ECLI:NL:RBZWB:2023:5881

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
BRE 22/6097
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2017 met betrekking tot hoorrecht en winst uit onderneming

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 augustus 2023 wordt het beroep van belanghebbende tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017 beoordeeld. De rechtbank heeft het beroep gelijktijdig behandeld met een ander beroep van belanghebbende. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslag vastgesteld op een hoger bedrag dan door belanghebbende aangegeven, en er was een geschil over het hoorrecht in de bezwaarfase. De rechtbank oordeelt dat het hoorrecht is geschonden, maar dat de aanslag niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar, maar stelt de aanslag vast op het bedrag na ambtshalve vermindering. Tevens wordt een vergoeding van immateriële schade van € 500 toegewezen aan belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeert dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/6097

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 augustus 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017 en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juli 2023 gelijktijdig met het beroep met zaaknummer BRE 22/385 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en
mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de inspecteur de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 niet tot een te hoog bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd aan de hand van de gronden van beroep. Verder beoordeelt de rechtbank of in de bezwaarfase het hoorrecht is geschonden.
2.1.
De rechtbank is kortgezegd van oordeel dat het hoorrecht door de inspecteur in de bezwaarfase is geschonden, maar de aanslag IB/PVV 2017 terecht en niet tot een te hoog bedrag door de inspecteur is opgelegd. De aanslag IB/PVV 2017 wordt dus niet verminderd.
2.2.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is directeur-grootaandeelhouder van de vennootschappen [B.V. 1] , [B.V. 2] en [N.V.] . Verder exploiteert belanghebbende onder de naam “ [eenmanszaak] ” in 2017 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak.
3.1.
De activiteiten van de eenmanszaak bestaan, blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel, uit organisatie- en advieswerkzaamheden.
3.2.
Het ondernemingsvermogen van de eenmanszaak bedraagt, blijkens de aangifte IB/PVV van belanghebbende voor het jaar 2016, eind 2016 € 18.967 negatief. Blijkens de aangifte IB/PVV van belanghebbende voor het jaar 2017, is het ondernemingsvermogen op 1 januari 2017 € 17.607 positief.
3.3.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2017 aangifte IB/PVV gedaan naar een verzamelinkomen van € 57.296. In dat verzamelinkomen is onder meer begrepen een belastbaar resultaat uit onderneming van € 15.143 negatief, bestaande uit € 17.607 negatief als winst uit onderneming en € 2.464 MKB-winstvrijstelling.
3.4.
De inspecteur is vervolgens in de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 van de ingediende aangifte afgeweken en heeft het verzamelinkomen vastgesteld op € 166.101. Als belastbare winst uit onderneming is in de aanslag € 82.369 (positief) in aanmerking genomen, bestaande uit € 103.082 winst uit onderneming, verminderd met € 7.280 ondernemersaftrek en € 13.413 MKB-winstvrijstelling. Verder heeft de inspecteur, in afwijking van de aangifte, het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3) vastgesteld op € 11.273. Bij de aanslag heeft de inspecteur € 5.498 belastingrente in rekening gebracht.
3.5.
Het door de inspecteur in de aanslag in aanmerking genomen bedrag winst uit onderneming is als volgt opgebouwd:
Aangegeven winst door belanghebbende
€ 17.607 negatief
Aansluitverschil balans eind 2016 – begin 2017
€ 36.574
Correctie van saldo ‘andere kosten’ van € 86.996
€ 84.115
Totaal
€ 103.082
3.6.
Belanghebbende heeft vervolgens bezwaar tegen de aanslag gemaakt. In bezwaar heeft correspondentie plaatsgevonden over het plannen van een hoorgesprek. Nadat het hoorgesprek verschillende malen is uitgesteld, heeft de inspecteur belanghebbende op 17 augustus 2022 bericht:

