ECLI:NL:RBZWB:2023:5922

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
25 augustus 2023
Zaaknummer
C/02/405561 / HA ZA 23-40 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Stoof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van overeenkomsten in het kader van een hotel-restaurant overname en consumentenkrediet

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 augustus 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eisers, bestaande uit een echtpaar en een vennootschap onder firma, en gedaagden, bestaande uit twee natuurlijke personen en een besloten vennootschap. De zaak betreft de kwalificatie van overeenkomsten van geldlening en huurkoop in het kader van de overname van een hotel-restaurant. Eisers vorderen betaling van een openstaande schuld uit hoofde van een achtergestelde lening en een huurkoopovereenkomst. Gedaagden betwisten de vordering en stellen dat de overeenkomsten kwalificeren als consumentenkredietovereenkomsten, waardoor deze vernietigbaar zouden zijn wegens het niet voldoen aan de precontractuele informatieplichten en andere wettelijke vereisten. De rechtbank oordeelt dat de overeenkomsten niet als consumentenkredietovereenkomsten kunnen worden gekwalificeerd, omdat eisers niet als kredietgever in de zin van de wet kunnen worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de overeenkomsten zakelijke transacties betreffen en dat gedaagden niet als consumenten kunnen worden aangemerkt. Daarnaast wordt geoordeeld dat de bedingen in de overeenkomsten niet als algemene voorwaarden kunnen worden gekwalificeerd, omdat deze specifiek voor de overname zijn opgesteld. De rechtbank wijst de vorderingen van eisers toe, inclusief de rente en boetes, en veroordeelt gedaagden in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/405561 / HA ZA 23-40
Vonnis van 23 augustus 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [plaats 1] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [plaats 1] ,
3. de vennootschap onder firma
DE VENNOOTSCHAP ONDER FIRMA [eiser sub 3],
gevestigd te [plaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. K.C.M. van der Meule te 's-Hertogenbosch,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [plaats 1] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [plaats 1] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 3] B.V.,
gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.J.A. Braspenning te Tilburg.
Eisers zullen hierna [eisers] worden genoemd. Gedaagden zullen worden aangeduid als [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en de vennootschap en gezamenlijk als [gedaagden]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 5 april 2023
  • de akte houdende wijziging van eis zijdens [eisers]
  • de mondelinge behandeling gehouden op 7 juli 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] was eigenaar van een hotel en restaurant aan de [adres] te [plaats 1] ( [bedrijf 1] ). Op 28 november 2019 heeft [eisers] het onroerend goed met inventaris verkocht aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voor een bedrag van € 620.000,00. Een deel van de koopsom hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voldaan door een bedrag van € 60.000,00 te lenen van [eisers]
2.2.
[eisers] en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben op 9 januari 2020 een overeenkomst achtergestelde lening gesloten voor het bedrag van € 60.000,00. Dit bedrag is achtergesteld jegens de financier van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ( [naam 1] ).
In de overeenkomst is – voor zover thans van belang – het volgende bepaald:
“(...)

de geldlening is bedoeld voor de financiering van overname [bedrijf 1] te [plaats 1] en uitsluitend hiervoor wordt gebruikt;
(…)
Artikel 2. Rente
1. Over de hoofdsom, of het eventuele restant daarvan, is schuldenaar een rente verschuldigd van 8% per jaar. (...)
2. De rente vervalt per maand achteraf, voor de eerste keer op 29-02-2020, over het alsdan verstreken tijdvak.
(...)
Artikel 4 looptijd en (vervroegde) aflossing
De schuldeiser van de preferente vordering, [naam 1] , heeft toestemming gegeven dat schuldenaar na 3 jaar dient te beginnen met aflossen van de hoofdsom. Nadat de gestelde termijn van 3 jaar is verstreken, zal de resterende hoofdsom in maximaal 6 jaren geheel worden afgelost. De resterende hoofdsom zal worden afgelost in 72 gelijke maandtermijnen € 833,33. (...)
