ECLI:NL:RBZWB:2023:5908

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
10481556 CV EXPL 23-1227 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van der Burgt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van medische kosten en geschil over facturering door zorgverlener

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Bravis Ziekenhuis en een gedaagde partij, aangeduid als [gedaagde01]. De eisende partij, Bravis, vorderde betaling van een bedrag van € 492,66, bestaande uit een hoofdsom van € 408,62, buitengerechtelijke incassokosten van € 74,16 en wettelijke rente. De zaak betreft een factuur die Bravis aan [gedaagde01] had gestuurd na een consult op 14 december 2020, waarvoor een bedrag van € 408,62 in rekening werd gebracht. De gedaagde had echter geprotesteerd tegen de factuur, omdat deze ten onrechte vermeldde dat er een echo was gemaakt tijdens het bezoek.

Bravis heeft een creditnota gestuurd en een gewijzigde factuur, maar de gedaagde meende dat zij door het ontvangen van een factuur met een bedrag van € 0,00 niet langer verplicht was te betalen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op de creditnota en dat zij de kosten voor de verleende zorg verschuldigd was. De rechtbank heeft de vordering van Bravis tot betaling van € 408,62 toegewezen, evenals de nevenvorderingen voor rente en incassokosten. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten, die in totaal € 458,48 bedroegen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10481556 \ CV EXPL 23-1227
Vonnis van 23 augustus 2023
in de zaak van
STICHTING BRAVIS ZIEKENHUIS,
te Bergen op Zoom,
eisende partij,
hierna te noemen: Bravis,
gemachtigde: Janssen & Janssen c.s. Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde01],
te [plaats01] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde01] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 april 2023 met producties 1 tot en met 4,
- mondeling antwoord,
- de conclusie van repliek,
- nadere toelichting met een niet genummerde bijlage,
- akte uitlating eiser.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 14 december 2020 heeft [gedaagde01] Bravis bezocht. Daar heeft zij een consult gehad en een recept voor kinderaspirines ontvangen. Bravis heeft haar daarvoor een factuur van € 408,62 verzonden.
2.2.
Voordat [gedaagde01] Bravis heeft bezocht, heeft zij een verloskundige bezocht voor een echo. De verloskundige heeft [gedaagde01] verwezen naar Bravis voor kinderaspirines.
2.3.
[gedaagde01] heeft contact opgenomen met Bravis over de factuur van Bravis. Zij heeft gemeld dat in de factuur ten onrechte staat dat bij haar bezoek aan Bravis een echo is gemaakt.
2.4.
Bravis heeft vervolgens een gewijzigde factuur van 23 maart 2022 aan [gedaagde01] verzonden. In die factuur wordt een bedrag van € 408,62 gecrediteerd. Daaronder staat als omschrijving:
Zorgactiviteit Datum Zorgactiviteit Zorgactiviteitcode Afwijkende instellingscode Aantal
14-12-2020 190060
OmschrijvingEerste Polikliniekbezoek
14-12-202039485
OmschrijvingMaken van beelden van het kindje door middel van echo in verband met zwangerschap”
Vervolgens wordt in de factuur een bedrag van € 408,62 in rekening gebracht. Daaronder staat als omschrijving:
Zorgactiviteit Datum Zorgactiviteit Zorgactiviteitcode Afwijkende instellingscode Aantal
14-12-2020 190060
OmschrijvingEerste Polikliniekbezoek
14-12-2020039485”
Aan het einde van de factuur staat:
“Door u te voldoen : € 0,00”
2.5.
Bij factuur van 5 april 2022 heeft Bravis een bedrag van € 408,62 in rekening gebracht. Daaronder staat als omschrijving:
Zorgactiviteit Datum Zorgactiviteit Zorgactiviteitcode Afwijkende instellingscode Aantal
14-12-2020 190060
OmschrijvingEerste Polikliniekbezoek
14-12-2020039485”
2.6.
Bravis en haar gemachtigde hebben [gedaagde01] gesommeerd tot betaling. [gedaagde01] heeft geen betaling verricht.

3.Het geschil

3.1.
Bravis vordert [gedaagde01] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Bravis te voldoen:
een bedrag van € 492,66 (€ 408,62 aan hoofdsom, € 74,16 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 9,88 aan wettelijke rente tot 11 april 2023) te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 408,62 vanaf de dag der dagvaarding (17 april 2023) tot aan de dag der voldoening,
met veroordeling van [gedaagde01] in de kosten van deze procedure.
3.2.
Bravis legt – samengevat – het navolgende ten grondslag aan haar vordering. Zij stelt dat zij in opdracht en ten gunste van [gedaagde01] medische zorg heeft verleend. Voor die zorg is [gedaagde01] als opdrachtgeefster een standaardtarief van € 408,62 aan Bravis verschuldigd ingevolge de DBC (Diagnose-Behandel Combinatie) van de NZa (Nederlandse Zorg autoriteit). Bij het gegeven medisch advies is niet relevant hoe lang het gesprek met de arts heeft geduurd en/of het dure of goedkope medicatie betreft.
3.3.
[gedaagde01] voert verweer. Zij licht toe dat de behandeling van Bravis bestond uit een consult van twee minuten en de verstrekking van een recept voor kinderaspirines. Na ontvangst van de eerste factuur heeft zij contact opgenomen met Bravis, omdat daarin ten onrechte was vermeld dat een echo was gemaakt. Bravis heeft dat gecorrigeerd door haar een € 0,00-factuur toe te zenden. [gedaagde01] meent dat zij erop mocht vertrouwen dat de zaak daarmee was afgedaan.

