ECLI:NL:RBZWB:2023:5917

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
C/02/411404 / KG ZA 23-321
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Bogaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding inzake opschorting van contactregeling en wijziging zorg- en opvoedingstaken

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 augustus 2023, is een kort geding aan de orde waarin de vrouw vorderingen heeft ingesteld met betrekking tot de opschorting van de contactregeling en wijziging van de zorg- en opvoedingstaken van hun minderjarige kind. De vrouw, vertegenwoordigd door mr. W.H.P. de Jongh, vordert onder andere dat de verplichting om mee te werken aan de bij beschikking van 2 mei 2023 vastgestelde regeling wordt opgeschort. De man, vertegenwoordigd door mr. C.F.A. Cadot, verzet zich hiertegen en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar vorderingen.

De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij het belang van de minderjarige en de persoonlijke levenssfeer van partijen voorop stonden. De vrouw stelt dat de huidige regeling spanningen met zich meebrengt en dat de overdrachten bij de voordeur van haar woning onhoudbaar zijn. De man daarentegen betoogt dat de contactregeling goed verloopt en dat er geen spoedeisend belang is voor de vorderingen van de vrouw.

De voorzieningenrechter concludeert dat er geen spoedeisend belang is bij de vorderingen van de vrouw, aangezien de overdrachten op school goed verlopen en de eerstvolgende overdracht bij de vrouw thuis pas in de herfstvakantie zal plaatsvinden. De vorderingen van de man in reconventie worden eveneens afgewezen. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
zaaknummer: C/02/411404 / KG ZA 23-321
Vonnis in kort geding van22 augustus 2023
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. W.H.P. de Jongh te Roosendaal,
tegen
[de man],
wonende te [plaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat: mr. C.F.A. Cadot te Roosendaal.
Partijen zullen hierna ‘de vrouw’ en ‘de man’ genoemd worden.
Als informant wordt aangemerkt:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Etten-Leur.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de voorzieningenrechter over de vorderingen geadviseerd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 13 producties;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie met 13 producties;
- het e-mailbericht met bijlage van 16 augustus 2023 van mr. De Jongh, betreffende een video-opname;
- het e-mailbericht met bijlage van 16 augustus 2023 van mr. De Jongh, betreffende productie 14;
- de pleitnotities van mr. Cadot, overhandigd bij de mondelinge behandeling van 17 augustus 2023;
- de akte wijziging van eis van mr. De Jongh, overhandigd bij de mondelinge behandeling van 17 augustus 2023.
1.2
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 17 augustus 2023 met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarige en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast is verschenen een medewerkster van de Raad en een vertegenwoordiger van de GI.
1.4
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Uit dit huwelijk is het navolgende nu nog minderjarige kind geboren:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2019, hierna te noemen: de minderjarige.
2.2
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
2.3
Bij beschikking van 18 april 2023 is de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd met ingang van 7 mei 2023 tot 7 mei 2024.
2.4
Bij beschikking van deze rechtbank van 2 mei 2023 is, voor zover nu van belang, bepaald dat partijen en de minderjarige in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar volgens de voorwaarden en de regeling zoals in de rechtsoverwegingen 3.12 en 3.13 van die beschikking zijn beschreven. Feitelijk verblijft de minderjarige bij de man in de oneven week van maandag voor school tot maandag voor school en in de even week bij de vrouw van maandag vóór school tot maandag vóór school waarbij het wisselmoment op school plaatsvindt. Als er geen schoolgang is, dan is het wisselmoment bij de voordeur van de ouder naar wie de minderjarige gaat.
2.5
De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen voormelde beschikking.

