, althans een omgangsregeling te bepalen welke de rechtbank in goede justitie juist acht.
Bij de mondelinge behandeling wijzigt de vader zijn verzoek ten aanzien van de omgang, in die zin dat hij
primairverzoekt dat hij omgang heeft met [minderjarige01] eens in de twee weken en
subsidiairrefereert de vader zich aan het oordeel van de rechtbank.

4.De standpunten

4.1
Door en namens de moeder wordt, samengevat en in aanvulling op het verzoek, aangevoerd dat nu het perspectiefbesluit van de GI onder iedereen bekend is en de moeder zich niet langer tegen de uitkomst daarvan verzet, zij zich wenst te focussen op het contact met [minderjarige01] . De omgangsmomenten die de GI heeft voorgeschreven zijn in de visie van de moeder te weinig. Eerder heeft de GI beschreven dat er veel onrust was in het systeem, reden waarom is bepaald eens in de drie weken omgang met [minderjarige01] te hebben. Op praktische punten is de GI tot die frequentie gekomen. In de visie van de moeder is er weinig informatie bekend over hoe [minderjarige01] op de omgang reageert. Ook niet beschreven is waarom wordt vastgehouden aan de frequentie van eens in de drie weken. Door de moeder wordt gezien dat de band met [minderjarige01] groeit en dat [minderjarige01] en de moeder met elkaar knuffelen. De situatie van de moeder is nu rustiger. Zij heeft vertrouwen in het netwerk. Volgens de moeder is er geen reden om de frequentie van de omgang niet direct aan te passen naar eens in de twee weken. Voorts kan de omgangregeling van eens in de twee weken op termijn worden uitgebreid.
Ten aanzien van de vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing, volhardt de moeder in haar verzoek. De totstandkoming van de schriftelijke aanwijzing was onjuist. De moeder werd verrast. De omgangsregeling werd haar medegedeeld. Omdat zij het niet eens was met de frequentie van eens in de drie weken, heeft zij een schriftelijke aanwijzing gekregen. De schriftelijke aanwijzing is in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Een deugdelijke motivering daarvan ontbreekt en bovendien zijn ieders belangen onvoldoende afgewogen. De moeder acht het van belang dat er een intensieve omgangsregeling zal gaan gelden om ervoor te zorgen dat er geen hechtingsbreuk tussen haar en [minderjarige01] ontstaat. De GI heeft geen te respecteren belang bij de beperkte omgangsregeling. De gevolgen van het besluit van de GI zijn onevenredig.
4.2
Door en namens de vader wordt, samengevat en in aanvulling op het verzoek, aangevoerd dat de vader het van belang acht dat de band met [minderjarige01] groeit. Dit is niet mogelijk als de huidige frequentie van de omgang wordt gecontinueerd. Daarom verzoekt de vader om de frequentie te wijzigen en in de toekomst de omgang uit te breiden. Evenals de moeder heeft betoogd, is ook in de visie van de vader de schriftelijke aanwijzing onjuist tot stand gekomen. De GI heeft gehandeld in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur; een deugdelijke motivering ontbreekt en de belangen zijn onvoldoende afgewogen. Het is niet in het belang van [minderjarige01] en de vader dat er een hechtingsbreuk tussen hen ontstaat. Er dient daarom juist een intensievere omgangsregeling te gelden. Het beperken van het contact tussen de vader en [minderjarige01] , maakt dat er sprake is van een inbreuk op family life.
4.3
Namens de GI is, samengevat, aangevoerd dat de GI zich blijft inzetten om de omgang tussen [minderjarige01] en zijn ouders waar mogelijk te bevorderen. Zo is [zorginstelling] betrokken. Zij doen onderzoek naar [minderjarige01] en hoe de bezoeken van de ouders het beste vorm gegeven kunnen worden. De GI heeft de frequentie van de omgang bepaald op eens in de drie weken, dit naar aanleiding van het advies van De GezinsManager. Gezien wordt dat [minderjarige01] de nabijheid van zijn ouders zoekt en dat is positief. In de gesprekken met de ouders wordt ook gezien dat zij in de situatie berusten. Vanuit deze rust, verlopen de omgangsmomenten beter. Desondanks wordt gezien dat een uur omgang voor [minderjarige01] intensief is. Na de omgang moet [minderjarige01] herstellen. Daarnaast is het onderzoek vanuit [zorginstelling] ook belastend voor hem. De GezinsManager handhaaft het advies van de frequentie van eens in de drie weken, omdat gezien wordt dat [minderjarige01] meer tot rust komt en er meer contact is. Wanneer de frequentie wordt gewijzigd naar eens in de twee weken is de GI bang dat er daarmee teveel van [minderjarige01] wordt gevraagd.
