ECLI:NL:RBZWB:2023:5877

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
BRE 22/333
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de informatiebeschikking en administratieplicht in belastingzaken

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 augustus 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen een informatiebeschikking van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De rechtbank behandelt de informatiebeschikking die betrekking heeft op de schending van de informatieverplichting en administratieverplichting van belanghebbende, zoals vastgelegd in de artikelen 47 en 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De rechtbank concludeert dat de inspecteur terecht de informatiebeschikking heeft afgegeven, omdat belanghebbende zijn verplichtingen niet is nagekomen. De rechtbank oordeelt dat de administratie van belanghebbende niet voldoet aan de eisen van de AWR, wat leidt tot de conclusie dat de inspecteur de informatiebeschikking in stand kan houden. Belanghebbende krijgt nog wel de gelegenheid om binnen zes weken de opgevraagde informatie aan te leveren, maar de rechtbank stelt vast dat de schending van de administratieplicht niet kan worden hersteld. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van belastingplichtigen om een deugdelijke administratie te voeren en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/333

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 augustus 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. S. Yadegari),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de aan hem gegeven informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
1.1.
De rechtbank heeft het beroep gelijktijdig met de zaaknummers BRE 22/331, BRE 22/332 en BRE 22/334 op 25 juli 2023 op zitting behandeld. Aan die zitting hebben deelgenomen namens belanghebbende, zijn gemachtigde, de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] . Namens de inspecteur hebben aan de zitting deelgenomen: de heer mr. [inspecteur 1] , mevrouw mr. [inspecteur 2] , de heer [inspecteur 3] en de heer mr. [inspecteur 4] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de inspecteur terecht aan belanghebbende een informatiebeschikking heeft gegeven. De informatiebeschikking heeft betrekking op de opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en aanslagen Zorgverzekeringswet (Zvw) voor de jaren 2016 en 2017. De informatiebeschikking ziet op schending van de informatieverplichting van de artikelen 47 en 49 van de AWR en schending van de administratieverplichting van artikel 52 van de AWR.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de informatiebeschikking terecht aan belanghebbende heeft gegeven, omdat belanghebbende zijn informatieverplichting en administratieverplichting heeft geschonden. Om die reden houdt de rechtbank de informatiebeschikking in stand. Omdat belanghebbende mogelijk de in de informatiebeschikking bedoelde stukken in het kader van de informatieplicht alsnog aan de inspecteur kan aanleveren, geeft de rechtbank aan belanghebbende daar een termijn voor van zes weken.
2.2.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende was in de jaren 2016 en 2017 vennoot van de vennootschap onder firma [V.O.F.] (de vof). De andere vennoot van de vof was de heer [naam 1] .
3.1.
De vof exploiteert een supermarkt, waarin voornamelijk verse producten en Turkse en Oosterse specialiteiten worden verkocht.
3.2.
De vof maakt gebruik van een afrekensysteem bestaande uit twee kassa’s in de winkel en een back-officecomputer in het kantoor gelegen boven de winkel. Betalingen worden deels gepind en deels contant ontvangen. Ook worden uitgaven door de vennoten, zoals inkopen, uitbetaling van personeel, en privéopnamen gedeeltelijk contant gedaan. Een teveel aan kasgeld wordt afgestort bij de bank.
3.3.
De vennoten houden de dagelijkse administratie van de onderneming bij. Die administratie bestaat uit de inkoopfacturen, dagrapporten van de pinautomaten, maandrapporten van het kassasysteem en bankafschriften. De belastingaangiften en de jaarstukken worden verzorgd door een adviseur. Een kasadministratie of kasboek wordt niet bijgehouden. Ook houden de vennoten geen voorraadadministratie bij en ook registreren zij hun privéonttrekkingen niet. Verder is de kassadata tot 26 maart 2018 niet meer aanwezig in verband met een computercrash.
3.4.
De inspecteur heeft bij de vof een boekenonderzoek ingesteld, waarin hij de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken gelegen in de periode 1 juli 2015 tot en met 31 december 2017 heeft onderzocht. De bevindingen uit dat onderzoek vormden voor de inspecteur aanleiding om ook de aangiften IB/PVV en Zvw over de jaren 2015 tot en met 2017 van belanghebbende in een onderzoek te betrekken. De inspecteur heeft van dat onderzoek een controlerapport opgesteld.
3.5.
Met inachtneming van de bevindingen uit dat controlerapport heeft de inspecteur de aanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2016 en 2017 aan belanghebbende opgelegd. Tegen die aanslagen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt.