3.De vorderingen

3.1
De vrouw vordert in conventie bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde bij vonnis te veroordelen als volgt:
I. Primair: te bepalen dat de verplichting voor de vrouw om mee te werken aan de bij beschikking van 2 mei 2023 vastgestelde regeling rond de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt opgeschort totdat in hoger beroep, dan wel door partijen in onderling overleg, een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is vastgesteld;
II. Subsidiair tot medewerking aan de in nummer 8 van de dagvaarding opgenomen verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, tot aan het moment waarop in hoger beroep, dan wel door partijen in onderling overleg, een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is vastgesteld;
III Meer subsidiair: tot medewerking aan een onderbreking in het verblijf bij ieder van de ouders gedurende de week van maandag tot maandag, in die zin dat, indien [minderjarige] bij de man verblijft, zij de woensdag uit school tot donderdagochtend naar school bij de vrouw verblijft en in de week dat [minderjarige] bij de vrouw verblijft, zij op woensdag uit school tot donderdagochtend naar school bij de man verblijft;
IV. te bepalen dat de wisselmomenten, totdat hierover in hoger beroep anders is beslist, zal plaatsvinden aan de straatkant van ieder van de woningen van de ouders;
V. de man te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 250,= aan de vrouw voor iedere keer dat hij in gebreke blijft met de nakoming van het onder I tot en met III gevorderde.
3.2
De vrouw wijzigt haar vordering onder IV, in die zin dat zij vordert:
IV. te bepalen dat de wisselmomenten van zover deze niet bij school plaatsvinden, en totdat in hoger beroep anders is beslist, zullen plaatsvinden bij de poort van de woning van de vrouw zowel voor wat betreft het halen als het brengen, althans een zodanige beslissing te nemen als de voorzieningenrechter juist acht.
3.3
De man voert verweer tegen de vorderingen van de vrouw in conventie en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar vorderingen dan wel tot afwijzing van die vorderingen.
In reconventie vordert de man bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de vrouw te veroordelen tot naleving van de regeling verdeling zorg- en opvoedingstaken als opgenomen in de beschikking van 2 mei 2023 op straffe van betaling van een dwangsom voor iedere keer dat zij daartoe in gebreke blijft, daaronder begrepen:
- betaling van een dwangsom van € 500,= voor iedere keer dat zij in het kader van een wisselmoment de dochter van partijen niet tijdig naar de woning van de man brengt en haar niet bij de voordeur overdraagt;
- betaling van een dwangsom van € 500,= voor iedere keer dat zij in het kader van een wisselmoment de man niet in de gelegenheid stelt de dochter van partijen bij de voordeur van haar woning over te dragen;
- betaling van een dwangsom van € 500,= voor iedere dag dat de vrouw geen uitvoering geeft aan de regeling verdeling zorg- en opvoedingstaken als opgenomen in de beschikking van 2 mei 2023,
althans een zodanige dwangsom op te leggen onder zodanige voorwaarden als het
de voorzieningenrechter voorkomt.
- in conventie en reconventie: de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.4
Op de overige stellingen van partijen, het advies van de Raad en het standpunt van de GI wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De standpunten