Tijdens het evaluatiegesprek van 4 juli 2023 is uitvoerig gesproken over de frequentie van de omgang en waarom is gekozen voor een omgang van eens in de drie weken. De ouders zijn ermee akkoord gegaan dat dit over drie maanden wordt geëvalueerd en daarna de frequentie wordt gewijzigd naar eens in de twee weken. Een evaluatie na drie maanden geeft een goede indicatie over hoe de omgang (op neutraal terrein en in aanwezigheid van tante) verloopt. Na de vakantie kan vervolgens een structurele bezoekregeling worden vastgesteld.
Ten aanzien van de schriftelijke aanwijzing heeft te gelden dat de GI continu met de ouders in gesprek is over de omgang met [minderjarige01] . De schriftelijke aanwijzing is vooraf met de ouders besproken. Op basis daarvan is de GI tot de schriftelijke aanwijzing gekomen.
4.4
Door en namens de pleegouders wordt, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Door de pleegmoeder wordt gezien dat de ouders en [minderjarige01] rustiger zijn tijdens de bezoekmomenten. De pleegmoeder gaat er van uit dat een omgang tussen [minderjarige01] en de ouders eens in de twee weken moet lukken. Dit is voor de pleegouders zelf ook mogelijk.
4.5
De Raad adviseert de rechtbank, samengevat, als volgt. Met betrekking tot de omgang heeft de GI gehandeld overeenkomstig het advies van De GezinsManager. De Raad begrijpt waarom dit advies is gevolgd, namelijk vanwege de onrust in het systeem. De Raad acht het van belang dat er wel wordt toegewerkt naar een omgang tussen de ouders en [minderjarige01] van eens in de twee weken. Het belang van [minderjarige01] moet hierin prevaleren; hij moet de omgang aan kunnen. Daarbij is de intensieve opvoedondersteuning nog niet gestart. Alles bezien kan de Raad zich vinden in het standpunt van de GI dat de frequentie van de omgang eens in de drie weken is, met een evaluatie na drie maanden. Als de evaluatie positief is, kan wat betreft de Raad de frequentie van de omgang worden gewijzigd naar eens in de twee weken.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 1:265f, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige, de GI voor de duur daarvan de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken. Op grond van het tweede lid van voornoemd artikel geldt een dergelijke beslissing van de GI als een schriftelijke aanwijzing als bedoeld in artikel 1:263 BW. Artikel 1:264 BW en artikel 1:265 BW zijn van overeenkomstige toepassing.
5.2
Op grond van artikel 1:264, eerste lid BW kan de met het gezag belaste ouder de kinderrechter verzoeken een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren. Het derde lid bepaalt dat de termijn voor het indienen van een dergelijk verzoek twee weken bedraagt en die termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop de beslissing is verzonden of uitgereikt. De kinderrechter kan voorts, op grond van het tweede lid van artikel 265f BW, een zodanige regeling vaststellen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
5.3
Een schriftelijke aanwijzing dient te worden beschouwd als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). In het kader hiervan dient de kinderrechter, aan de hand van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 Awb, te beoordelen of bij de besluitvorming door de GI de algemene voorschriften over zorgvuldigheid, evenredigheid en een deugdelijke motivering in acht zijn genomen. Wat de inhoudelijke toets betreft, dient de kinderrechter te beoordelen of de GI in redelijkheid tot de schriftelijke aanwijzing heeft kunnen komen en of de schriftelijke aanwijzing in het belang van de minderjarige kan worden geacht. Bij de beoordeling van de noodzaak een schriftelijke aanwijzing te geven komt de GI een zekere beleidsvrijheid toe. Dit betekent dat de kinderrechter, gegeven de taak van de GI, beziet of er in de gegeven omstandigheden voldoende grond is om een schriftelijke aanwijzing te geven. Bij de beoordeling daarvan kan de kinderrechter rekening houden met gewijzigde omstandigheden (toetsing ex nunc).
Inhoudelijke beoordeling
5.4
Allereerst stelt de rechtbank vast dat de ouders hun verzoek tijdig hebben ingediend, zodat zij kunnen worden ontvangen in hun verzoek.
5.5
De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of de schriftelijke aanwijzing van
12 mei 2023 volgens de regels van de Awb en de ongeschreven algemene beginselen van
behoorlijk bestuur tot stand is gekomen en of het daarmee voldoet aan de formele vereisten.
