ECLI:NL:RBZWB:2023:5916

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
10231878 \ CV EXPL 22-4515 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Sierkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur bedrijfsruimte en onrechtmatig handelen door verhuurder

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen een huurder en verhuurder met betrekking tot een opslagloods. De huurder, die hobbymatig twee klassieke Ford Thunderbirds opknapte, stelt dat de verhuurder onrechtmatig heeft gehandeld door goederen uit het gehuurde weg te nemen. De huurder vordert een verklaring van recht dat de verhuurder onrechtmatig heeft gehandeld en dat de huurovereenkomst is geëindigd. De rechtbank oordeelt dat de stellingen van de huurder onvoldoende zijn om te concluderen dat de verhuurder onrechtmatig heeft gehandeld. De vordering van de huurder om een verklaring van recht te geven wordt afgewezen. Echter, de vordering om te verklaren dat de huurovereenkomst in 2018 is geëindigd, wordt toegewezen, met als einddatum 1 januari 2019. De rechtbank wijst ook op het feit dat de verhuurder niet ontvankelijk is in zijn tegenvorderingen, omdat deze te laat zijn ingediend. De huurder wordt veroordeeld in de proceskosten van de verhuurder.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10231878 \ CV EXPL 22-4515
Vonnis van 23 augustus 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. J.G.A. Linssen, advocaat te Tilburg,
tegen

1.[gedaagde sub 1] B.V.,

gevestigd en kantoorhoudende te [adres]
en
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonadres] ,
gedaagde partijen,
hierna samen en in mannelijk enkelvoud te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde 1 wordt vertegenwoordigd door gedaagde 2, die voor zichzelf in persoon procedeert.

1.De verdere procedure

1.1
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 februari 2023 en de daarin genoemde stukken;
- de op 26 april 2023 en 16 mei 2023 ontvangen aanvullingen op de conclusie van antwoord;
- de e-mail van [eiser] van 12 mei 2023, met bijlagen;
- de e-mails van [gedaagde] van 12 mei 2023 en 26 mei 2023;
- de mondelinge behandeling van het geschil op 30 mei 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2
Nadat op 22 februari 2023 het tussenvonnis is gewezen waarin een mondelinge behandeling van het geschil werd bevolen, heeft [gedaagde] zijn aanvankelijk ingediende conclusie van antwoord tweemaal met nadere argumentatie aangevuld. In de laatste aanvulling heeft hij de hierna in onderdeel 2.3 weergegeven vorderingen opgenomen.
Om de reden die hierna (in onderdeel 3.3) bij de beoordeling van het geschil is weergegeven, vindt in dit vonnis echter geen (zelfstandige) beoordeling van deze tegenvorderingen plaats.

