ECLI:NL:RBZWB:2023:5911

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
10538208 CV EXPL 23-2160 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting Woonstichting Leystromen en twee gedaagden, die gezamenlijk als [gedaagden] worden aangeduid. De eisende partij, Leystromen, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde vanwege een huurachterstand die tijdens de procedure is toegenomen. De huurachterstand was ten tijde van de dagvaarding € 2.565,68, en is opgelopen tot € 3.663,65. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden tekortgeschoten zijn in hun verplichtingen uit de huurovereenkomst door de huur niet te betalen. Ondanks de persoonlijke omstandigheden van [gedaagde sub1], die met haar dochter in de woning woont, heeft de kantonrechter geoordeeld dat de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming gerechtvaardigd zijn. De gedaagden zijn hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de proceskosten. De kantonrechter heeft een termijn van veertien dagen na betekening van het vonnis gegeven voor de ontruiming van het gehuurde.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10538208 CV EXPL 23-2160
Vonnis van 23 augustus 2023
in de zaak van
de stichting WOONSTICHTING LEYSTROMEN,
gevestigd en kantoorhoudende te Rijen, gemeente Gilze en Rijen,
eisende partij,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V. te Tilburg,
tegen
[gedaagde sub1],
wonende op een geheim adres in de [gemeente] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon,
en
[gedaagde sub2],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen en buiten Nederland,
gedaagde partij,
niet verschenen.
Partijen worden hierna Leystromen, [gedaagde sub1] en [gedaagde sub2] genoemd. [gedaagde sub1] en [gedaagde sub2] zullen gezamenlijk als [gedaagden] worden aangeduid.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
a. het tussenvonnis in deze zaak van 21 juni 2023 met de daarin genoemde processtukken;
b. de akte ten behoeve van de mondelinge behandeling van de zijde van Leystromen van 25 juli 2023 met producties;
c. de mondelinge behandeling van 25 juli 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil en de beoordeling

2.1
Leystromen heeft het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd. [gedaagden] zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun verplichtingen voortvloeiende uit de huurovereenkomst. De tekortkoming bestaat uit het onbetaald laten van de volledige huur. De huurachterstand bedraagt ten tijde van de dagvaarding € 2.565,68, zijnde ruim drie maanden. De huurachterstand is gedurende de procedure toegenomen tot een bedrag van € 3.663,65 (huurachterstand tot en met juli 2023). Verder heeft Leystromen in het buitengerechtelijke traject [gedaagden] verschillende mogelijkheden geboden om op de huurachterstand in te lopen, maar [gedaagden] hebben dit nagelaten. De hoogte van de huurachterstand rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde, zodat de (neven)vorderingen daartoe dienen te worden toegewezen. Voorts vordert Leystromen een bedrag van € 132,30 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten en € 13,91 aan wettelijke rente. Ten slotte vordert Leystromen [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
2.2
Op de rolzitting van 7 juni 2023 heeft [gedaagde sub1] de huurachterstand ter hoogte van € 2.565,68, zoals opgenomen in de dagvaarding, erkend. [gedaagde sub1] heeft de omstandigheden geschetst waaronder de huurachterstand is ontstaan. Zo is [gedaagde sub1] verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. In dat kader heeft [gedaagde sub1] met haar ex-partner de afspraak gemaakt dat hij de huur zou blijven voldoen. Pas in mei 2023 heeft [gedaagde sub1] bericht ontvangen dat de huurtermijnen vanaf februari 2023 niet betaald zijn. De huur over mei 2023 heeft [gedaagde sub1] voldaan van haar WIA-uitkering en de ontvangen toeslagen. Op het vakantiegeld van [gedaagde sub1] ligt beslag. Ook heeft [gedaagde sub1] een nieuw energiecontract moeten afsluiten, waarvoor zij een borg van € 350,00 heeft voldaan. Verder is er in juni 2023 een zitting bij de rechtbank over de echtscheiding. Er wordt dan een beslissing genomen over welk bedrag haar ex-partner aan kinder- en partneralimentatie verschuldigd is. Voorts geeft [gedaagde sub1] aan dat zij in staat is de huurtermijnen te voldoen. Tot slot voert [gedaagde sub1] verweer tegen de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Bij toekenning van ontruiming van het gehuurde zal [gedaagde sub1] met haar jongste dochter van bijna drie op straat belanden, omdat zij geen alternatieve woonruimte heeft.