Zorgvuldige totstandkoming
5.6
Niet in het geding is dat aan beide ouders een vooraankondiging is verstuurd en dat zij in de gelegenheid zijn gesteld hun mening kenbaar te maken. In de vooraankondiging van 4 mei 2023 is de schriftelijke aanwijzing weliswaar niet opgenomen, onweersproken staat echter vast dat de GI over een langdurige periode steeds met de ouders overleg heeft gepleegd over de omgang tussen hen en [minderjarige01] . De GI is in de besluitvorming niet over een nacht ijs gegaan. Zij heeft de ouders steeds meegenomen in dit proces en de zorgen uitgelegd over de reactie van [minderjarige01] op de omgangsmomenten en de gespannen verstandhouding tussen de ouders en de pleegouders. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de GI de schriftelijke aanwijzing voldoende heeft voorbereid, waarbij de ouders steeds in de gelegenheid zijn gesteld hun mening kenbaar te maken en het besluit daarmee voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen.
Deugdelijke motivering/belangenafweging
5.7
Door zowel de moeder als de vader is aangevoerd dat een deugdelijke motivering van de schriftelijke aanwijzing ontbreekt en bovendien ieders belangen onvoldoende zijn afgewogen. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
5.8
Gelet op de inhoud van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing van de GI begrijpelijk is toegelicht en daarmee voldoende deugdelijk is gemotiveerd. Anders dan de ouders stelt de rechtbank vast dat de GI de schriftelijke aanwijzing niet enkel heeft gebaseerd op een eenmalig incident tussen de ouders en de pleegouders, maar op de waargenomen onrust bij [minderjarige01] na afloop van de omgang tussen hem en de ouders en de zorgen in bredere zin over de spanningen tussen de pleegouders en de ouders. De GI heeft naar aanleiding van deze zorgen en gelet op het advies van De GezinsManager de frequentie van de omgang bepaald op eens in de drie weken, op neutraal terrein. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de GI daarmee voldoende gemotiveerd waarom de omgang is beperkt. Dat ouders het niet eens zijn met de zienswijze van de GI maakt niet dat sprake is van een onvoldoende deugdelijke motivering.
5.9
De ouders stellen zich op het standpunt dat hun belangen, alsook de belangen van [minderjarige01] , onvoldoende zijn meegewogen in de totstandkoming van de schriftelijke aanwijzing, temeer omdat de ouders en [minderjarige01] er belang bij hebben dat voorkomen wordt dat een hechtingsbreuk ontstaat. Daarbij past een intensieve omgangsregeling. Anders dan door de ouders is gesteld, is met de belangen van [minderjarige01] volgens de rechtbank wel degelijk rekening gehouden. Onweersproken staat vast dat het contact tussen de ouders en de pleegouders ten tijde van de schriftelijke aanwijzing, maar ook daarvoor, onder druk stond en [minderjarige01] na afloop van de omgangsmomenten zorgelijk gedrag liet zien. Mede om deze reden is de GI regie gaan voeren in de vormgeving van de omgang. De GI heeft daarbij het advies van De GezinsManager om eens per drie weken omgang tussen de ouders en [minderjarige01] te bepalen gevolgd. In haar afweging om het contact tussen de ouders en [minderjarige01] te beperken is de kwetsbaarheid van [minderjarige01] leidend geweest. Volgens het onderzoek van De GezinsManager was er geen andere manier om tegemoet te komen aan het belang van [minderjarige01] dan door een contactbeperking.
5.9
Het voorgaande leidt naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat de schriftelijke aanwijzing naar de omstandigheden zoals die ten tijde van de beslissing golden op goede gronden is gegeven en dat het in het belang van [minderjarige01] is dat de in de schriftelijke aanwijzing vastgelegde afspraken werden nagekomen. Het vaststellen van de omgangsmomenten paste daarbij in de bij de ondertoezichtstelling gestelde doelen. De schriftelijke aanwijzing voldoet daarmee aan de materiële vereisten.
5.1
Inmiddels is sprake van een wijziging van omstandigheden. Op 4 juli 2023 heeft een evaluatie plaatsgevonden met de ouders en de pleegouders. Anders dan tot dan toe steeds het geval is geweest hebben beide ouders tijdens de evaluatie aangegeven dat zij er in berusten dat het perspectief van [minderjarige01] bij de pleegouders ligt. De rechtbank ziet zich gelet hierop voor de vraag gesteld hoe een toetsing ex nunc van de schriftelijke aanwijzing zich verhoudt tot de genoemde concrete data en tijdstippen in de schriftelijke aanwijzing die (slechts) tot 4 juli 2023 is gegeven. Omdat door de GI is bevestigd dat de schriftelijke aanwijzing, inhoudende dat de ouders en [minderjarige01] vooralsnog één keer in de drie weken omgang zullen hebben, ook na 4 juli 2023 standhoudt, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een rechtens relevant belang op grond waarvan de rechtmatigheid van de schriftelijke aanwijzing ook na die datum ex nunc kan worden getoetst.