Artikel 5. Opeisbaarheid
1. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 over de achterstelling van deze geldlening. zal de hoofdsom of het restant daarvan en de daarover verschuldigde rente, terstond opeisbaar zijn: (...)
d. in geval van staking of beëindiging van de bedrijfsuitoefening door schuldenaar of het kennelijke voornemen daartoe; (…)
g. bij overtreding door schuldenaar van enige bepaling van deze overeenkomst, dan wel indien schuldeiser goede gronden heeft te vrezen dat schuldenaar in de nakoming van haar verplichtingen uit deze akte van geldlening zal tekortschieten of dat schuldeiser in zijn verhaalsmogelijkheden zal worden benadeeld.
(...)
Artikel 9: Bewijs
Een door schuldeiser getekend uittreksel uit zijn administratie strekt tot volledig bewijs van zijn vordering op schuldenaar, behoudens tegenbewijs. Schuldenaar kan haar in deze akte bedongen verplichtingen nimmer opschorten, ook niet door betwisting van het verschuldigde.
(…)”
2.3.
Ook hebben [eisers] en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op 9 januari 2020 een huurkoopovereenkomst gesloten ten aanzien van een pannenkoekencarrousel voor een bedrag van €10.000,00. In de huurkoopovereenkomst is het volgende bepaald:
“(...)
Artikel 2 - Termijnbetaling
1. De voormelde huurkoopsom [opmerking rechtbank: € 10.000,00] zal door de koper moeten worden voldaan in 60 maandelijkse termijnen. Het betreft 59 termijnen van elk € 165,- en een slottermijn van € 265,- voor de eerste maal op 01-03-2020 en zo vervolgens op de eerste van elke volgende maand.
(...)
Artikel 7 - Eigendom
Zodra de koper zal hebben betaald al datgene, wat door hem ingevolge deze overeenkomst
verschuldigd is of zal worden, zal hij de eigendom van de pannenkoekencarrousel verkrijgen, zonder dat daartoe enige verklaring van de zijde van de verkoper of enige levering op andere wijze nodig zal zijn.
Artikel 8 - Bijzondere gevallen
In alle gevallen, waarin:
a. de koper in gebreke blijft, na deswege in gebreke te zijn gesteld, in het betalen van een of
meer termijnen van de huurkoopsom,
(...) zal de verkoper gerechtigd zijn te zijner keuze het gekochte terug te nemen, of het uit deze overeenkomst verschuldigde terstond en in zijn geheel op te eisen (...). Bovendien zal, ongeacht de door de verkoper gedane keus, de koper in de gevallen vermeld sub a, b, c en g gehouden zijn tot betaling van een boete van 15% van de totale koopprijs, onverminderd het recht van de verkoper op volledige vergoeding van de door hem geleden schade. (...)”
2.4.
Op 9 januari 2020 zijn [eisers] en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een sideletter bij de geldlenings- en huurkoopovereenkomst overeengekomen. In de sideletter zijn partijen een waarborgsom overeengekomen van € 20.000,00. Deze waarborgsom is betaald door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . In de sideletter is overeengekomen dat:
“(…) de hoofdsom van de huurkoopovereenkomst van € 10.000,00 in mindering wordt gebracht op de hoofdsom van de achtergestelde lening wat leidt tot een nieuwe hoofdsom van € 50.000,- en een nieuwe aflossingstermijn van 5 jaren, verdeeld over 60 gelijke termijnen van € 833,33. (…)”
2.5.
Tot slot zijn [eisers] en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op 16 januari 2020 een allonge op de overeenkomsten overeengekomen. De tenaamstelling van die overeenkomsten is gewijzigd van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] naar [gedaagde sub 3] B.V.
