ECLI:NL:RBZWB:2023:586
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Bezwaarschrift DNA-onderzoek ongegrond verklaard door rechtbank
Op 30 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een bezwaarschrift tegen het afnemen en verwerken van DNA-materiaal van de veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1959, had bezwaar aangetekend op grond van artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. Het bezwaar was ingediend op 19 september 2022 en de behandeling vond plaats in besloten raadkamer op 17 januari 2023. De veroordeelde was niet verschenen, ondanks een goede oproep. De rechtbank heeft de gemachtigde advocaat van de veroordeelde, mr. S.P.H. Brinkman, en de officier van justitie gehoord.
De veroordeelde stelde dat het afnemen van zijn DNA-profiel niet van betekenis zou zijn voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten, gezien de aard van het misdrijf en de omstandigheden waaronder het gepleegd was. De verdediging voerde aan dat de veroordeelde niet eerder voor strafbare feiten was veroordeeld en dat hij niet meer in aanraking was gekomen met justitie, wat recidive onwaarschijnlijk maakte. De officier van justitie daarentegen betoogde dat er een wettelijke grondslag was voor het afnemen van DNA, gezien de aard van de overtreding van de Opiumwet.
De rechtbank oordeelde dat het bezwaar ongegrond was. Hoewel de rechtbank de atypische omstandigheden van het delict erkende, voldeed het misdrijf aan de vereisten voor DNA-afname. De rechtbank benadrukte dat de Wet DNA beoogt om toekomstige strafbare feiten op te sporen en dat er geen uitzonderingen van toepassing waren. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde, ondanks zijn argumenten, niet kon aantonen dat het afnemen van zijn DNA-profiel niet noodzakelijk was voor de opsporing van strafbare feiten. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stonden geen rechtsmiddelen open tegen deze uitspraak.