In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 augustus 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ontzegging van omgang tussen een vader en zijn minderjarig kind. De vrouw, de moeder van het kind, heeft verzocht om de man, de vader, het recht op omgang te ontzeggen voor de duur van twee jaar. Dit verzoek is gedaan in het kader van een geschil dat voortvloeit uit artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd over de situatie en heeft zorgen geuit over de impact van de omgang op het kind, dat lijdt aan het syndroom van Down. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 augustus 2023 zijn zowel de vrouw als de man verschenen, evenals een vertegenwoordiger van de Raad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man, die kampt met alcohol- en drugsverslaving, momenteel niet in staat is om op een veilige manier omgang te hebben met het kind. De rechtbank heeft geconcludeerd dat omgang schadelijk zou zijn voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van het kind, en heeft daarom het verzoek van de vrouw toegewezen. De rechtbank heeft de omgang met de man ontzegd voor de duur van twee jaar en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.