[gedaagde sub2] is niet verschenen in de procedure
2.3
[gedaagde sub2] is – ofschoon behoorlijk gedagvaard met inachtneming van de bij wet voorgeschreven termijnen en formaliteiten – niet ter zitting verschenen en heeft ook niet tijdig een schriftelijk antwoord ingediend of om uitstel verzocht, zodat tegen hem verstek wordt verleend. Gelet op het bepaalde in artikel 140 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geldt dit vonnis niettemin als een vonnis op tegenspraak tegen alle gedaagden; dus tegen [gedaagde sub1] en [gedaagde sub2] .
[gedaagde sub1] is niet verschenen ter zitting van 25 juli 2023
2.4
De kantonrechter heeft na de rolzitting een mondelinge behandeling bepaald. [gedaagde sub1] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting van 25 juli 2023 verschenen. Door niet op de zitting te verschijnen, heeft [gedaagde sub1] zichzelf de mogelijkheid ontnomen om haar stellingen nader toe te lichten, om op de (nadere) stellingen van Leystromen in te gaan en om vragen daarover van de kantonrechter te beantwoorden.
Dit, terwijl er in het tussenvonnis van 21 juni 2023 uitdrukkelijk op is gewezen dat aan een eventuele niet-verschijning gevolgen kunnen worden verbonden die de kantonrechter passend acht.
Huurachterstand
2.5
Tussen partijen staat vast dat [gedaagden] van Leystromen de woning aan de [adres] huren tegen een bij vooruitbetaling te betalen huurprijs, die ten tijde van de dagvaarding € 728,92 per maand bedroeg. Niet in geschil is verder dat [gedaagden] een huurachterstand hebben laten ontstaan. Leystromen heeft de huurachterstand ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding berekend op een bedrag van € 2.565,68. Nu [gedaagden] dit niet hebben betwist, kan dit bedrag worden toegewezen. [gedaagden] zullen dan ook hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van € 2.565,68. [gedaagde sub1] en [gedaagde sub2] zijn afzonderlijk gebonden om het voornoemde bedrag geheel te voldoen. Als één van hen het volledig bedrag aan huurachterstand heeft voldaan, is de ander niet langer aansprakelijk om dit bedrag te voldoen.
Ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde
2.6
Met betrekking tot de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en de verzochte ontruiming van het gehuurde overweegt de kantonrechter als volgt. Uit artikel 6:265 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te (doen) ontbinden. Hierop wordt een uitzondering gemaakt als de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis de ontbinding van de overeenkomst met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Deze hoofdregel van verbintenissenrecht is ook van toepassing op huurovereenkomsten. Bij de beoordeling van de vraag of een vordering tot een ontbinding van de huurovereenkomst moet worden afgewezen, kunnen, naast de bijzondere aard en/of geringe betekenis van de tekortkoming, alle overige omstandigheden van het geval van belang zijn. Het is aan degene die zich beroept op de afwijzing van de ontbinding van de huurovereenkomst om feiten en omstandigheden te stellen (en zo nodig te bewijzen) die dat beroep ondersteunen (zie het arrest van 28 september 2018 van de Hoge Raad, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:HR:2018:1810).
2.7
De kantonrechter stelt vast dat de openstaande huurschuld ten tijde van de dagvaarding ruim drie maanden bedroeg. Gedurende de procedure is de huurachterstand verder opgelopen. De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van een zodanige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst, dat hierdoor de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde wordt gerechtvaardigd. Een huurovereenkomst houdt voor beide partijen namelijk voortdurende verplichtingen in. Dit brengt mee dat als een partij is tekortgeschoten in de nakoming van een verplichting uit de huurovereenkomst, deze weliswaar voor de toekomst nog kan worden nagekomen, maar dat de tekortkoming in het verleden daarmee niet ongedaan kan worden gemaakt. Wat deze tekortkoming betreft, is nakoming dan ook niet meer mogelijk. Door de huur niet tijdig en volledig te betalen, hebben [gedaagden] een tekortkoming in de nakoming laten ontstaan die niet ongedaan gemaakt kan worden. Bovendien wordt niet verwacht dat [gedaagden] op korte termijn wel in staat zijn om (tijdig) aan hun verplichtingen uit de huurovereenkomst te voldoen.
Niet gesteld of gebleken is namelijk dat [gedaagden] concrete mogelijkheden hebben om te starten met het doen van aflossingen op de huurachterstand. Verder hebben [gedaagden] – hoewel er door de verhuurder wel een melding is gedaan bij schuldhulpverlening – niet de stap gezet om hulp in te schakelen bij het regelen van hun financiën. In het licht van het voorgaande, legt onvoldoende gewicht in de schaal dat [gedaagde sub1] met haar (jongste) minderjarige dochter in het gehuurde woont. De door [gedaagde sub1] aangevoerde persoonlijke omstandigheden en gevolgen brengen hier geen verandering in. Hoe vervelend de persoonlijke omstandigheden van [gedaagde sub1] ook voor haar zijn, deze kunnen niet tot afwijzing van de vordering van Leystromen leiden.