3.6.
In de bezwaarfase van de aanslagen heeft de inspecteur met dagtekening 29 januari 2021 een informatiebeschikking aan belanghebbende gegeven.
3.7.
De inspecteur stelt in die informatiebeschikking vast dat de administratie van de vof waar belanghebbende vennoot van was, niet aan de vereisten van artikel 52 van de AWR voldoet. In de informatiebeschikking is ten aanzien van de schending van die administratieverplichting het volgende vermeldt:

Belastingjaar 2016
In de administratie van [V.O.F.] over 2016 zijn de
onderstaande gebreken geconstateerd:
-er is geen grootboekadministratie/auditfile;
-er is geen lijst met dagontvangsten;
-er zijn geen kassadata;
-er zijn geen back-ups gemaakt;
-er zijn geen vastleggingen van privéonttrekkingen;
-er zijn geen vastleggingen van weggooi en/of bederf;
-er is geen kasboek bijgehouden;
-er is geen voorraadadministratie bijgehouden; en
-er is geen aansluitingsberekening van de omzetbelasting.
Belastingjaar 2017
In de administratie van [V.O.F.] over 2017 zijn de
onderstaande gebreken geconstateerd:
-er zijn geen originele maandoverzichten aangetroffen;
-er zijn geen kassadata;
-er zijn geen back-ups gemaakt;
-er zijn geen vastleggingen van privéonttrekkingen;
-er zijn geen vastleggingen van weggooi en/of bederf;
-er is geen kasboek bijgehouden; en
-er is geen voorraadadministratie bijgehouden.”
3.8.
Verder is in de informatiebeschikking opgenomen dat ook de informatieverplichting van artikel 47 en artikel 49 van de AWR is geschonden. In de informatiebeschikking is daartoe aangegeven dat de volgende verzochte informatie door belanghebbende niet is verstrekt:
“-auditfiles (2015 en 2016);
-maandrapporten verkopen (2015 en 2016);
-aansluitingsberekening van de omzetbelasting (2015 en 2016).”
3.9.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de informatiebeschikking gegrond verklaard voor zover deze ziet op het jaar 2015 en de opvraag van de aansluitberekeningen voor de omzetbelasting voor 2015 en 2016. De informatiebeschikking is in bezwaar voor dat gedeelte door de inspecteur vernietigd. Voor het overige (2016 en 2017) heeft de inspecteur de informatiebeschikking in stand gelaten. De rechtbank beoordeelt alleen de informatiebeschikking voor zover die in stand is gelaten.

Motivering

Juridisch kader informatiebeschikking
4. In artikel 47 van de AWR is, voor zover hier van belang, bepaald dat ieder is gehouden desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn, alsmede de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan – zulks ter keuze van de inspecteur – waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen. Of voor een belastingplichtige op grond van artikel 47 van de AWR een verplichting bestaat aan de inspecteur desgevraagd gegevens en inlichtingen te verstrekken en/of boeken, bescheiden en andere gegevensdragers beschikbaar te stellen, is voldoende dat de inspecteur zich, gelet op de hem ter beschikking staande gegevens, in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de door hem gevraagde gegevens, inlichtingen, boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers van belang kunnen zijn voor de belastingheffing ten aanzien van deze belanghebbende. [1]
4.1.
Artikel 52 van de AWR bepaalt verder dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Op grond van het tweede lid van dat artikel zijn onder meer ook als administratieplichtigen aangewezen natuurlijke personen die belastbare winst uit onderneming genieten als bedoeld in artikel 2.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Niet in geschil is dat belanghebbende administratieplichtig is.
4.2.
Indien niet of niet volledig is voldaan aan de verplichtingen van (onder meer) de artikelen 47, 49 en/of 52 van de AWR, kan de inspecteur dat bij voor bezwaar vatbare beschikking vaststellen (de informatiebeschikking).
Beoordeling van de informatiebeschikking
4.3.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de informatiebeschikking aan hem ten onrechte is gegeven. Daartoe voert hij, zo begrijpt de rechtbank, allereerst aan dat de inspecteur hem verzoekt tot overlegging van zeer gedetailleerde gegevens. Ook zonder die gegevens is de administratie van belanghebbende voldoende controleerbaar, zodat ten onrechte die gedetailleerde gegevens worden opgevraagd, aldus belanghebbende. In dat kader wijst belanghebbende op de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 19 maart 2021 waarin, aldus belanghebbende, die conclusie is getrokken ten aanzien van pinoverzichten per dag. [2] Ook kan de informatiebeschikking niet leiden tot de omkering en verzwaring van de bewijslast. Verder voert belanghebbende aan dat bepaalde andere gegevens niet voorhanden zijn omdat een harde schijf is gecrasht en de voormalig boekhouder stukken, zoals de originele maandoverzichten, niet wenst te verstrekken. Dat kan nog worden aangeleverd en dient de inspecteur te verzoeken aan die boekhouder. Nu de inspecteur daarvan op de hoogte is, gebruikt de inspecteur de informatiebeschikking alleen als een middel om omkering van de bewijslast te bewerkstelligen, terwijl de informatiebeschikking daar niet voor is bedoeld, aldus nog steeds belanghebbende.