5.11
Beide ouders wensen thans minstens een keer in de twee weken omgang met [minderjarige01] . Door De GezinsManager is geadviseerd om vast te houden aan het uitgangspunt van omgang een keer in de drie weken, maar dit advies is gegeven op het moment dat er nog geen sprake was van gewijzigde omstandigheden. De GI is niet onwelwillend om de omgang uit te breiden naar één keer in de twee weken, maar wenst wel regie te kunnen voeren in het geval het belang van [minderjarige01] daartoe noopt. De pleegouders kunnen zich vinden in een uitbreiding van de omgang naar een keer in de twee weken. De Raad acht een uitbreiding van omgang in het belang van [minderjarige01] , maar kan zich vinden in het standpunt van de GI om dit eerst vanuit de huidige regeling te doen.
5.12
Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat gezien wordt dat [minderjarige01] de afgelopen maanden minder onrust ervaart van de omgangsmomenten en steeds meer de nabijheid van zijn ouders zoekt, hetgeen positief is. Ook wordt gezien dat de ouders en de pleegouders de tussen hen bestaande problemen hebben uitgepraat; de ouders hebben excuses aangeboden. De ouders berusten er inmiddels in dat het perspectief van [minderjarige01] niet meer bij hen ligt, maar dat hij opgroeit bij de pleegouders. Dit alles zal er naar verwachting voor zorgen dat er minder spanningen zullen zijn en dat maakt dat de omgang minder belastend zal zijn voor [minderjarige01] . Hoewel nooit helemaal te voorspellen is hoe [minderjarige01] zal reageren op een hogere omgangsfrequentie, is de rechtbank van oordeel dat thans een uitbreiding van de frequentie van de omgang naar eens in de twee weken aangewezen is. De positieve ontwikkeling in het contact tussen de ouders en [minderjarige01] is nog pril en [minderjarige01] is een kwetsbaar kind. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de ouders heel graag meer omgang met [minderjarige01] willen hebben en dat dat ook zeker iets is waar naar gestreefd moet worden, brengt de kwetsbaarheid van [minderjarige01] ook met zich mee dat de omgangsmomenten zorgvuldig moeten worden gemonitord en begeleid en dat er ook zorgvuldig omgegaan moet worden met het uitbreiden van die contacten. Daarvoor acht de rechtbank het van belang dat de GI de regie heeft en houdt om te monitoren of de hogere frequentie goed verloopt en verdere uitbreiding van de omgang in duur of frequentie mogelijk is. Het belang van [minderjarige01] is daarbij leidend.
5.13
Alles afwegende zal de rechtbank de schriftelijke aanwijzing
deelsvervallen verklaren en wel voor wat betreft de door de GI voorgeschreven frequentie van drie weken. De rechtbank zal een nadere omgangsregeling vaststellen als bedoeld in artikel 1:265f lid 2 BW, inhoudende dat de ouders en [minderjarige01] eenmaal in de twee weken begeleid contact hebben met elkaar voor de duur van één uur, onder regie van GI zoals omschreven in rechtsoverweging 5.12. Deze nieuwe regeling gaat meteen in en wel twee weken na het laatste omgangmoment.
5.14
De rechtbank acht het heel belangrijk dat de ouders de komende periode goed begeleid en ondersteund gaan worden in het vormgeven van hun rol als ouder op afstand. Onderzocht dient te worden wat zij en [minderjarige01] nodig hebben voor een verdere uitbreiding van de omgang op termijn en wat uiteindelijk qua duur en frequentie haalbaar is. Het is eveneens heel belangrijk dat alle betrokken volwassenen in het leven van [minderjarige01] goed met elkaar blijven samenwerken.
De rechtbank beslist als volgt.

6.beslissing

De rechtbank:
verklaart de schriftelijke aanwijzing van 12 mei 2023 deels vervallen;
stelt de volgende omgangsregeling tussen [minderjarige01] en de ouders vast:
[minderjarige01] en de ouders zijn gerechtigd tot het hebben van begeleide omgang met elkaar eens in de twee weken voor de duur van één uur, onder regie van de GI zoals verwoord in overweging 5.12 en 5.13;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2023 door mr. De Jong, voorzitter, mr. De Graaf en mr. Kempen, allen kinderrechters, in aanwezigheid van Can, als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.