Desalniettemin wil ik u nog één keer uitnodigen voor een hoorgesprek. Ik nodig u uit op donderdag 1 september 2022 om 11.00 uur in het Belastingkantoor aan de Gravinnen van Nassauboulevard 75 in Breda voor een hoorgesprek inzake het bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2017. Als u dan niet naar het hoorgesprek komt dan ga ik er van uit dat u afziet van uw hoorrecht en ga ik het bezwaar afwerken.”
3.7.
Belanghebbende heeft op 25 augustus 2022 een brief verzonden aan de inspecteur waarin staat, voor zover relevant:

ten aanzien van de hoorzitting zoals door U aangegeven datum is voor mij waarschijnlijk niet mogelijk om te verschijnen, dit omdat ik voor komende weken een aantal zware onderzoeken en scans op de agenda heb staan aan aan oog, oor en hersenen
dit vergt lichamelijk te veel van mij, waardoor het niet waarschijnlijk is dat ik op de geplande datum aanwezig kan zijn een combinatie van beide zaken is voor mij lichamelijk en geestelijk te belastend
3.8.
Vervolgens heeft belanghebbende op 1 september 2022 aan de inspecteur bericht dat hij de hoorzitting niet kan bezoeken, omdat hij lichamelijk niet in staat is te verschijnen. Daarop heeft de inspecteur op 1 september 2022 aan belanghebbende bericht, voor zover relevant:

Bedankt voor uw bericht. Wij gaan bekijken hoe we de zaak verder af gaan werken.
3.9.
Vervolgens heeft de inspecteur, zonder dat er nader contact heeft plaatsgevonden, uitspraak op bezwaar gedaan op 22 november 2022.
3.10.
De inspecteur is in zijn beslissing gedeeltelijk aan het bezwaar van belanghebbende tegemoet gekomen. De inspecteur heeft het verzamelinkomen vastgesteld op € 125.400. De belastbare winst uit onderneming is verminderd tot € 47.974, bestaande uit € 63.064 winst uit onderneming, verminderd met € 7.280 ondernemersaftrek en € 7.810 MKB -winstvrijstelling. Verder heeft de inspecteur het belastbaar inkomen uit box 3 verminderd tot € 4.987. De bij de aanslag in rekening gebrachte belastingrente is tot slot verminderd tot € 3.507.
3.11.
Het door de inspecteur in uitspraak op bezwaar in aanmerking genomen bedrag winst uit onderneming is als volgt opgebouwd:
Aangegeven winst door belanghebbende
€ 17.607 negatief
Aansluitverschil balans eind 2016 – begin 2017
€ 36.574
Correctie van saldo ‘andere kosten’ van € 86.996
€ 44.097
Totaal
€ 63.064
3.12.
Tijdens de beroepstermijn heeft de inspecteur in verband met rechtsherstel voor box 3, met dagtekening 25 november 2022, een verminderingsbeschikking voor de aanslag IB/PVV 2017 gegeven. In die verminderingsbeschikking het belastbaar inkomen uit box 3 vastgesteld op € 327. Het verzamelinkomen is daardoor vastgesteld op € 120.740, en verder is de in rekening gebrachte belastingrente verminderd tot € 3.366.