4.4.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de informatiebeschikking, na uitspraak op bezwaar, terecht is gegeven. Daartoe voert hij, kort samengevat, aan dat een controle op de administratie van belanghebbende niet mogelijk is, omdat niet alleen gegevens op detailniveau, maar ook algemene gegevens ontbreken, zoals een kasadministratie, voorraadadministratie en een registratie van privéopnamen. Dat leidt er toe dat niet wordt voldaan aan artikel 52 van de AWR. Ten aanzien van de informatieverplichting van artikelen 47 en 49 van de AWR voert de inspecteur aan dat gevraagde informatie, ondanks meermaals verzoeken, niet door belanghebbende is verstrekt. Dat sommige informatie mogelijk teloor is gegaan door een crash van de harde schijf, zonder dat belanghebbende op een ander apparaat een back-up had gemaakt is een omstandigheid die in dit geval voor rekening en risico van belanghebbende dient te blijven. Belanghebbende dient er voor te zorgen dat zijn administratie voorhanden is. Hetzelfde heeft te gelden voor gegevens die mogelijk nog bij de voormalig boekhouder liggen. Het niet kunnen overleggen van die gegevens behoort ook tot de risicosfeer van belanghebbende, aldus de inspecteur.
4.5.
Voorts begrijpt de rechtbank dat partijen in deze procedure al duidelijkheid wensen te verkrijgen over de vraag, indien de rechtbank van oordeel is dat er sprake is van een gebrek in de administratie – specifiek op dit punt - of dat gebrek omkering en verzwaring van de bewijslast rechtvaardigt. Dit is in het kader van (komende) meeromvattende compromisbesprekingen tussen partijen van belang.
4.6.
De rechtbank stelt in haar beoordeling voorop dat de informatiebeschikking ziet op zowel schending van de informatieverplichting (artikel 47 van de AWR) als op schending van de administratieverplichting (artikel 52 van de AWR). De rechtbank ziet dat de informatiebeschikking ten aanzien van de maandrapporten en de auditfiles twee verschillende grondslagen kent en acht dat, in tegenstelling tot hetgeen belanghebbende meent, in dit geval niet onlogisch (zie 3.7 en 3.8). Belanghebbende heeft namelijk geen duidelijkheid verstrekt met betrekking tot de vraag of deze specifieke informatie is geadministreerd. Als die informatie wel is geadministreerd, zoals belanghebbende (soms) lijkt te stellen, dan ziet de inspecteur in het niet overleggen van die stukken een schending van de informatieverplichting (artikel 47 van de AWR). Als die informatie niet is geadministreerd of is vernietigd, dan ziet de inspecteur daarin een schending van de administratieplicht (artikel 52 van de AWR).
4.7.
De rechtbank begrijpt dat belanghebbende in ieder geval over de jaren 2015 en 2016 geen kasboek, geen voorraadadministratie en geen vastlegging van privéonttrekkingen heeft opgemaakt en dus niet bezit. Ook was de kassadata niet aanwezig bij de controle. Naar het oordeel van de rechtbank behoren deze stukken tot de administratie en gaat de rechtbank niet mee met het verweer van belanghebbende dat het hier om detailstukken gaat die niet hoeven worden opgemaakt in een bedrijf van deze omvang. Ook het gestelde dat bepaalde stukken verloren zijn gegaan bij een computercrash, dan wel dat de voormalig boekhouder de stukken heeft maar weigert af te geven - als dat aannemelijk zou zijn - maakt dit niet anders, omdat dergelijke omstandigheden in beginsel voor rekening en risico van belanghebbende dient te komen.
4.8.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van geringe gebreken in de administratie. De gestelde inkomsten uit het drijven van de supermarkt zijn kortgezegd oncontroleerbaar. De rechtbank is van oordeel dat de aard en omvang van de gebreken van dien aard zijn dat de gevolgtrekking gerechtvaardigd is dat de administratieplicht is geschonden. Ook is de door belanghebbende gestelde overmacht niet aannemelijk geworden. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de informatiebeschikking ten aanzien van de vaststelling dat de administratieplicht is geschonden terecht is gegeven en dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard.
