ECLI:NL:RBZWB:2023:5940

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
25 augustus 2023
Zaaknummer
C/02/408125 / JE RK 23-577
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Toekoen, kinderrechter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de noodzaak van ondertoezichtstelling van minderjarigen met ernstige zorgen over hun ontwikkeling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 14 april 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, met als doel de zorgelijke situatie van de kinderen te verbeteren. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er al jarenlang zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen, die beiden bij verschillende ouders wonen en weinig contact met elkaar hebben. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar hebben moeite om samen te werken en goede afspraken te maken over de opvoeding. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de situatie zorgelijk is en dat er een noodzaak is voor hulpverlening. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling toegewezen, met de verwachting dat de gecertificeerde instelling binnen drie weken na de beslissing een jeugdzorgwerker beschikbaar stelt. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van groot belang is dat de ouders constructief samenwerken en dat er snel passende hulpverlening wordt ingezet om de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de maatregel onmiddellijk van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/408125 / JE RK 23-577
Datum uitspraak: 14 april 2023

Beschikking ondertoezichtstelling

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,

gevestigd te Breda,
hierna te noemen de Raad,
betreffende

[minderjarige 1],

geboren op [geboortedag 1] 2010 te [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige 1],

[minderjarige 2],

geboren op [geboortedag 2] 2012 te [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige 2].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder],

wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de moeder,
bijgestaan door mr. T. Möller te Tilburg,

[de vader],

wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de vader.
De kinderrechter merkt als informant aan:

STICHTING JEUGDDBESCHERMING BRABANT,

gevestigd te Tilburg,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling, de GI.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 29 maart 2023, ingekomen bij de griffie op dezelfde dag;
- de telefoonnotitie over een gesprek van de vader met de griffie op 11 april 2023;
- de stelbrief van mr. Möller van 12 april 2023;
- de e-mailberichten van de vader van 12 en 13 april 2023.
Op 14 april 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. Möller;
- de vader;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben apart van elkaar op een andere dag voorafgaand aan de mondelinge behandeling met de kinderrechter gesproken. [minderjarige 1] is tijdens het gesprek bijgestaan door zijn begeleider van Prisma. [minderjarige 2] is tijdens dit het gesprek bijgestaan door zijn jeugdcoach.

De feiten

De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
[minderjarige 1] woont bij de moeder. [minderjarige 2] woont bij de vader.