In de allonge is – voor zover thans van belang – het volgende bepaald:
“(...) Verkoper [opmerking rechtbank: [eisers] ] is bereid Partij 2 [opmerking rechtbank: [gedaagde sub 3] B.V. ] voor € 60.000,00 (...) te financieren middels een achtergestelde geldlening, waarvan de geldleningsovereenkomst getekend door Partij 1 [opmerking rechtbank: [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ] en verkoper als bijlage aan deze overeenkomst is gehecht. Partij 2 treedt hierbij in de plaats van Partij 1, met dien verstande dat Partij 1 voor de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van deze geldleningsovereenkomst eveneens aansprakelijk blijft. (...)
2.6.
De levering heeft op 14 februari 2020 plaatsgevonden. In de akte van levering staat:
“(...) Koper is voornemens het verkochte te gaan gebruiken als café, hotel, restaurant en woonhuis. (...)”
2.7.
De vennootschap heeft tot en met februari 2021 aan haar renteverplichting jegens [eisers] voldaan. Daarna is een betalingsachterstand ontstaan.
2.8.
[eisers] heeft de vennootschap, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] diverse brieven verzonden waarin aanspraak wordt gemaakt op betaling van de achterstand.
2.9.
Op 1 juni 2022 hebben [gedaagden] het hotel-restaurant verkocht en is de lening aan [naam 1] afgelost.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert – samengevat en na eiswijziging – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en de vennootschap hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de openstaande schuld uit de achtergestelde lening van € 30.000,00 (hoofdsom van € 60.000,00 minus € 10.000,00 o.b.v. de sideletter en minus € 20.000,00 wegens verrekening met de waarborgsom), te vermeerderen met de verschenen contractuele rente van in totaal € 848,22 (€ 8.000,00 aan rente berekend vanaf 1 maart 2021 t/m 28 februari 2023 over een hoofdsom van € 50.000,00 en € 848,22 aan rente berekend vanaf 1 maart 2023 t/m 7 juli 2023 over een hoofdsom van € 30.000,00) en te vermeerderen met de contractuele van 8% over een hoofdsom van € 30.000,00 vanaf 8 juli 2023,
II. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en de vennootschap hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 9.520,00 aan openstaande schuld uit de huurkoopovereenkomst (de initiële koopprijs van € 10.000,00 minus € 1.980,00 aan reeds betaalde termijnen plus € 1.500,00 aan boete),
III. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en de vennootschap hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 1.275,00 aan incassokosten,
IV. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en de vennootschap hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten en nakosten te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[eisers] voert daartoe aan dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en de vennootschap gehouden zijn over te gaan tot betaling van de openstaande schuld uit hoofde van de geldleningsovereenkomst en de huurkoopovereenkomst. Nu de vordering van [naam 1] volledig is afgelost, zijn de vorderingen in zijn geheel en direct opeisbaar, aldus [eisers]
3.3.
[gedaagden] voert verweer. Volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] kwalificeren de geldleningsovereenkomst en de huurkoopovereenkomst als consumentenkredietovereenkomsten. [eisers] heeft bij het aangaan van deze overeenkomsten gehandeld in strijd met verplichtingen uit de Richtlijn Consumentenkrediet die geïmplementeerd zijn in titel 2A van boek 7 BW. Er is niet voldaan aan de precontractuele informatieplichten uit artikel 7:59 en 7:60 BW, de verplichtingen uit artikel 7:61 lid 2 BW en de kredietwaardigheidstoets zoals neergelegd in artikel 4:34 Wft. Daarom moeten de overeenkomsten op de voet van art. 3:40 lid 2 BW vernietigd, dan wel (subsidiair) ontbonden worden. Dit leidt ertoe dat de grondslag onder de side letter, de contracts- c.q. schuldoverneming door de vennootschap én de borgstelling door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vervalt. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn op grond van artikel 6:203 BW enkel gehouden het geleende geld (€ 30.000,00) zonder rente en kosten terug te betalen en [eisers] moet de door de [gedaagden] reeds gedane betalingen aan rente en kosten terugbetalen omdat die onverschuldigd betaald zijn. Ten aanzien van het pannenkoekencarrousel geldt geen ongedaanmakingsverbintenis omdat die reeds door [eisers] is teruggenomen. Subsidiair stelt [gedaagden] dat de overeenkomsten kwalificeren als algemene voorwaarden waarin oneerlijke bedingen staan die vernietigd moeten worden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
Is sprake van consumentenkredietovereenkomsten ?