2.De vordering en het verweer

2.1
[eiser] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat [gedaagde] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door eigendommen, zoals die in de dagvaarding nader zijn omschreven, van [eiser] te vernielen of te ontvreemden, althans te verplaatsen uit het gehuurde en dat [gedaagde] de door [eiser] als gevolg (van) de wanprestatie en/of onrechtmatig handelen geleden schade dient te vergoeden, een en ander nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
II. voor recht te verklaren dat de tussen [eiser] en [gedaagde] mondeling gesloten huurovereenkomst per 21 april 2018, althans een in goede justitie te bepalen datum is geëindigd;
III. [gedaagde] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis zijn betaald;
IV. [gedaagde] hoofdelijk te veroordelen in de nakosten, te begroten op € 124,00 en te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis zijn betaald.
2.2
Aan zijn vorderingen legt [eiser] samengevat het volgende ten grondslag.
In 2013 is hij mondeling met [gedaagde sub 2] een huurovereenkomst aangegaan op grond waarvan hij tegen betaling van € 150,00 per maand een deel van een opslagloods die is gelegen aan het [adres] in gebruik heeft gehad. Omdat hij niet weet of [gedaagde sub 2] destijds voor zichzelf handelde dan wel als vertegenwoordiger van de besloten vennootschap [gedaagde sub 1] B.V. heeft hij beide in deze procedure betrokken.
De opslagloods werd ook gebruikt door een andere huurder, de heer [naam 1] .
Hij, [eiser] , had circa 80 m² van de loods in gebruik. Hij werkte daar hobbymatig aan twee oldtimers, een gele Ford Thunderbird uit 1957 en een blauwe Ford Thunderbird uit 1962.
In verband daarmee had hij diverse auto-onderdelen en gereedschap in de loods aanwezig. Eén van de auto’s, alsmede auto-onderdelen, gereedschap en andere zaken waaronder een vouwwagen zijn onrechtmatig uit de loods verwijderd. Het kan niet anders dan dat dit door [gedaagde] is gedaan. Vast staat namelijk dat [gedaagde] in juni 2018 machines van [naam 1] onrechtmatig uit de loods heeft gehaald. Tevens heeft [gedaagde] in november 2019 geprobeerd om de carrosserie van de Ford Thunderbird uit 1962 via een advertentie op de website van de International Thunderbird Group te verkopen. Die carrosserie en een benzinetank heeft hij na tussenkomst van de politie weer in zijn bezit. De overige zaken die zich in de loods bevonden heeft hij niet retour gekregen. Onder meer bij brief van 25 maart 2021 heeft hij [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden en heeft hij [gedaagde] gesommeerd om die schade te vergoeden. Door zonder overleg met hem de loods te ontruimen en zijn eigendommen te ontvreemden c.q. te verplaatsen heeft [gedaagde] wanprestatie gepleegd en inbreuk gemaakt op zijn eigendomsrecht. Dat laatste is niet anders aan te merken dan als een onrechtmatige daad. Hij verzoekt daarom een verklaring voor recht in die zin.
Verder is de huurovereenkomst al geëindigd. Nadat [gedaagde] de huurovereenkomst met [naam 1] had opgezegd, heeft [gedaagde] gedurende ruim driekwart jaar de toegang tot de loods feitelijk onmogelijk gemaakt. Daags voor Kerst 2018 heeft hij, [eiser] , zijn overgebleven eigendommen uit het gehuurde kunnen verwijderen en het gehuurde opgeleverd en verlaten. Om duidelijkheid te krijgen over het einde van de huurovereen-komst met hem vraagt hij om voor recht te verklaren dat de huurovereenkomst is ontbonden dan wel de huurovereenkomst (alsnog) te ontbinden.
2.3
[gedaagde] voert verweer. Hij vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat hij niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] , niets vernield, ontvreemd of gestolen heeft uit het gehuurde c.q. de opslagruimte en dat hij niet gehouden is om enige schade aan [eiser] te vergoeden;
II. voor recht te verklaren dat er geen sprake is van enige huurovereenkomst maar van verleende opslagruimte;
[eiser] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
2.4
[eiser] heeft ter zitting tegen deze vorderingen verweer gevoerd.
2.5
Op de stellingen van partijen wordt hierna (in onderdeel 3, De beoordeling), voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1
Als eerste vordert [eiser] om voor recht te verklaren, kort gezegd, dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld en dat hij de als gevolg daarvan door [eiser] geleden schade dient te vergoeden. Aan de hand van wat [eiser] aanvoert kan echter niet worden vastgesteld dat [gedaagde] tegenover hem onrechtmatig heeft gehandeld of toerekenbaar tekort is geschoten. Ter toelichting wordt het volgende overwogen.
3.1.1
[eiser] stelt dat hij in de loods van [gedaagde] twee auto’s, auto-onderdelen, gereedschap en andere goederen aanwezig had. Een deel daarvan, meer bepaald de in
