ECLI:NL:RBZWB:2023:588
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Bezwaarschrift DNA-onderzoek bij veroordeelden ongegrond verklaard
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 januari 2023 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel. De veroordeelde, geboren in 1966, had bezwaar aangetekend op grond van artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. Het bezwaar was ingediend op 30 september 2022 en de behandeling vond plaats in besloten raadkamer op 17 januari 2023. De veroordeelde was niet verschenen, maar zijn advocaat, mr. S.P.H. Brinkman, was wel aanwezig.
De rechtbank oordeelde dat het bezwaar ongegrond was. De veroordeelde stelde dat het bepalen van zijn DNA-profiel niet van betekenis zou zijn voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten, gezien de aard van het misdrijf en de omstandigheden waaronder het gepleegd was. De officier van justitie betoogde echter dat er een wettelijke grondslag was voor de afname van DNA-materiaal, aangezien overtredingen van de Opiumwet vaak worden opgelost door middel van DNA-onderzoek. De rechtbank concludeerde dat de Wet DNA vereist dat bij iedere veroordeelde celmateriaal wordt afgenomen, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn.
De rechtbank erkende dat het delict atypisch was en onder bijzondere omstandigheden was gepleegd, maar oordeelde dat dit niet voldeed aan de uitzonderingsbepalingen van de Wet DNA. De rechtbank benadrukte dat de aard van het misdrijf en de opgelegde voorwaardelijke taakstraf duiden op een zekere mate van recidivegevaar. De beslissing om het bezwaar ongegrond te verklaren werd uiteindelijk genomen, waarbij de rechtbank de belangen van de opsporing en de wetgeving in overweging nam. Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.