ECLI:NL:RBZWB:2023:5878

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
BRE 22/334
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een informatiebeschikking inzake administratieplicht in het belastingrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 augustus 2023, wordt het beroep van een besloten vennootschap tegen een informatiebeschikking van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de informatiebeschikking terecht is gegeven, omdat de belanghebbende haar administratieverplichting heeft geschonden. De inspecteur had vastgesteld dat er geen kasboek werd bijgehouden, er geen voorraadadministratie was en dat privéonttrekkingen niet geregistreerd werden. De rechtbank concludeert dat de administratie niet voldeed aan de eisen van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).

De rechtbank behandelt het beroep gelijktijdig met andere zaken en stelt vast dat de belanghebbende tijdig beroep heeft ingesteld. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de informatiebeschikking terecht heeft gegeven, omdat de administratie van de belanghebbende zodanige gebreken vertoonde dat een juiste controle niet mogelijk was. De rechtbank wijst erop dat de inspecteur niet alleen de administratie van de belanghebbende, maar ook de gevolgen van de gebreken in de administratie kan vaststellen.

De rechtbank concludeert dat de belanghebbende geen recht heeft op proceskostenvergoeding en dat het beroep ongegrond is. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/334

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 augustus 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], gevestigd te [vestigingsplaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. S. Yadegari),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de aan haar gegeven informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
1.1.
De rechtbank heeft het beroep gelijktijdig met de zaaknummers BRE 22/331 tot en met BRE 22/333 op 25 juli 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen namens belanghebbende: haar gemachtigde, de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2]. Namens de inspecteur hebben aan de zitting deelgenomen de heer mr. [inspecteur 1], mevrouw mr. [inspecteur 2], de heer [inspecteur 3] en de heer mr. [inspecteur 4].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de inspecteur terecht aan belanghebbende op grond van artikel 52a van de AWR een informatiebeschikking heeft gegeven. De informatiebeschikking heeft betrekking op de nog door de inspecteur aan belanghebbende op te leggen (i) navorderingsaanslag vennootschapsbelasting over de periode 24 november 2017 tot en met 31 december 2018, (ii) aanslag vennootschapsbelasting over 2019 en (iii) naheffingsaanslag omzetbelasting over 2018 en 2019. De informatiebeschikking ziet op schending van de administratieverplichting van artikel 52 van de AWR.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de informatiebeschikking terecht aan belanghebbende heeft gegeven, omdat belanghebbende haar administratieverplichting heeft geschonden. Om die reden houdt de rechtbank de informatiebeschikking in stand.
2.2.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. Belanghebbende is een besloten vennootschap. Zij is opgericht op 24 november 2017 en zij exploiteert een supermarkt, waarin voornamelijk verse producten en Turkse en Oosterse specialiteiten worden verkocht.
3.1.
Enig bestuurders en aandeelhouders van belanghebbende zijn de heren [naam 1] en [naam 3] (hierna: de bestuurders).
3.2.
Belanghebbende maakt gebruik van een afrekensysteem bestaande uit twee kassa’s in de winkel en een back-officecomputer in het kantoor gelegen boven de winkel. Betalingen worden deels gepind en deels contant ontvangen. Ook worden uitgaven door de twee bestuurders, zoals inkopen, uitbetaling van personeel, en privéopnamen gedeeltelijk contant gedaan. Een teveel aan kasgeld wordt afgestort bij de bank.
3.3.
De bestuurders houden de dagelijkse administratie van belanghebbende bij. Die administratie bestaat uit de inkoopfacturen, dagrapporten van de pinautomaten, maandrapporten van het kassasysteem en bankafschriften. De belastingaangiften en jaarstukken worden verzorgd door een adviseur. Een kasadministratie of kasboek wordt niet bijgehouden. Ook houdt belanghebbende geen voorraadadministratie bij en worden privéonttrekkingen van de bestuurders niet geregistreerd. Verder is de kassadata tot 26 maart 2018 niet meer aanwezig in verband met een computercrash.
3.4.
De inspecteur heeft bij de rechtsvoorganger van belanghebbende, een vof, een boekenonderzoek ingesteld waarin de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken gelegen in de periode 1 juli 2015 tot en met 31 december 2017 zijn onderzocht. De bevindingen uit dat onderzoek gaven de inspecteur aanleiding om ook een boekenonderzoek bij belanghebbende in te stellen. Door middel van dat boekenonderzoek heeft de inspecteur de juistheid van de aangiften vennootschapsbelasting over de periode 24 november 2017 tot en met 31 december 2019 en de aangiften omzetbelasting over 2018 en 2019 beoordeeld. De inspecteur heeft in dat kader onder meer de aanwezige kassadata geanalyseerd.
3.5.
De inspecteur heeft gedurende het boekenonderzoek een informatiebeschikking aan belanghebbende gegeven. De inspecteur stelt in die informatiebeschikking vast dat de administratie van belanghebbende niet aan de vereisten van artikel 52 van de AWR voldoet:
“- belastingplichtige geen kasboek heeft bijgehouden ondanks dat de ontvangsten voor een belangrijk deel contant plaatsvinden evenals een deel van de uitgaven. Verder is er sprake van contante privéopnames door beide dga's en wordt (een deel van) het loon contant betaald;
- geen Z-afslagen / dagrapporten (basis omzetverantwoording) zijn uitgedraaid. Er vindt dan ook geen (dagelijkse) controle plaats van het aanwezige kasgeld in de kassa in relatie met het kassaldo volgens de Z-(dag)rapport;
- geen voorraadadministratie is bijgehouden;
- er geen vastleggingen zijn van weggooi en/of bederf;
- er geen vastleggingen zijn van privéonttrekkingen;
- er geen back-ups zijn gemaakt.”
3.6.
Het bezwaar van belanghebbende tegen de informatiebeschikking heeft de inspecteur met dagtekening 31 mei 2022 ongegrond verklaard.