Motivering

4. Voordat de rechtbank haar beslissing over de aanslag IB/PVV 2017 motiveert, gaat zij eerst in op het hoorrecht in bezwaar en het verzoek van de inspecteur tot uitstel van de zitting.
Uitstelverzoek voor de zitting
4.1.
De rechtbank heeft het beroep gelijktijdig met het beroep van belanghebbende tegen een aan hem opgelegde informatiebeschikking voor het jaar 2015 op zitting behandeld. Ter zitting hebben de aanwezigen namens de inspecteur aangegeven dat de behandeld inspecteur voor het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2017 vandaag niet kan verschijnen. Ter zitting hebben zij het verzoek gedaan om een nadere zitting, zodat ook deze andere persoon gemandateerd namens de inspecteur aanwezig kan zijn. Dat verzoek wijst de rechtbank af reeds omdat geen reden is gegeven waarom de behandeld inspecteur, die kennelijk ook aanwezig wenst te zijn, niet bij de zitting aanwezig kon zijn.
Hoorrecht
4.2.
Verder heeft belanghebbende in de beroepsprocedure aangevoerd dat het hoorrecht in bezwaar is geschonden. De inspecteur betwist dat. Hij stelt zich op het standpunt dat belanghebbende heeft afgezien van het hoorrecht, nu belanghebbende zich heeft afgemeld voor de hoorzitting van 1 september 2022, hij in dat bericht niet aangaf nog te willen worden gehoord, en zelf ook geen initiatief nam in de periode tussen 1 september en het moment van uitspraak op bezwaar van 22 november 2022 om met de inspecteur in contact te komen over het hoorgesprek.
4.3.
De rechtbank gaat in het betoog van de inspecteur niet mee. De inspecteur mocht uit de door hem genoemde omstandigheden, afzonderlijk maar ook in samenhang bezien, niet afleiden dat belanghebbende afstand deed van het recht om te worden gehoord. Uit de afmelding voor het horen mocht de inspecteur, ook gelet op het bericht van belanghebbende van 25 augustus 2022 (zie 3.7), niet meer afleiden dan dat het een afmelding voor dat geplande hoorgesprek was. De inspecteur heeft vervolgens een bericht verzonden met de tekst zoals weergegeven onder 3.8 en niet gecontroleerd of de afmelding van belanghebbende voor het hoorgesprek ook betekent dat belanghebbende afziet van het recht om gehoord te worden. Voorts gaat de rechtbank niet mee in het gestelde dat belanghebbende dan had moeten aangeven nog gehoord te willen worden. Hoewel de inspecteur meermaals de gelegenheid tot een hoorgesprek heeft geboden, had de inspecteur duidelijk moeten zijn in zijn bericht van 1 september 2022 (3.8) over hoe hij de afmelding van belanghebbende opvatte en wat er nu zou volgen. Het is niet onlogisch dat belanghebbende bij ontvangst van dat laatste bericht een meer afwachtende houding aanneemt en verwacht dat er nog nader contact (over het horen) zal volgen, voordat uitspraak op bezwaar wordt gedaan. Gelet op deze feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank het hoorrecht geschonden door de inspecteur.
4.4.
Aan de schending van het hoorrecht kan in dit geval niet onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden voorbijgegaan omdat niet aannemelijk is dat belanghebbende hierdoor niet is benadeeld. Uit hetgeen in beroep is aangevoerd volgt namelijk dat partijen nog van mening verschillen over feiten en de waardering daarvan die van belang zijn voor de beslechting van het geschil. Het beroep is daarom gegrond. Belanghebbende heeft ter zitting de rechtbank verzocht om zelf in de zaak te voorzien, waarvoor de rechtbank aanleiding ziet, zodat terugwijzing naar de inspecteur achterwege zal blijven.
Aanslag IB/PVV 2017
4.5.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de aanslag IB/PVV 2017 tot een te hoog bedrag door de inspecteur is vastgesteld. Daartoe voert hij aan dat de winst uit onderneming tot een te hoog bedrag in aanmerking is genomen, omdat de inspecteur ten onrechte het aansluitingsverschil op de balans als winst heeft aangemerkt en niet alle zakelijke kosten heeft geaccepteerd. Verder stelt belanghebbende dat de inspecteur ten onrechte een schuld van € 1.673.833 niet in aanmerking heeft genomen ter berekening van het belastbaar inkomen uit box 3. Niet in geschil is dat de aanslag sowieso verminderd moet worden gelet op rechtsherstel box 3, hetgeen inmiddels gebeurd (zie 3.12), waarbij het enige geschilpunt in deze procedure op dat punt nog is of rekening gehouden moet worden met de gestelde schuld.
Winst uit onderneming
4.6.
De inspecteur heeft het aangegeven resultaat uit onderneming van € 17.607 negatief, verhoogd met allereerst een bedrag van € 36.574. Dat betreft het aansluitingsverschil tussen het door belanghebbende zelf opgegeven vermogen op 31 december 2016 van € 18.967 negatief en 1 januari 2017 van € 17.607 positief. Belanghebbende heeft, naar de rechtbank begrijpt, aangevoerd dat dat verschil ziet op een verrekening van kosten binnen zijn familiesituatie. Onduidelijk is echter hoe die kosten verband houden met (het verschil tussen) het eindvermogen van 2016 en/of beginvermogen van 2017 en ook is met die verklaring van belanghebbende niet aannemelijk geworden dat dit kosten betreffen die verband houden met activiteiten van de eenmanszaak. De rechtbank is daarom van oordeel dat de inspecteur het aansluitingsverschil terecht tot de winst heeft gerekend.