4.1
Door en namens de vrouw is daartoe in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het navolgende aangevoerd.
Tussen partijen bestaan er grote spanningen. De wijze waarop de man zich uitlaat, wordt door de vrouw als dreigend ervaren. Dit ervaart ook de GI. Er is sinds 5 juni 2023 sprake van een week-op-week-af-zorgregeling, overeenkomstig de beschikking van 2 mei 2023. De vrouw is tegen deze beschikking in hoger beroep gegaan. Zij heeft de man voorgesteld om in iedere week een onderbreking in te lassen van woensdag uit school tot donderdag naar school. Zij ziet namelijk dat de minderjarige last heeft van die regeling, met name omdat zij steeds een hele week een ouder niet ziet. De man weigert hieraan mee te werken.
Tijdens de reguliere contactregeling vindt de overdracht van de minderjarige plaats op school. In de vakanties kan dit niet en leidt dat tot problemen, zoals op 1 juli 2023. De vrouw wilde afspreken het overdrachtsmoment aan de straat/poort plaats te laten vinden zodat een confrontatie tussen partijen uit zou blijven. De man was hiermee niet akkoord. Er heeft contact plaatsgevonden tussen de advocaten van partijen over de plaats van overdracht. Sindsdien staat de man te posten in zijn auto voor de poort van de vrouw. De vrouw acht de situatie onhoudbaar. Zij vordert dat de contactregeling wordt opgeschort, dit om de minderjarige rust te geven. De overdrachtsmomenten bij de voordeur van partijen leiden tot onrust.
Subsidiair wenst de vrouw hierin een aanpassing. In overleg met hun advocaten spraken partijen af dat het overdrachtsmoment bij de poort van de woning van de vrouw plaatsvindt, echter ook dit verloopt spanningsvol. Achter de poort voelt de vrouw zich veiliger. Uit veiligheidsoverwegingen heeft zij ook een persoonsbeveiliger ingeschakeld, zijnde een kennis van haar. Elke dag dat deze situatie langer voortduurt, levert schade op. Het gaat van kwaad tot erger en daarmee is ook het spoedeisend belang gegeven. De vorderingen van de vrouw zijn bedoeld als noodmaatregel om het geheel draaglijker te maken. De vrouw vreest dat de minderjarige aan de situatie onderdoor gaat. Hoewel de zomervakantie van 2023 op het eind loopt, krijgen partijen ook te maken met de herfstvakantie en kerstvakantie. Daarnaast zijn er mogelijk ook andere dagen waarop de overdracht niet op school kan plaatsvinden, zoals op studiedagen. Opgemerkt wordt nog dat de vrouw zich, ondanks dat zij het daarmee niet eens is, aan de beschikking houdt. Een dwangsom op niet-naleving daarvan is om die reden niet gepast. Hetzelfde geldt voor de proceskosten; deze dienen, zoals het uitgangspunt is in familierechtelijke zaken, tussen partijen te worden gecompenseerd.
4.2
Ter onderbouwing van zijn verweer en vorderingen voert de man, samengevat, het navolgende aan.
De hulpverlening bij de praktijk [hulpverlener] loopt sinds maart 2023. Daar krijgt de minderjarige speltherapie. De therapeut ziet bij beide ouders een positief contact en ook wordt er spelplezier gezien tussen de ouders en de minderjarige. De vrouw heeft voorstellen gedaan om van hetgeen zorgvuldig door de rechtbank bepaalde bij beschikking van 2 mei 2023, af te wijken. De man is het hiermee niet eens. Wanneer de contactregeling nu wordt gewijzigd, zal dit leiden tot de onnodige onrust. In een complexe echtscheidingssituatie is een correcte naleving van de contactregeling