Motivering

Ontvankelijkheid beroep
4. Belanghebbende heeft bij de rechtbank verschillende stukken ingediend die zijn gericht tegen de opgelegde informatiebeschikking. Twee van die stukken zijn ingediend nog (ruim) voor de inspecteur uitspraak op bezwaar had gedaan. Het laatste stuk is ingediend binnen zes weken nadat de uitspraak op bezwaar was gedaan. Belanghebbende heeft daarmee in ieder geval tijdig een beroepschrift ingediend dat aan de wettelijke vereisten voor het instellen van beroep voldoet. De rechtbank verklaart het beroep daarom ontvankelijk.
Juridisch kader informatiebeschikking
4.1.
Vervolgens komt de rechtbank toe aan de vraag of de inspecteur de informatiebeschikking terecht aan belanghebbende heeft gegeven. De rechtbank stelt daartoe het volgende voorop. De informatiebeschikking is gegeven in verband met schending van de administratieverplichting van artikel 52 van de AWR. Dat artikel bepaalt dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.
4.2.
Indien niet of niet volledig aan de verplichtingen van 52 van de AWR is voldaan, kan de inspecteur dat bij voor bezwaar vatbare beschikking vaststellen (de informatiebeschikking).
Beoordeling van de informatiebeschikking
4.3.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de informatiebeschikking aan haar ten onrechte is gegeven. Daartoe voert zij, kortgezegd, zo begrijpt de rechtbank, allereerst aan dat de inspecteur haar verzoekt tot overlegging van zeer gedetailleerde gegevens. Ook zonder die gegevens is de administratie van belanghebbende voldoende controleerbaar, zodat ten onrechte die gedetailleerde gegevens worden opgevraagd. In dat kader wijst belanghebbende op de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 19 maart 2021 waarin, aldus belanghebbende, die conclusie is getrokken ten aanzien van pinoverzichten per dag. [1] Verder voert belanghebbende aan dat de inspecteur de wel beschikbare kassadata niet op een juiste wijze heeft beoordeeld, en ten onrechte aan die onjuiste conclusies in de procedure vasthoudt. Ook kan de informatiebeschikking niet leiden tot de omkering en verzwaring van de bewijslast.
Tot slot voert belanghebbende aan dat bepaalde andere gegevens niet voorhanden zijn omdat een harde schijf is gecrasht en de voormalig boekhouder stukken, zoals de originele maandoverzichten, niet wenst te verstrekken. Dat kan nog worden aangeleverd en dient de inspecteur te verzoeken aan die boekhouder. Nu de inspecteur daarvan op de hoogte is, gebruikt de inspecteur de informatiebeschikking alleen als een middel om omkering van de bewijslast te bewerkstelligen, terwijl de informatiebeschikking daar niet voor is bedoeld, aldus nog steeds belanghebbende.
4.4.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de informatiebeschikking terecht is gegeven en als gevolg dient te hebben omkering en verzwaring van de bewijslast. Daartoe voert hij aan dat de administratie van belanghebbende zodanige gebreken vertoont dat een juiste controle niet mogelijk is. Enerzijds wijst de inspecteur daartoe op het feit dat algemene gegevens in de administratie ontbreken, zoals een kasadministratie, voorraadadministratie, en een registratie van privéopnamen. Dat sommige informatie mogelijk teloor is gegaan door een crash van de harde schijf zonder dat belanghebbende op een ander apparaat een back-up had gemaakt is een omstandigheid die in dit geval voor rekening en risico van belanghebbende dient te komen. Belanghebbende dient er voor te zorgen dat zijn administratie voorhanden is. Hetzelfde heeft te gelden voor gegevens die mogelijk nog bij de voormalig boekhouder liggen. Het niet kunnen overleggen van die gegevens behoort ook tot de risicosfeer van belanghebbende, aldus de inspecteur.
4.5.
Voorts begrijpt de rechtbank dat partijen in deze procedure al duidelijkheid wensen te verkrijgen over de vraag, indien de rechtbank van oordeel is dat er sprake is van een gebrek in de administratie, of dat gebrek omkering en verzwaring van de bewijslast rechtvaardigt. Dit is in het kader van (komende) meeromvattende compromisbesprekingen tussen partijen van belang.
4.6.