4.7.
Verder heeft belanghebbende kennelijk in zijn resultaat uit onderneming een kostenpost van € 86.996, genoemd ‘andere kosten’, begrepen. De inspecteur heeft na zijn uitspraak op bezwaar van die kostenpost in totaal € 42.899 (€ 86.996 – € 44.097) geaccepteerd. De rest aan gestelde kosten wordt betwist door de inspecteur. Het is aan belanghebbende, die een hoger bedrag aan kosten op zijn winst uit onderneming wil laten drukken, om de kosten tot een hoger bedrag dan reeds is toegelaten, aannemelijk te maken. Daarin is hij naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Belanghebbende heeft namelijk geen concreet verifieerbare stukken ingediend die de rechtbank aan kan merken als onderbouwing van zakelijke kosten voor het jaar 2017. De inspecteur heeft daarom de kosten niet tot een te laag bedrag ter berekening van de winst uit onderneming toegelaten.
4.8.
De rechtbank komt dus tot de conclusie dat de inspecteur de winst uit onderneming niet tot een te hoog bedrag in de aanslag IB/PVV 2017, zoals die luidt na uitspraak op bezwaar, heeft vastgesteld. In zoverre kan het beroep van belanghebbende dus niet slagen.
Schuld voor grondslag sparen en beleggen
4.9.
In geschil is alleen of er rekening gehouden moet worden met de door belanghebbende gestelde schuld groot op peildatum 1 januari 2017 € 1.673.833. Dat betreft, aldus belanghebbende, een persoonlijke garantstelling van circa 5 miljoen gulden toentertijd aan de nationale borg, die door de rechtbank toen is bekrachtigd en actueel blijft. Ter onderbouwing heeft belanghebbende een dagvaarding van 31 augustus 1999, een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 november 1999 en een exploot van een deurwaarderkantoor met dagtekening 23 november 1999 overgelegd.
De inspecteur betwist dat op 1 januari 2017 een schuld van € 1.673.833 ter berekening van het box 3 inkomen in aanmerking moet worden genomen. Daartoe voert de inspecteur aan dat de stukken die belanghebbende ter onderbouwing heeft overgelegd zien op een schuld van rond de eeuwwisseling, en als deze schuld nog niet is verjaard niet aannemelijk is geworden dat deze schuld op 1 januari 2017 nog op belanghebbende rustte.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat op peildatum 1 januari 2017 op hem een schuld rustte van € 1.673.833. Uit de stukken die belanghebbende heeft overgelegd volgt dat namelijk niet. Daaruit volgt wel dat belanghebbende eind jaren ’90 een schuld had maar blijkt niet dat belanghebbende op 1 januari 2017 (nog steeds) deze schuld had. Dat betekent dat de inspecteur in zijn vaststelling van het belastbaar inkomen uit box 3 terecht geen rekening met de door belanghebbende genoemde schuld rekening heeft gehouden. Het beroep van belanghebbende kan in zoverre dus ook niet slagen. Wel is het beroep op dit punt gegrond omdat de inspecteur hangende de beroepsprocedure een ambtshalve vermindering in het kader van rechtsherstel box 3 heeft toegepast.
4.11.
Belanghebbende heeft tot slot, naar de rechtbank begrijpt, geklaagd over het verloop van de bezwaarfase. De rechtbank ziet echter in dat verloop alsook in de uitspraak op bezwaar, geen aanleiding voor het oordeel dat enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur in de bezwaarfase is geschonden.
4.12.
De rechtbank laat de aanslag IB/PVV 2017 zoals deze luidt na de ambtshalve vermindering, daarom in stand. Hetzelfde heeft te gelden voor de in rekening gebrachte belastingrente zoals deze luidt na de voorgenoemde ambtshalve vermindering, waartegen belanghebbende geen afzonderlijke gronden heeft aangevoerd.
Vergoeding immateriële schade
4.13.
Tot slot wordt de door belanghebbende gevraagde vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toegewezen voor € 500. Dit bedrag komt geheel voor rekening van de inspecteur. Een en ander is gebaseerd op de uitgangspunten in de jurisprudentie van de Hoge Raad [1] , een redelijke termijn van twee jaar in dit geval, de datum waarop het bezwaarschrift is ontvangen (5 april 2021), de datum van de uitspraak op bezwaar (22 november 2022) en de datum van deze uitspraak.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond omdat in bezwaar het hoorrecht is geschonden en omdat de inspecteur hangende de beroepsprocedure bij nader inzien de aanslag ambtshalve heeft verminderd. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar, maar zal kortgezegd bepalen dat de aanslag moet worden gesteld op het bedrag na ambtshalve vermindering.
5.1.
Belanghebbende heeft recht op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. Verder moet de inspecteur, omdat het beroep gegrond is, het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Tot slot heeft belanghebbende geen proceskosten gesteld die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een aanslag zoals die luidt na de verminderingsbeschikking van 25 november 2022;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 500;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier op 23 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [2]

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘sHertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
2.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.