van fundamenteel belang. Er moet een signaal uitgaan naar de vrouw dat een door de rechtbank bepaalde contactregeling niet zomaar kan worden gewijzigd. Als de vrouw wordt toegelaten in haar vordering, dan zal zij in de toekomst ieder moment aangrijpen om tot een wijziging te komen. Zorgvuldig is overwogen dat partijen de minderjarige bij de voordeur overdragen. De vrouw maakt dit onmogelijk omdat zij een persoonsbeveiliger heeft ingeschakeld en omdat zij de overdrachten bij de poort van haar woning wil laten plaatsvinden. De man is door de vrouw onder druk gezet om hiermee akkoord te gaan, anders vreesde de man voor zijn vakantie met de minderjarige en dat de vrouw hem daarvoor geen toestemming zou geven. Een overdracht aan de straatkant van de woningen is onveilig en kan tot onverwachte situaties leiden. Bovendien geeft een overdracht aan de straat of aan de poort een spanningsvol signaal naar de minderjarige en dat moet worden vermeden.
Volgens de man lukt het de vrouw niet om emotionele toestemming te kunnen geven voor contact tussen hem en de minderjarige. De therapeut van de minderjarige staat niet achter een opschorting van het contact. Van signalen dat de minderjarige het moeilijk heeft met de huidige regeling is ook niet gebleken. Het is juist de vrouw die daarmee moeite heeft. Wat hiervan ook zij, het spoedeisend belang in deze zaak ontbreekt. Er is niets concreet voorliggend; over 1,5 week gaat de minderjarige weer naar school en zullen de overdrachten op school plaatsvinden. De eerstvolgende vakantie is de herfstvakantie. Bovendien gaan de overdrachten bij de man thuis goed. Daarnaast stelt de man de vrouw in de gelegenheid een derde, niet zijnde een persoonsbeveiliger, bij de overdrachten te betrekken. Wat daarnaastd een rol speelt is dat de vrouw in hoger beroep is gegaan tegen de beschikking van 2 mei 2023 en dat een systeemtherapeut bij het gezin betrokken is. De man staat er voor open om de spaarzame overdrachtsmomenten die niet op school kunnen plaatsvinden, te laten begeleiden door mevrouw [begeleidster] .
4.3
Door de GI is, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
Het is in het belang van de minderjarige dat zij onbelast contact kan hebben met haar beide ouders. Een opschorting van de contactregeling past daar niet bij. Evenmin is een wijziging van de contactregeling in het belang van de minderjarige. Zij heeft, zeker in deze situatie waarbij er strijd is tussen haar ouders, behoefte aan rust en duidelijkheid. Een extra wisselmoment zal voor onrust zorgen. Bovendien beginnen over 1,5 week de scholen weer en vindt vanaf dan het overdrachtsmoment weer plaats op school. De GI adviseert de contactregeling te handhaven zoals deze is, aldus conform door de rechtbank is bepaald.
4.4
De Raad adviseert de rechtbank, samengevat, als volgt.
De Raad sluit zich aan bij de visie van de GI. Met extra wisselingen wordt de minderjarige in een situatie gebracht met extra spanningen. Meer wisselingen zijn niet in het belang van de minderjarige. Daarbij komt dat de overdrachtsmomenten over 1,5 week weer via school verlopen. De minderjarige heeft emotionele toestemming nodig om contact te hebben met haar beide ouders. Als overdrachtsmomenten niet worden nagekomen, is er van een emotionele toestemming geen sprake. De Raad ondersteunt hulpverlening bij c.q. begeleiding van mevrouw [begeleidster] .