De rechtbank begrijpt dat belanghebbende niet betwist dat de vastgestelde ontbrekende stukken (zie 3.5) er tijdens de controle niet waren. Naar het oordeel van de rechtbank behoren deze stukken tot de administratie en gaat de rechtbank niet mee met het verweer van belanghebbende dat het hier om detailstukken gaat die niet hoeven te worden opgemaakt in een bedrijf van deze omvang. Ook de kassadata (Z-afslagen, dagrapporten), maken onderdeel uit van de administratie en zijn niet zodanig gedetailleerde gegevens dat die, zo begrijpt de rechtbank, mochten worden verwijderd. De inspecteur mocht daarom vaststellen dat deze gegevens ten onrechte niet in de administratie zijn opgenomen. Ook het gestelde dat bepaalde stukken verloren zijn gegaan bij een computercrash, dan wel dat de voormalig boekhouder de stukken heeft maar weigert af te geven - als dat aannemelijk zou zijn - maakt dit niet anders, omdat dergelijke omstandigheden in beginsel voor rekening en risico van belanghebbende dient te komen.
4.7.
Ook is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van zodanige gebreken dat zij de gevolgtrekking rechtvaardigen dat de administratieplicht is geschonden en is, zoals hiervoor opgenomen. De gestelde omzetten en winst zijn kostgezegd oncontroleerbaar. Ook is de door belanghebbende gestelde overmacht niet aannemelijk geworden. Het gevolg daarvan dient naar het oordeel van de rechtbank de omkering en verzwaring van de bewijslast te zijn.
4.8.
De rechtbank merkt in dit kader op dat de vraag of het niet-nakomen van de wettelijke verplichtingen voor belanghebbende nadelige gevolgen mag hebben, weliswaar in deze procedure aan de orde kan komen, maar ook nogmaals kan worden beoordeeld in een procedure betreffende een belastingaanslag of beschikking die wordt vastgesteld of gegeven nadat deze informatiebeschikking onherroepelijk is komen vast te staan. [2] Aldus hebben partijen op dit punt geen zekerheid, maar wel een indicatie.
4.9.
Zoals besproken ter zitting heeft de inspecteur in de informatiebeschikking vastgesteld dat er meerdere gebreken in de administratie zijn geconstateerd. Eén daarvan betreft de vaststelling: “er zijn geen back-ups gemaakt” (zie 3.5). De rechtbank heeft ter zitting opgemerkt niet in te zien dat het wel of niet maken van een back-up van de administratie, op zichzelf bezien kan leiden tot een schending van de administratieplicht. De inspecteur heeft ter zitting bevestigd dat dit specifieke element geen onderdeel van de gestelde schendingen van de administratieplicht had moeten zijn. De rechtbank merkt op dat dit geen verschil maakt voor de gegevens die belanghebbende had moeten administreren en dat dit enkele punt niet kan leiden tot een gegrond beroep omdat de vaststelling dat niet voldaan is aan de administratieplicht door de inspecteur, op de overige gronden, terecht is. Een gedeeltelijke vernietiging van een informatiebeschikking ter zake van de administratieplicht van artikel 52 AWR is dan niet mogelijk. [3]
Nog een termijn voor aanleveren administratie?
4.10.
De rechtbank zal geen gelegenheid bieden om alsnog te voldoende aan de genoemde verplichtingen. In tegenstelling tot hetgeen belanghebbende lijkt te bepleiten, is het namelijk niet mogelijk om achteraf alsnog aan de administratieplicht te voldoen indien vaststaat dat geen administratie is bijgehouden op de wijze bedoel in artikel 52 AWR. [4]

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. De vaststelling van de inspecteur dat er geen administratie is bijgehouden op de wijze bedoeld in artikel 52 AWR, is terecht. Belanghebbende krijgt daarom geen proceskostenvergoeding en krijgt ook het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier op 23 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [5]
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘sHertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Rechtbank Noord-Holland, 19 maart 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:3173.
2.Zie Hoge Raad van 10 februari 2017, ECLI:NL:HR2017:130 r.o. 3.4.1.
3.Hoge Raad 4 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:819, r.o. 2.4.2.
4.Hoge Raad 4 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:822, r.o. 3.4.
5.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.