4.9.
De rechtbank merkt in dit kader op dat de vraag of het niet-nakomen van de wettelijke verplichtingen ten aanzien van de administratieplicht voor belanghebbende nadelige gevolgen mag hebben, weliswaar in deze procedure aan de orde kan komen, maar ook nogmaals kan worden beoordeeld in een procedure betreffende een belastingaanslag of beschikking die wordt vastgesteld of gegeven nadat deze informatiebeschikking onherroepelijk is komen vast te staan. [3] Aldus hebben partijen op dit punt geen zekerheid, maar wel een indicatie.
4.10.
Zoals besproken ter zitting heeft de inspecteur in de informatiebeschikking vastgesteld dat er meerdere gebreken in de administratie zijn geconstateerd. Eén daarvan betreft de vaststelling: “er zijn geen back-ups gemaakt” (zie 3.7). De rechtbank heeft ter zitting opgemerkt niet in te zien dat het wel of niet maken van een back-up van de administratie, op zichzelf bezien kan leiden tot een schending van de administratieplicht. De inspecteur heeft ter zitting bevestigd dat dit specifieke element geen onderdeel van de gestelde schendingen van de administratieplicht had moeten zijn. De rechtbank merkt op dat dit geen verschil maakt voor de gegevens die belanghebbende had moeten administreren en dat dit enkele punt niet kan leiden tot een gegrond beroep omdat de vaststelling dat niet voldaan is aan de administratieplicht door de inspecteur, op de overige gronden, terecht is. Een gedeeltelijke vernietiging van een informatiebeschikking ter zake van de administratieplicht van artikel 52 AWR is dan niet mogelijk. [4]
4.11.
Naar het oordeel van de rechtbank is ook ten aanzien van de informatieverplichting (artikel 47 AWR) de informatiebeschikking terecht gegeven (zie 3.8 en 4.6).
Nog een termijn voor aanleveren gegevens of administratie?
4.12.
De rechtbank zal ten aanzien van de informatiebeschikking voor zover het de schending van de administratieplicht betreft (zie 3.7) geen gelegenheid bieden om alsnog te voldoende aan de genoemde verplichtingen. Het is namelijk niet mogelijk om achteraf alsnog aan de administratieplicht te voldoen indien vaststaat dat geen administratie is bijgehouden op de wijze bedoel in artikel 52 AWR. [5]
4.13.
De rechtbank begrijpt uit het betoog van belanghebbende ten aanzien van de stukken waarop het informatieverzoek ziet, dat deze mogelijk nog in het bezit zijn van de voormalig boekhouder en dat belanghebbende een nadere termijn wenst. Daarin ziet de rechtbank aanwijzing dat belanghebbende mogelijk nog (gedeeltelijk) aan de verplichtingen uit de informatiebeschikking ten aanzien van het informatieverzoek (artikel 47 AWR) gevolg kan worden gegeven en voorts dat artikel 27e, tweede lid, van de AWR dan voorschrijft om een termijn te stellen om de opgevraagde informatie alsnog aan te leveren. De bedoelde termijn wordt gesteld op zes weken. Voor de duidelijkheid merkt de rechtbank op dat dit niets afdoet aan hetgeen hiervoor opgenomen over de vaststelling dat de administratieplicht is geschonden en de gevolgen daarvan.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. De vaststelling van de inspecteur dat er geen administratie is bijgehouden op de wijze bedoeld in artikel 52 AWR, is terecht. De vaststelling dat de informatieplicht is geschonden, is ook terecht. Wat betreft de laatste vaststelling krijgt belanghebbende nog de gelegenheid om daaraan te voldoen. Belanghebbende krijgt geen proceskostenvergoeding en krijgt ook het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- laat de informatiebeschikking zoals die luidde na uitspraak op bezwaar in stand;
- stelt belanghebbende in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak aan de resterende informatieverzoeken van de inspecteur te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier op 23 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘sHertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad van 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3603, r.o. 2.4.2.
2.Rechtbank Noord-Holland van 19 maart 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:3173.
3.Zie Hoge Raad van 10 februari 2017, ECLI:NL:HR2017:130 r.o. 3.4.1.
4.Hoge Raad 4 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:819, r.o. 2.4.2.
5.Hoge Raad 4 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:822, r.o. 3.4.