punt 43 van de dagvaarding opgesomde goederen, zijn door [gedaagde] vernield of ontvreemd, althans uit het gehuurde verplaatst, aldus [eiser] . [eiser] , op wie voor ieder afzonderlijk goed waarvan hij stelt eigenaar te zijn de stelplicht en bewijslast rust, heeft dat echter niet zelf waargenomen. Uit wat is voorgevallen in de huurrelatie tussen hem en [gedaagde] en uit verklaringen van [naam 1] , alsook uit de poging om de carrosserie van één van de Thunderbirds te verkopen, trekt [eiser] de conclusie dat [gedaagde] de betreffende goederen onrechtmatig heeft weggenomen. Ter onderbouwing van zijn standpunt stelt [eiser] samengevat het volgende.
[gedaagde] wilde dat [eiser] en [naam 1] het gehuurde op korte termijn zouden verlaten. Aanvankelijk was de reden daarvoor dat de in de loods door [naam 1] uitgevoerde bedrijfsactiviteiten in strijd zouden zijn met het vigerende bestemmingsplan en de gemeente een last onder dwangsom had opgelegd. [gedaagde] had het gehuurde al afgesloten doordat hij op de toegangsdeur een bordje met de tekst
“Gesloten ivm Gemeente”had aangebracht. Nadien heeft [gedaagde] aan [eiser] meegedeeld dat hij een nieuwe huurder had en dat hij daarom de loods met spoed nodig had. [eiser] heeft de door [gedaagde] aangeboden vervangende opslagruimte geweigerd. [gedaagde] heeft vervolgens de toegang tot het gehuurde feitelijk onmogelijk gemaakt doordat hij een vrachtwagen voor de deur van de loods had opgesteld. Op een bepaald moment heeft [gedaagde] de sloten van het gehuurde vervangen, zonder de sleutels aan [eiser] ter hand te stellen. Alleen [gedaagde] en [naam 1] hadden een sleutel. Omstreeks begin december 2018 constateerde [naam 1] dat het grootste gedeelte van de goederen van [eiser] verdwenen was. [naam 1] informeerde [eiser] en die heeft vervolgens naar [gedaagde] getelefoneerd. In het gesprek dat volgde heeft [gedaagde] erkend dat hij de Ford Thunderbird uit 1962 naar elders heeft verplaatst. Later, in november 2019, heeft [gedaagde] getracht om die auto, althans de carrosserie, te verkopen. Daar komt nog bij dat [gedaagde] in juli 2018 eigendommen van [naam 1] (machines) uit het gehuurde heeft weggehaald en heeft overgebracht naar een andere vestiging van [gedaagde] . Hoewel [gedaagde] hiervoor niet strafrechtelijk is veroordeeld heeft de kantonrechter te
’s-Hertogenbosch in een vonnis van 25 juli 2019 wel geoordeeld dat [gedaagde] tegenover [naam 1] onrechtmatig heeft gehandeld en dat hij aansprakelijk is voor de schade van [naam 1] .
3.1.2
Dit, althans de uitgebreide weergave van wat hier is samengevat, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld of zodanig is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst dat daarvoor een schadevergoeding op zijn plaats is. [eiser] brengt ook geen stukken in het geding op grond waarvan anders kan worden geoordeeld. Zelfs de geluidsopname die volgens een verklaring van [naam 1] (productie 42 bij de dagvaarding) is gemaakt van een telefoongesprek tussen hem en [gedaagde] en waarin [gedaagde] volgens [naam 1] zou hebben
“toegegeven dat hij spullen van [naam 2] verwijderd heeft”, of de transcriptie van dat gesprek, is niet overgelegd.
Behalve de stelling dat hij op zeer korte termijn een einde wilde maken aan de huurrelatie met [naam 1] , betwist [gedaagde] in alle toonaarden en bij herhaling wat [eiser] aanvoert en in het bijzonder diens stelling dat hij de in de dagvaarding vermelde goederen heeft weggenomen. Daarbij voert [gedaagde] ook nog aan dat er naast [eiser] en [naam 1] meerdere andere personen toegang tot de loods hadden. [eiser] heeft dat niet weersproken. Het meest in het oog springend is dan alleen de carrosserie die te koop werd aangeboden, maar uit de in het geding gebrachte stukken volgt dat dit is gedaan door de zoon van [gedaagde] , tegen wie de vorderingen niet zijn gericht. Die carrosserie is bovendien niet één van de goederen die [eiser] (nog) mist en waarvoor hij een schadevergoeding vordert.
Of [gedaagde] de carrosserie onder zich wilde houden om een recht van retentie uit te oefenen, zoals [gedaagde] volgens [eiser] heeft gesuggereerd, kan daarom in het midden blijven.
3.1.3
Geoordeeld wordt dan ook dat in deze procedure een onrechtmatige daad, noch een tekortschieten door [gedaagde] kan worden vastgesteld. Aan het aanbod van [eiser] om bewijs van zijn stellingen bij te brengen wordt voorbij gegaan. Vaste rechtspraak is immers dat bewijslevering niet in aanmerking komt ten aanzien van onvoldoende onderbouwde stellingen. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
3.2
Als tweede vordert [eiser] een verklaring voor recht, inhoudende dat de huur-overeenkomst die tussen hem en [gedaagde] zou hebben bestaan is geëindigd. Daarover wordt het volgende overwogen.
3.2.1
Dat sprake is (geweest) van een huurovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] volgt genoegzaam uit de conclusie van antwoord waarin [gedaagde] stelt dat hij tegen betaling van een afgesproken vergoeding van € 150,00 per maand ruimte ter beschikking heeft gesteld aan [eiser] . Daarmee is voldaan aan de wettelijke definitie van een huurovereen-komst, zoals die is opgenomen in artikel 7:201 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek .
Het ontbreken van een document waarin de afspraken zijn vastgelegd doet aan het bestaan en de geldigheid van een huurovereenkomst niet af. [gedaagde] wordt dan ook niet gevolgd wanneer hij in zijn conclusie van antwoord (pagina 06, onder ad 25) stelt dat sprake was van een
‘gentlemans agreement’en niet van een huurovereenkomst.
3.2.2
Niet gesteld of gebleken is dat één van partijen uitdrukkelijk een einde heeft gemaakt aan de huurovereenkomst. De overeenkomst is althans niet door opzegging of ontbinding beëindigd. [eiser] heeft naar eigen zeggen het gehuurde daags voor Kerstmis 2018 ontruimd en verlaten en [gedaagde] lijkt geen aanspraak te hebben gemaakt op onbetaald gelaten huur. Daarmee is al enige jaren de facto geen sprake meer van een huurrelatie.
Toch heeft [eiser] nog wel voldoende belang bij zijn vordering omdat [gedaagde] klaarblijkelijk van mening is dat sprake is van achterstallige betalingen van huur (conclusie van antwoord, pagina 19 onder ad 90), waarbij hij in het midden laat welke maand(en) het betreft. De gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen.
3.2.3
Ten aanzien van de datum waartegen de huurovereenkomst geacht wordt te zijn geëindigd wordt het volgende overwogen. [eiser] stelt dat [gedaagde] bij brief van 21 april 2018 aan hem en aan [naam 1] kenbaar heeft gemaakt dat zij iedere activiteit in het gehuurde dienen te staken. Daarin kan [eiser] echter niet worden gevolgd. [eiser] heeft geen aan hem gerichte brief met die inhoud in het geding gebracht maar verwijst naar het hierboven (in onderdeel 3.1.1) al genoemde vonnis van de kantonrechter te’s-Hertogen-bosch. Dat vonnis is echter gewezen in een procedure tussen de vennootschap [gedaagde sub 1] B.V. en [naam 1] en waarin een aan [naam 1] gerichte brief is geciteerd. De daarin aan [naam 1] gedane aanzegging kan [eiser] niet op zichzelf betrekken. Dat de kanton-rechter te ’s-Hertogenbosch in haar vonnis heeft vastgesteld dat de vennootschap [gedaagde sub 1] B.V. de huurovereenkomst met [naam 1] op 21 april 2018 heeft opgezegd, betekent niet dat op die dag ook de huurovereenkomst met [eiser] werd opgezegd, laat staan met ingang van diezelfde dag. Voor de datum waartegen de huurovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] is geëindigd zal aansluiting worden gezocht bij de dag waarop het gehuurde feitelijk door [eiser] is ontruimd en verlaten. Volgens de onweersproken stelling van [eiser] was dat daags voor Kerstmis 2018. De huurovereenkomst kan daarom worden geacht tegen 1 januari 2019 te zijn geëindigd. Op de (subsidiaire) vordering van [eiser] zal deze datum in de verklaring voor recht worden opgenomen. Volledigheidshalve wordt ook het adres van het gehuurde aan de verklaring toegevoegd.
3.3
In onderdeel 1.2 is al aangekondigd dat de vorderingen van [gedaagde] niet zullen worden beoordeeld. [gedaagde] heeft die vorderingen ingesteld in de tweede, op 16 mei 2023 ter griffie ontvangen aanvulling op de conclusie van antwoord. Daarmee is hij te laat geweest. Een tegeneis (een zogeheten eis in reconventie) moet namelijk onmiddellijk bij de conclusie van antwoord worden ingesteld (artikel 137 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Omdat [gedaagde] niet aan deze wettelijke voorwaarde heeft voldaan, zal hij in zijn vorderingen niet ontvankelijk worden verklaard.
3.4
Tot slot wordt aanzien van de proceskosten overwogen dat de vordering van [eiser] inzake onrechtmatig handelen door [gedaagde] de meest relevante vordering in deze procedure is. Omdat die vordering wordt afgewezen zal [eiser] worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] . [gedaagde] is zowel op 8 februari 2023 als op 30 mei 2023 naar de rechtbank gekomen om verweer te voeren. Op 6 februari 2023 heeft het LOVCK (Landelijk overleg vakinhoud Civiel en Kanton) aanbevolen dat indien een gedaagde die in persoon procedeert op een zitting verschijnt, ambtshalve (dus ook indien niet gevorderd) een forfaitair bedrag van € 50,00 aan reis-, verblijf- en verletkosten wordt toegekend.
De kantonrechter volgt deze aanbeveling en zal [eiser] veroordelen tot het betalen van
€ 50,00 aan proceskosten aan [gedaagde] .

4.4. De beslissing

De kantonrechter:
- verklaart [gedaagde] in zijn vorderingen niet ontvankelijk;
- verklaart voor recht dat de tussen [eiser] en [gedaagde] mondeling gesloten huur-overeenkomst met betrekking tot de onroerende zaak aan het [adres] met ingang van 1 januari 2019 is geëindigd;
- wijst het door [eiser] meer of anders gevorderde af;
- veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde] , vastgesteld op
€ 50,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sierkstra en is in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2023.