3.5.
Volgens [gedaagden] is sprake van consumentenkredietovereenkomsten. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren aan dat zij de overeenkomsten als particulieren zijn aangegaan omdat zij in persoon tekenden, zich als privé personen aansprakelijk stelden en de geldleningsovereenkomst mede tot doel had om zelf in het restaurant-hotel te gaan wonen.
3.6.
De rechtbank overweegt als volgt. De beschermende bepalingen van titel 2A van boek 7 BW zijn uitsluitend van toepassing op kredietovereenkomsten tussen een consument en een kredietgever, op consumptieve kredieten. Onder consument wordt in deze titel verstaan: een natuurlijk persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten vallen (artikel 7:57 lid 1 onder a BW). Onder kredietgever wordt in deze titel verstaan: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die in het kader van de uitoefening van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten krediet verleent of toezegt (artikel 7:57 lid 1 onder b BW). Onder een kredietovereenkomst valt ook het verlenen van een krediet in de vorm van een lening (artikel 7:57 lid 1c BW).
3.7.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een consumptief krediet als bedoeld in de hiervoor genoemde bepalingen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eisers] verklaard dat zij nooit eerder leningen heeft verstrekt en dat de lening aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] enkel is verstrekt om de overname van het hotel-restaurant mogelijk te maken. [gedaagden] heeft dat niet weersproken. Nu gesteld noch gebleken is dat [eisers] vaker, en dus bedrijfsmatig, kredieten verleend, is zij geen kredietgever als bedoeld in artikel 7:57 BW.
3.8.
Bovendien zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ook niet aan te merken als consument zoals is bedoeld in artikel 7:57 BW. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn de lening aangegaan om het restaurant-hotel te kunnen overnemen en daarvoor hebben zij de lening ook aangewend. Ook de huurkoopovereenkomst is in het kader van de overname aangegaan. Dat betekent dat sprake is van zakelijke transacties. Dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ook in het restaurant-hotel wilden gaan wonen maakt dat niet anders. Indien een overeenkomst een gemengd karakter heeft in die zin dat zij voor een contractspartij zowel zakelijke als privédoeleinden dient, geldt deze contractspartij niet als consument, tenzij zij bewijst dat de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit bij de overeenkomst slechts een onbetekenende rol speelt. Dat daarvan sprake is, is gesteld noch gebleken.
3.9.
Nu de overeenkomst van geldlening en de overeenkomst van huurkoop niet kwalificeren als consumentenkredietovereenkomst hoeft niet beoordeeld te worden of in strijd is gehandeld met bepalingen van titel 2A van boek 7 BW en/of artikel 4:34 Wft. Van nietigheid, vernietiging of ontbinding van de overeenkomsten kan evenmin sprake zijn.
Kwalificeren de overeenkomsten als algemene voorwaarden?
3.10.
Subsidiair betoogt [gedaagden] dat in de overeenkomsten bedingen staan die kwalificeren als algemene voorwaarden welke in strijd zijn met de Richtlijn Oneerlijke bedingen. Volgens [gedaagden] moeten verscheidende bedingen uit de overeenkomsten als onredelijk bezwarend worden aangemerkt en vernietigd worden.
3.11.
Om een beroep te kunnen doen op de vernietigbaarheid ex artikel 6:233 sub a BW dient sprake te zijn van een beding in de algemene voorwaarden. Artikel 6:231 sub a BW omschrijft algemene voorwaarden als: een of meer bedingen die zijn opgesteld teneinde in een aantal overeenkomsten te worden opgenomen, met uitzondering van bedingen die de kern van de prestaties aangeven, voor zover deze laatstgenoemde bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd.