Het verzoek

De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De standpunten

Door de Raad is onder meer het navolgende aan het verzoek ten grondslag gelegd. De situatie met betrekking tot [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is zeer zorgelijk. [minderjarige 1] woont bij de moeder en [minderjarige 2] bij de vader. Lange tijd hadden zij onderling geen contact met elkaar. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] krijgen weinig ruimte om contact te hebben met de ouder waar zij niet wonen. [minderjarige 1] voelt zich afgewezen door de vader. Het lukt de ouders niet om samen met de hulpverlening tot goede afspraken te komen. De ouders communiceren niet met elkaar en hebben veel zorgen over elkaars opvoedstijl. Er lijkt sprake te zijn van twee kampen. Daarnaast speelt ook kindeigenproblematiek bij [minderjarige 1]. Hierdoor heeft hij veel aandacht nodig en is er sinds 2005 hulpverlening bij hem betrokken. [minderjarige 2] voelt zich afgewezen door de moeder. Hij heeft een jeugdcoach om mee te praten. De ouders hebben veel zorgen over elkaar. Zij komen niet verder. De Raad verzoekt een ondertoezichtstelling om meer beweging te krijgen in de situatie. Er moet ruimte zijn voor onderling contact en er moet hulpverlening komen in het systeem.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben, afzonderlijk van elkaar, in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat zij niet onder toezicht gesteld willen worden. Zij hebben beiden geen behoefte hebben aan een jeugdzorgwerker. [minderjarige 1] heeft nog gezegd dat hij wil dat [minderjarige 2] weer thuis bij hem en de moeder komt wonen. [minderjarige 2] heeft nog verklaard dat hij geen contact met de moeder wil en dat hij de bestaande (woon)situatie wil handhaven.
Door en namens de moeder is aangevoerd dat zij achter de ondertoezichtstelling staat. Deze maatregel is haar laatste hoop om uit de strijd te komen en om de situatie te veranderen. Hoe [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun mening hebben verwoord tijdens het gesprek met de kinderrechter laat duidelijk de ontwikkelingsbedreiging van hun beiden zien. Enige jaren geleden hadden de moeder en [minderjarige 2] een goede band met elkaar. Zij hebben sinds een paar maanden eens per maand een uur begeleid contact met elkaar, zonder [minderjarige 1]. De moeder weet dat [minderjarige 2] zich niet gezien en gehoord voelt en kan hier gedeeltelijk bij aansluiten. In het vrijwillig kader is voor een lange periode hulpverlening ingezet. Dit heeft niet tot een oplossing geleid. [minderjarige 1] wil graag contact met de vader en de moeder geeft hem hier de ruimte voor. Toch lijkt [minderjarige 1] ook berust te hebben in de situatie. Het is zorgelijk dat de vader het initiatief voor contact bij [minderjarige 1] legt. De moeder zou met de vader, als ouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2], afspraken willen maken en uitstralen dat zij er voor hen zijn. De ouders hebben op dit moment alleen contact met elkaar door tussenkomst van een hulpverlener.
Door de vader is naar voren gebracht dat hij net als [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet achter de ondertoezichtstelling staat. De afgelopen zes jaar is veel hulpverlening ingezet, maar zonder enig resultaat. Het vertrouwen is weg. De vader wil de problemen nu zelf oplossen. Het gaat goed met [minderjarige 2], hij heeft een stabiele basis en krijgt de aandacht die hij verdient. [minderjarige 2] en de moeder hebben eens per maand onder begeleiding van de jeugdcoach contact met elkaar. [minderjarige 2] heeft het gevoel dat dit contact wordt afgedwongen. Het zou wenselijk zijn als zij meer contact met elkaar hebben en de vader zegt dit ook tegen [minderjarige 2]. De vader heeft elke twee weken begeleid contact met [minderjarige 1] en dit gaat prima. Hij heeft op dit moment niet de emotionele ruimte om deze regeling uit te breiden. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zien elkaar ook en mogen online spelletjes met elkaar spelen. De opvoedstijlen van de ouders verschillen van elkaar. De vader heeft geen behoefte om met de moeder in gesprek te gaan over [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
Door de GI is naar voren gebracht dat zij beschikbaar is om de ondertoezichtstelling uit te voeren. De zaak komt op een wachtlijst en het is niet te zeggen op welke termijn een vaste jeugdzorgwerker beschikbaar is. Vooralsnog wordt vanuit wachtlijstbeheer contact opgenomen met de ouders, vindt een huisbezoek plaatst, wordt een plan van aanpak opgesteld en wordt hulpverlening ingezet.