4.De beoordeling

4.1.
Bravis heeft onweersproken gesteld dat zij in opdracht en ten gunste van [gedaagde01] medische zorg heeft verleend. Als opdrachtgeefster is [gedaagde01] gehouden om voor haar opdracht te betalen. De NZa heeft voor zorg standaardtarieven, zogenoemde DBC’s, vastgesteld. Bravis heeft onweersproken gesteld dat voor de behandeling van de zorgvraag van [gedaagde01] het standaardtarief/een DBC ad € 408,62 geldt, ongeacht de doorgebrachte tijd in de behandelkamer, de duur van het gesprek met de arts en de kosten van de medicatie om in [gedaagde01] zorgvraag te voorzien. Dat systeem brengt mee dat voor de situatie van [gedaagde01] , waarbij kon worden voorzien in de zorgvraag van [gedaagde01] door middel van slechts één kort consult en de verstrekking van een recept voor goedkope medicijnen, hetzelfde standaardtarief van € 408,62 geldt als in het geval dat er meer nodig zou zijn geweest voor haar zorgvraag, zoals bijvoorbeeld een echo. [gedaagde01] is dan ook het bedrag van € 408,62 verschuldigd geworden voor haar opdracht.
4.2.
[gedaagde01] voert het verweer dat zij erop mocht vertrouwen dat zij door toezending van een € 0,00-factuur niet langer hoefde te betalen. Dat verweer faalt. Niet in geschil is dat de eerste factuur van Bravis een fout bevatte, omdat daarin stond dat een echo was gemaakt terwijl dat niet het geval was. Bravis heeft daarvoor een gewijzigde factuur van 24 maart 2022 uitgebracht. In die factuur staat aan het einde weliswaar dat [gedaagde01] € 0,00 moet voldoen, maar het had [gedaagde01] bekend moeten zijn dat haar opdracht aan Bravis niet kosteloos was. Een echo maakte weliswaar geen onderdeel uit van die zorg, maar [gedaagde01] heeft wel andere zorg genoten, namelijk een medisch advies tijdens een polikliniekbezoek, waarbij haar een recept is verstrekt. Bravis heeft daarom enkele dagen later op 5 april 2022 een nieuwe factuur € 408,62 gezonden. De enkele omstandigheid dat [gedaagde01] van Bravis een factuur om € 0,00 te voldoen ontving, is onvoldoende voor [gedaagde01] om gerechtvaardigd te vertrouwen dat zij niet langer hoefde te betalen voor de door haar genoten zorg. Andere omstandigheden waarop [gedaagde01] een gerechtvaardigd vertrouwen zou kunnen baseren, zijn niet gesteld of gebleken.
4.3.
Gelet op voornoemde zal de kantonrechter de vordering tot betaling van € 408,62 toewijzen.
4.4.
De nevenvorderingen, bestaande uit rente en buitengerechtelijke incassokosten, zijn niet weersproken. Die zullen daarom eveneens worden toegewezen, met dien verstande dat een bedrag van € 61,29 aan incassokosten zal worden toegewezen. Ingevolge artikel 6:96 lid 6 BW kan de vergoeding indien de schuldenaar een natuurlijk persoon is, die niet handelt in beroep of bedrijf, zoals [gedaagde01] in dit geval, eerst verschuldigd worden nadat de schuldenaar na het intreden van verzuim, onder vermelding van de gevolgen van het uitblijven van betaling, waaronder de vergoeding die in overeenstemming met de nadere regels wordt gevorderd, vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van veertien dagen, aanvangende de dag na aanmaning. Bij brief van 17 juni 2022 heeft Bravis een dergelijke aanmaning verzonden (productie 2 van Bravis). In die brief heeft Bravis vermeld dat bij uitblijven van betaling een vergoeding van € 61,29 wordt gevorderd. Dat bedrag, dat valt binnen de tarieven in de staffel in artikel 2 Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, zal worden toegewezen.
4.5.
[gedaagde01] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten, waaronder nakosten, worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Stichting Bravis Ziekenhuis als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
130,48
- griffierecht
128,00
- salaris gemachtigde
160,00
(2,00 punten × € 80,00)
- nakosten
40,00
totaal
458,48

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om tegen behoorlijke bewijs van kwijting aan Bravis te betalen een bedrag van € 479,79, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 408,62, vanaf 17 april 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten van € 458,48 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [gedaagde01] ook de kosten van betekening betalen,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Burgt en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2023.