3.12.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van bedingen. Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of deze bedingen zijn opgesteld teneinde in een aantal overeenkomsten te worden opgenomen en of er - met andere woorden - is voldaan aan het ‘bestemmingscriterium’. Een beding moet immers bestemd zijn om meermalen te worden gebruikt. Alleen dan is sprake van algemene voorwaarden in de zin van afdeling 6.5.3. BW. [eisers] heeft te dien aanzien aangegeven dat zij nooit eerder vergelijkbare overeenkomsten is aangegaan, dat zij de overeenkomsten specifiek voor de overname van het hotel-restaurant heeft laten opstellen en dat zij niet de intentie heeft om de daarin opgenomen bedingen meermalen te gebruiken. De stelplicht en bewijslast van meervoudig gebruik berusten op [gedaagden] Zonder nadere motivering (die ontbreekt) valt niet in te zien dat de bedingen, die onderdeel uitmaken van de overeenkomsten, zijn opgesteld teneinde in een aantal overeenkomsten te worden opgenomen. Dat deze bedingen in theorie in meerdere overeenkomsten kúnnen worden gebruikt, maakt de bedingen nog geen algemene voorwaarden. Er is sprake van eenmalige overeenkomsten in het kader van een bedrijfsovername. De bedingen in die overeenkomsten zijn dan ook niet te kwalificeren als algemene voorwaarden in de zin van art. 6:231 aanhef en onder a BW.
3.13.
Nu van algemene voorwaarden in dit geval geen sprake is, kan door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in zoverre ook geen beroep op het vermeend onredelijk bezwarende karakter van de in de overeenkomsten opgenomen bedingen worden gedaan. Ook aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep op reflexwerking komt de rechtbank, bij gebreke van de kwalificatie algemene voorwaarden, niet toe. De bepalingen aangaande vervroegde opeisbaarheid (artikel 5 van de overeenkomst van geldlening), het verrekeningsverbod (artikel 6 van de overeenkomst van geldlening), het bewijsbeding (artikel 9 van de overeenkomst van geldlening) en de boetebedingen in de huurkoopovereenkomst (artikel 3 lid 2 en artikel 8) blijven aldus in stand.
Wat is uit hoofde van de geldleningsovereenkomst verschuldigd?
3.14.
Tussen partijen is na de eiswijziging niet meer in geschil dat op grond van de geldleningsovereenkomst een bedrag van in hoofdsom € 30.000,00 aan [eisers] terugbetaald moet worden en dat dit niet is gebeurd. Dat betekent dat het gehele bedrag opeisbaar is en dat [gedaagden] dus verplicht is om dit bedrag aan [eisers] terug te betalen. De rechtbank zal [gedaagden] daartoe dan ook veroordelen.
3.15.
[eisers] maakt aanspraak op de contractuele rente van 8%. Vanaf 1 maart 2021 t/m 28 februari 2023 vordert [eisers] 8% rente berekend over een hoofdsom van € 50.000,00. [eisers] stelt dat zij, conform het bepaalde in de side letter, op 1 maart 2023 de waarborgsom van € 20.000,00 op de hoofdsom in mindering heeft gebracht. Vanaf 1 maart 2023 vordert zij daarom 8% rente berekend over de resterende hoofdsom van € 30.000,00.
3.16.