5.De beoordeling

Spoedeisend belang
5.1
De voorzieningenrechter overweegt dat het uitgangspunt is dat een voorziening in kort geding slechts dan kan worden gegeven als er sprake is van een spoedeisende zaak waarin een onmiddellijke voorziening bij voorraad is vereist en van de eiser niet kan worden gevergd dat hij/zij een bodemprocedure afwacht. Alsdan kunnen in kort geding ordemaatregelen worden getroffen, totdat er in een bodemprocedure is beslist.
5.2
Gebleken is dat de rechtbank bij beschikking van 2 mei 2023, waartegen de vrouw hoger beroep heeft ingesteld, definitief heeft beslist ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De contactregeling die door de rechtbank is bepaald, wordt door partijen sinds 5 juni 2023 nageleefd. In de ‘reguliere’ weken vindt het overdrachtsmoment plaats op school. Tijdens de contactregeling gedurende de vakanties vindt de overdracht plaats bij de voordeur van partijen. Onweersproken staat vast dat de overdrachtsmomenten van de minderjarige bij de vrouw thuis spanningsvol verlopen. Eveneens staat onweersproken vast dat de overdrachtsmomenten van de minderjarige bij de man thuis en via school goed verlopen.
5.3
Samen met partijen concludeert de voorzieningenrechter dat over 1,5 week na de mondelinge behandeling de overdrachtsmomenten weer via school plaatsvinden. Het eerstvolgende overdrachtsmoment buiten school vindt – naar waarschijnlijkheid – plaats in de herfstvakantie.
5.4
De vrouw voert aan dat de situatie ‘van dag tot dag’ erger wordt en dat daarmee het spoedeisend belang is gegeven. De man ziet geen spoedeisend belang; voor een opschorting van een eindbeslissing dienen er zwaarwegende gronden te bestaan. Deze gronden ontbreken en deze procedure lijkt ingegeven door de wens van de vrouw om de huidige contactregeling aan te passen.
5.5
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vrouw geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Redengevend hierbij is dat onweersproken vaststaat dat de overdrachtsmomenten via school goed verlopen. Enkel de overdracht van de minderjarige aan de voordeur van de vrouw leidt tot spanningen tussen partijen. De eerstvolgende overdracht bij de voordeur van de vrouw vindt plaats in de herfstvakantie. Nu partijen en de minderjarige hulpverlening bij de praktijk [hulpverlener] ontvangen en nu zij positief staan tegenover deze hulpverlening bij en een eventuele begeleiding van mevrouw [begeleidster] , is op dit moment de noodzaak van een spoedeisende ordemaatregel niet aan de orde. De enkele reden dat de overdrachtsmomenten spanningsvol verlopen, maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat er sprake is van een spoedeisend belang. Bovendien heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd dat de contactregeling per direct opgeschort zou moeten worden. Zij voert weliswaar aan dat de situatie van dag tot dag erger wordt en dat de situatie onhoudbaar is geworden, echter ziet dit alleen op de momenten dat de overdracht van de minderjarige plaatsvindt bij (de voordeur van) de vrouw. Bovendien staat voor een ordemaatregel in kort geding onvoldoende vast dat de minderjarige dusdanig last heeft van de situatie dat direct ingrijpen noodzakelijk is.
5.6
Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat de man zich - in reactie op de conventionele vorderingen - genoodzaakt heeft gevoeld in reconventie te vorderen tot nakoming van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoals opgenomen in de beschikking van 2 mei 2023, heeft ook dienaangaande om dezelfde redenen te gelden dat deze vordering bij gebreke van spoedeisend belang in kort geding wordt afgewezen. Immers, de vordering van de man is gericht op de momenten dat er sprake is van een overdrachtsmoment, anders dan op school. Nu over 1,5 week de scholen weer beginnen en onweersproken vaststaat dat de overdrachtsmomenten op school goed verlopen, heeft ook de man bij zijn vordering in reconventie geen spoedeisend belang. Bovendien heeft de vrouw toegezegd zich aan de beschikking te zullen houden. De rechtbank gaat van deze toezegging uit, zeker nu de overdrachtsmomenten weer zullen plaatsvinden via school en er geen aanleiding is om de overdracht van de minderjarige plaats te laten vinden bij de voordeur van partijen.
5.7
Voor wat betreft de door de man gevorderde proceskostenveroordeling wordt overwogen dat de voorzieningenrechter niet zal afwijken van het uitgangspunt dat, gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, nu zij van oordeel is dat voorkomen moet worden dat de toch al verstoorde verhouding tussen partijen verder wordt belast door de vrouw in de proceskosten te veroordelen, hetgeen ook niet in het belang van de minderjarige is.
5.8
Zoals bij de mondelinge behandeling is besproken, acht de voorzieningenrechter het raadzaam dat partijen mevrouw [begeleidster] inschakelen om hen te begeleiden bij de overdrachtsmomenten buiten de schoolweken om. Zij kan hen inzicht geven in hoe de minderjarige de overdrachten ervaart. Hoe dan ook is duidelijk dat de spanningen tussen partijen moeten afnemen. Zij zijn hiertoe jegens hun minderjarige dochter verplicht. Het is aan partijen om met behulp van hulpverlening te werken aan hun onderlinge verstandhouding en er in ieder geval samen voor te zorgen dat de overdrachtsmomenten ordentelijk verlopen.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie en in reconventie
wijst de vorderingen af;
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Bogaert, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2023 in tegenwoordigheid van mr. Vos als griffier.