ECLI:NL:RBZWB:2023:5966

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
25 augustus 2023
Zaaknummer
BRE - 22 _ 5414
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de kostenvergoeding in bezwaar tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 augustus 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Goes beoordeeld. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, welke in de bezwaarfase werd vernietigd. Echter, het verzoek van belanghebbende om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase werd afgewezen. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid, waardoor belanghebbende geen recht heeft op vergoeding van de kosten van de bezwaarfase.

De rechtbank stelt vast dat de naheffingsaanslag was opgelegd omdat belanghebbende op 5 september 2022 zonder betaling van de verschuldigde parkeerbelasting had geparkeerd. Tijdens de bezwaarfase bleek dat belanghebbende wel was aangemeld voor belparkeren, maar dat de parkeercontroleur door een fout van belanghebbende niet kon vaststellen dat de parkeerbelasting was voldaan. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de kostenvergoeding terecht is, omdat de naheffingsaanslag niet is vernietigd vanwege een onrechtmatigheid van de heffingsambtenaar.

De rechtbank verklaart het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk voor zover het betrekking heeft op de naheffingsaanslag en ongegrond voor het verzoek om kostenvergoeding. Dit betekent dat belanghebbende geen proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/5414

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 augustus 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: [naam] , Bezwaartegenverkeersboetes.nl),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Goes, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 27 oktober 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting bij uitspraak op bezwaar van 27 oktober 2022 gegrond verklaard. Daarbij is de naheffingsaanslag parkeerbelasting vernietigd en het verzoek om een kostenvergoeding afgewezen.
1.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 18 juli 2023 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Feiten

2. De naheffingsaanslag parkeerbelasting is aan belanghebbende opgelegd voor het parkeren met een auto met [kenteken] (hierna: de auto) op 5 september 2022 aan de Koepoort in Goes zonder daarvoor de verschuldigde parkeerbelasting te hebben voldaan.
2.1.
De heffingsambtenaar heeft de naheffingsaanslag parkeerbelasting vernietigd, nadat in de bezwaarfase was gebleken dat belanghebbende op 26 november 2021 wel was aangemeld voor belparkeren. Het scanapparaat van de parkeercontroleur heeft tijdens de controle op 5 september 2022 een melding afgegeven omdat belanghebbende in de parkeerapplicatie voor het belparkeren de combinatie ‘CITROEN C1 [kenteken] ’ had ingevoerd in plaats van uitsluitend het kenteken van de auto. De melding van het scanapparaat heeft tot gevolg gehad dat de parkeercontroleur op de controledatum niet heeft kunnen vaststellen dat belanghebbende de verschuldigde parkeerbelasting had voldaan.

Beoordeling door de rechtbank

3. Belanghebbende verzoekt de rechtbank om de naheffingsaanslag parkeerbelasting te vernietigen omdat het bedrag van de kosten van de naheffing (€ 66,50) niet voor 1 september 2021 in de Staatscourant was bekend gemaakt. [1] De rechtbank komt niet toe aan een beoordeling van dit verzoek omdat de naheffingsaanslag parkeerbelasting al bij de uitspraak op bezwaar door de heffingsambtenaar is vernietigd.
3.1.
Verder stelt belanghebbende met verwijzing naar dit formele gebrek dat het verzoek om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase ten onrechte is afgewezen. Naar de rechtbank begrijpt stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting is vernietigd vanwege een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid.
3.2.
De heffingsambtenaar stelt dat het aan belanghebbende zelf te wijten is dat aan belanghebbende in eerste instantie een naheffingsaanslag is opgelegd. Daartoe voert de heffingsambtenaar aan dat de parkeercontroleur door een fout van belanghebbende op de controledatum niet heeft kunnen vaststellen dat de verschuldigde parkeerbelasting was voldaan.
3.3.
In artikel 7:15, tweede lid, van de Awb is bepaald dat, voor zover een bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken op verzoek worden vergoed.
3.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is hier geen sprake van vernietiging van de naheffingsaanslag parkeerbelasting vanwege een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid. Het opleggen van de naheffingsaanslag en het in rekening brengen van kosten overeenkomstig het door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ruim voor 1 januari 2022 [2] vastgestelde bedrag levert geen aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid op. De bekendmakingsdatum in het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen (vóór 1 september) is namelijk niet bedoeld als een termijn die bij overschrijding leidt tot onverbindendheid van een bepaling van het bedrag in de gemeentelijke verordening. [3] Ook de omstandigheid dat belanghebbende de gegevens van de auto niet op de daartoe bestemde wijze heeft ingevoerd levert geen aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid op.
3.5.
Het voorgaande oordeel betekent dat belanghebbende geen recht heeft op een vergoeding van de kosten van de bezwaarfase.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover het betrekking heeft op de naheffingsaanslag parkeerbelasting en ongegrond voor zover het betrekking heeft op het besluit van de heffingsambtenaar over het verzoek om een kostenvergoeding. Daarom krijgt belanghebbende geen proceskostenvergoeding voor de beroepsfase en evenmin een vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk met betrekking tot de naheffingsaanslag parkeerbelasting;
  • verklaart het beroep ongegrond met betrekking tot het verzoek om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 23 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Hoger beroep moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.zie artikel 234, zesde lid, van de Gemeentewet en artikel 3, tweede lid, van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen (het Besluit)
2.zie Regeling van 3 september 2021, Stcrt. 2021, 40592
3.het tweede lid van artikel 3 van het Besluit, waarin de bekendmakingsdatum is opgenomen, is (later) ingevoerd en in werking getreden op 1 januari 1999. De opname van dit lid beoogt de gemeenteraad in staat te stellen tijdig het bedrag voor de kosten van een naheffingsaanslag zoals bedoeld in artikel 234, vijfde lid, van de Gemeentewet vast te stellen. De bekendmakingsdatum beoogt in zoverre dan ook niet de belangen van belanghebbenden te beschermen