2.8
De vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde zal dan ook worden toegewezen. Aan [gedaagden] zal wel een redelijke en gebruikelijke termijn van veertien dagen na betekening van het vonnis worden gegeven om het gehuurde te ontruimen.
Vervallen huurtermijnen en gebruiksvergoeding
2.9
De kantonrechter zal een bedrag van € 728,92 per maand toewijzen voor de huurtermijnen vanaf 1 juni 2023 tot de datum van ontbinding van de huurovereenkomst. Eveneens zal worden toegewezen een bedrag van € 728,92 per maand als gebruiksvergoeding voor elke maand of gedeelte daarvan dat [gedaagden] vanaf de datum van ontbinding van de huurovereenkomst in gebreke blijven het gehuurde te ontruimen. De kantonrechter kan namelijk niet meer toewijzen dan door een partij wordt gevorderd. De gebruiksvergoeding wordt conform de dagvaarding dan ook vastgesteld op een bedrag van € 728,92. Voorts zal de wettelijke huurverhoging over de gebruiksvergoeding worden afgewezen. De huurovereenkomst is op dat moment al ontbonden en de wettelijke huurverhoging is enkel toewijsbaar over de bedragen die op grond van de overeenkomst verschuldigd zijn. De gebruiksvergoeding is dan op grond van de wet verschuldigd.
Kosten en rente
2.1
De gevorderde verschenen en toekomstige wettelijke rente over de hoofdsom zal als niet weersproken worden toegewezen zoals hierna (onder 3. De beslissing) bepaald.
2.11
Voorts vordert Leystromen een bedrag van € 132,30 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter overweegt dat Leystromen, op grond van de met het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten samenhangende wettelijke bepalingen, in deze zaak moet aantonen dat zij een kosteloze aanmaning in overeenstemming met artikel 6:96 lid 6 BW heeft verzonden aan [gedaagden] . Gelet op de stellingen van Leystromen en de bij dagvaarding overgelegde brief van 21 februari 2023 heeft zij aan dit wettelijke vereiste voldaan. Het gevorderde bedrag aan vergoeding van de buitengerechtelijke kosten komt vervolgens overeen met de het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief, zodat dit bedrag toewijsbaar is.
2.12
[gedaagden] zijn de partijen die ongelijk krijgen en zij zullen daarom hoofdelijk – als de een betaalt, zal de ander zijn bevrijd – in de proceskosten worden veroordeeld.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Leystromen vastgesteld op een bedrag van € 1.126,27, bestaande uit: € 277,27 voor de dagvaardingen, € 353,00 aan griffierecht en € 496,00 (1 punt á € 232,00 voor de dagvaardingen en 1 punt á € 264,00 voor de mondelinge behandeling). Voor de akte zal geen salaris worden toegekend nu deze geen bijzondere inhoud heeft.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1
ontbindt met ingang van de dag na heden de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de woning met aan- en toebehoren, staande en gelegen te [adres] ;
3.2
veroordeelt [gedaagden] om het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis met al het zijne/hare en de zijnen/haren te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van Leystromen te stellen;
3.3
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk – als de een betaalt, zal de ander zijn bevrijd – om aan Leystromen te betalen:
- een bedrag van € 2.711,89 aan huur tot en met mei 2023 (inclusief buitengerechtelijke kosten en verschenen rente), te vermeerderen met de wettelijke rente over de in de dagvaarding genoemde openstaande huurtermijnen van een totaalbedrag van € 2.565,68 vanaf 22 mei 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening, waarbij bij de berekening van de wettelijke rente rekening moet worden gehouden met de door [gedaagden] gedane betalingen;
- een bedrag van € 728,92 per maand (onder voorbehoud van de wettelijk toegestane huurverhoging) als huur vanaf juni 2023 tot aan de datum van ontbinding van de huurovereenkomst;
- een bedrag van € 728,92 als gebruiksvergoeding voor iedere maand of gedeelte daarvan dat [gedaagden] het gehuurde na de ontbinding van de huurovereenkomst feitelijk in gebruik houden;
3.4
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk – als de een betaalt, zal de ander zijn bevrijd – in de proceskosten, aan de zijde van Leystromen tot op heden vastgesteld op € 1.126,27;
3.5
verklaart de hiervoor uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.6
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2023.