In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 januari 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats], vastgesteld op € 176.000 per 1 januari 2019. Belanghebbende, eigenaar van de woning, was het niet eens met deze waardevaststelling en stelde dat de waarde maximaal € 161.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 25 november 2022, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door een gemachtigde en de heffingsambtenaar door twee vertegenwoordigers.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank legt uit dat de waarde van een woning wordt bepaald aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij de verkoopprijzen van vergelijkbare woningen worden vergeleken. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar zijn waardevaststelling heeft onderbouwd met een taxatierapport en dat de door belanghebbende ingebrachte taxatierapporten niet voldoende overtuigend waren.
Daarnaast wordt in de uitspraak aandacht besteed aan de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met 11 maanden is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 1000 voor belanghebbende. De rechtbank veroordeelt de Staat der Nederlanden tot betaling van deze schadevergoeding en tot betaling van proceskosten van € 759 aan belanghebbende. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.