Hoewel in de side letter is bepaald dat 3 jaar na verstrekking van de lening de renteverplichting van 8% berekend zal worden over de restanthoofdsom verminderd met de waarborgsom, acht de rechtbank dit in de gegeven omstandigheden onredelijk en onbillijk. Daartoe zijn de volgende omstandigheden redengevend. [gedaagden] heeft tot en met februari 2021 aan haar renteverplichtingen voldaan. Als gevolg van het uitbreken van de coronapandemie kon [gedaagden] na februari 2021 niet langer aan haar verplichtingen jegens [eisers] voldoen. [eisers] heeft niet weersproken dat [gedaagden] dat herhaaldelijk (mondeling) heeft gemeld. Met de wetenschap dat [gedaagden] niet langer aan haar betalingsverplichtingen kon voldoen en met de waarborgsom reeds op haar rekening, is het naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de redelijkheid en billijkheid om de waarborgsom pas twee jaar later op de hoofdsom in mindering te brengen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [eisers] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid de waarborgsom op 1 maart 2021 op de hoofdsom in mindering had kunnen en moeten brengen zodat de rechtbank de contractuele rente vanaf 1 maart 2021 toewijst over een hoofdsom van € 30.000,00.
Wat is uit hoofde van de huurkoopovereenkomst verschuldigd?
3.17.
Uit de huurkoopovereenkomst volgt dat indien [gedaagden] in gebreke blijft in het betalen van een of meer termijnen van de huurkoopsom [eisers] gerechtigd is te harer keuze het pannenkoekencarrousel terug te nemen of het uit de huurkoopovereenkomst verschuldigde in zijn geheel op te eisen.
3.18.
Tijdens de mondelinge behandeling is komen vast te staan dat [eisers] uit eigener beweging het pannenkoekencarrousel op 28 september 2022 heeft opgehaald, zonder [gedaagden] daar over in te lichten. De rechtbank is met [gedaagden] van oordeel dat de huurkoopovereenkomst daarmee beëindigd is. Voor zover [eisers] heeft willen betogen dat met het terugnemen van het pannenkoekencarrousel de verplichtingen uit de huurkoopovereenkomst zijn opgeschort, volgt de rechtbank dit betoog niet. [eisers] heeft nimmer aan [gedaagden] medegedeeld dat en op welke grond zij gebruik wenst te maken van opschorting. Ook gelet op het bepaalde in de huurkoopovereenkomst mocht [gedaagden] er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de overeenkomst met terugname van het pannenkoekencarrousel beëindigd is. De gevorderde initiële koopprijs (€ 10.000,00 minus de reeds betaalde termijnen) zal dan ook worden afgewezen.
3.19.
Uit artikel 8 onder i van de huurkoopovereenkomst volgt dat, ongeacht de door [eisers] gedane keuze (terugname van het pannenkoekencarrousel ofwel opeising van het uit de overeenkomst verschuldigde), [gedaagden] gehouden is tot betaling van een boete van 15% over de totale koopprijs. Nu dit beding niet voor vernietiging in aanmerking komt, is de gevorderde boete van € 1.500,00 toewijsbaar.
Incassokosten
3.20.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet als consument kwalificeren. Bij een niet-consument als schuldenaar is er geen verplichting tot het sturen van een 14 dagen brief. Voor de verschuldigdheid van de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is ook niet relevant welke incassohandelingen de schuldeiser heeft verricht, zodat een enkele brief voldoende is. De rechtbank stelt vast dat [eisers] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De rechtbank zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief.
Proceskosten
3.21.
[gedaagden] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eisers] op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding 137,18
- griffierecht 2.837,00
- salaris advocaat 1.532,00 (2,0 punten × tarief € 766,00)
- nakosten
173,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 4.679,18
3.22.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals
vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 30.000,00 uit hoofde van de geldleningsovereenkomst, vermeerderd met de contractuele rente van 8% per jaar over het toegewezen bedrag met ingang van 1 maart 2021 tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 1.500,00 aan boete uit hoofde van de huurkoopovereenkomst,
4.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 1.075,00 aan buitengerechtelijke incassokosten,
4.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 4.679,18, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [gedaagden] € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
4.5.
[gedaagden] is wettelijke rente verschuldigd als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan.
4.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Stoof en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2023.