De beoordeling

Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt dat er jarenlang zorgen zijn over [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Lange tijd hebben zij geen contact gehad met de ouder waar zij niet verbleven. Daarnaast hadden zij geen contact met elkaar. Inmiddels is het contact hersteld. Beide kinderen hebben eens per maand een uur contact met de ouder waar zij niet wonen. Ook zien [minderjarige 1] en [minderjarige 2] elkaar af en toe en spelen zij met elkaar soms online spelletjes. Dit contact is dus nog zeer beperkt. Beide ouders proberen ieder op hun eigen manier de kinderen te stimuleren in het contact met de andere ouder. Toch lijken de kinderen die ruimte niet te voelen. [minderjarige 2] wil geen enkel contact met de moeder. [minderjarige 1] wil wel contact met de vader, maar lijkt ook te berusten in de bestaande situatie. Beide ouders erkennen de zorgen die er zijn maar hebben deze zorgen in het vrijwillig kader niet weg kunnen nemen. De ouders communiceren enkel met elkaar door tussenkomst van een hulpverlener. Het lukt hen dan ook niet om de contacten verder uit te breiden en hierover afspraken met elkaar te maken. De moeder ziet een ondertoezichtstelling als een laatste hoop terwijl de vader de problemen zelf wil oplossen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zien een ondertoezichtstelling niet zitten. Toch is de kinderrechter van oordeel dat zo’n maatregel noodzakelijk is. Er moet nu snel een oplossing komen voor de meerdere jaren durende problemen die er zijn. Het voortbestaan van twee kampen is geen gezonde situatie. Nu de hulpverlening in het vrijwillig kader die oplossing niet heeft kunnen bieden, moeten er oplossingen worden geforceerd door de inzet van een jeugdzorgwerker. Die jeugdzorgwerker moet in gesprek gaan met de ouders, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en snel adequate hulpverlening inzetten zodat het contact stap voor stap tussen beide kinderen en beide ouders verder kan worden opgebouwd en de oudersommunicatie verbetert. Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het verzoek toewijzen.
Daarbij spreekt de kinderrechter de hoop uit dat ook de vader, ondanks zijn weerstand, inziet dat er nu echt iets ten positieve moet gaan veranderen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Van beide ouders wordt verwacht dat zij zullen meewerken aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De ouders zijn verschillend maar dienen naar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit te stralen dat zij er samen voor hen staan. Daarvoor is ook noodzakelijk dat de oudercommunicatie verbetert.
Gedurende de ondertoezichtstelling dient door de GI in ieder geval te worden gewerkt aan de volgende doelen:
- Het contact tussen [minderjarige 1] en de vader wordt gecontinueerd en opgebouwd.
- Het contact tussen [minderjarige 2] en de moeder wordt gecontinueerd en opgebouwd.
- De ouders geven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de emotionele toestemming het fijn te mogen hebben bij de andere ouder.
- Het contact tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt gecontinueerd en opgebouwd.
- De individuele hulpverlening van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt gecontinueerd.
- De ouders communiceren met elkaar en werken constructief met elkaar samen. Hiervoor ontvangen zij passende hulpverlening.
- Er wordt bekeken welke rol grootouders (moederszijde) kunnen spelen in het leven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Eventueel wordt ander sociaal netwerk ook betrokken.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
Ten slotte overweegt de kinderrechter dat een ondertoezichtstelling een zware maatregel is en alleen wordt uitgesproken wanneer een rechter van oordeel is dat er ernstige zorgen zijn om de minderjarige. Ook in deze zaak zijn er ernstige zorgen en het zou schadelijk zijn voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wanneer niet op zeer korte termijn passende, gedwongen hulp wordt ingeschakeld. Ondanks de voornoemde ernstige zorgen is het echter onduidelijk wanneer er daadwerkelijk uitvoering gegeven gaat worden aan de ondertoezichtstelling. Immers, bij de mondelinge behandeling is door de GI verklaard dat niet bekend is wanneer een jeugdzorgwerker in de zaak beschikbaar zal worden gesteld. Inmiddels is gebleken dat de wachtlijst voor het beschikbaar stellen van een jeugdzorgwerker bij de GI weer aan het oplopen is. Dit betekent dus dat het maanden kan duren voordat in deze zaak een jeugdzorgwerker beschikbaar wordt gesteld, waarbij een en ander afhankelijk is van de prioritering door de GI. Dit is al met al een betreurenswaardige gang van zaken. De kinderrechter wijst de GI uitdrukkelijk op het bepaalde in artikel 4.2.2 Besluit Jeugdwet. In het eerste lid van dat artikel staat dat de GI binnen vijf werkdagen, nadat zij is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling en zij hiervan in kennis is gesteld, een jeugdzorgwerker aanwijst, waarbij het eerste contact plaatsvindt tussen de jeugdzorgwerker en de minderjarige en de met het gezag belaste ouders. Gezien voornoemde ernstige zorgen is het dringend nodig dat er in deze zaak snel een jeugdzorgwerker beschikbaar wordt gesteld. In deze zaak is uitstel van die beschikbaarstelling niet acceptabel, mede omdat een en ander ten koste zal gaan van het vergroten van verlies aan vertrouwen van de vader in de hulpverlening. Ondanks de wachtlijstproblematiek van de GI verwacht de kinderrechter van haar dan ook dat zij in deze zaak binnen drie weken nadat zij van deze beslissing in kennis is gesteld een jeugdzorgwerker beschikbaar stelt die de maatregel gaat uitvoeren.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt, uitvoerbaar bij voorraad, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van de GI met ingang van 14 april 2023 tot 14 april 2024;
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2023 door mr. Toekoen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Van Noort, als griffier en schriftelijk vastgesteld op 28 april 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.