ECLI:NL:RBZWB:2023:6034

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 augustus 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
AWB- 23_880
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de opheffing van een last onder dwangsom in een burenconflict

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 augustus 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle beoordeeld. Het college had op 13 december 2022 de last onder dwangsom opgeheven die eerder aan de derde-partij was opgelegd. Eiser, die aan de andere kant van de perceelgrens woont, ervaart overlast van de koeien die de derde-partij houdt. Dit leidde tot een langdurig conflict en juridische procedures. De rechtbank heeft op 20 juli 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn partner, de gemachtigde van de derde-partij en vertegenwoordigers van het college aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid de last onder dwangsom heeft kunnen opheffen. Eiser had betoogd dat de controles niet representatief waren en dat zijn belangen niet waren meegewogen. Het college stelde echter dat er geen overtredingen waren geconstateerd tijdens de controles en dat eiser geen handhavingsverzoek had ingediend. De rechtbank oordeelt dat het college beleidsruimte heeft bij het opheffen van de last en dat de belangen van eiser niet zwaarder wegen dan die van de derde-partij.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen griffierecht terugkrijgt en ook geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/880 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle, het college.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [ naam 1] uit [plaats] (de derde-partij)
(gemachtigde: mr. W.P.N. Remie).

Inleiding

1 In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 13 december 2022 inzake de opheffing van de last onder dwangsom.
1.1
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De derde-partij heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 20 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de partner van eiser [naam 2] , namens het college mr. L.W. Brands, de derde-partij, de partner van de derde-partij [naam 3] en de gemachtigde van de derde-partij.

Beoordeling door de rechtbank

2 De rechtbank beoordeelt de opheffing van de last onder dwangsom. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3 De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4 Feiten en omstandigheden
Eiser heeft de eigendom van – en woont op – het perceel dat plaatselijk bekend staat als [perceel 1] te [plaats] . De derde-partij heeft de eigendom van – en woont op – het perceel dat plaatselijk bekend staat als [perceel 2] te [plaats] (hierna: het perceel) . Beide percelen grenzen aan elkaar. Eiser en de derde-partij zijn elkaars buren.
De derde-partij gebruikt zijn perceel mede voor het houden van een aantal koeien. Eiser ervaart daardoor overlast, onder meer wegens de geur van de mest die door de koeien wordt geproduceerd. Dit heeft geleid tot een langlopend conflict tussen eiser en de derde partij, en tot diverse juridische procedures over de situatie op het perceel.
Met het besluit van 24 april 2019 heeft het college naar aanleiding van een handhavingsverzoek van eiser een last onder dwangsom opgelegd aan de derde-partij. De derde-partij dient uiterlijk 1 september 2019 het aantal koeien te beperken en beperkt te houden tot maximaal tien. De derde-partij verbeurt bij niet naleven van de last een dwangsom van € 2.500,- per koe per week, met een maximum van € 10.000,- per koe.
Op 25 september 2019 heeft er een controle plaatsgevonden. Op het perceel zijn tien koeien aangetroffen.
Op 23 april 2020 heeft er een controle plaatsgevonden. Op het perceel zijn tien koeien aangetroffen.
Op 11 juli 2022 heeft er een controle plaatsgevonden. Op het perceel zijn negen koeien aangetroffen.
De derde partij heeft op 11 oktober 2022 verzocht om opheffing van de last onder dwangsom.
Op 7 november 2022 heeft er een controle plaatsgevonden. Op het perceel zijn zeven koeien aangetroffen.
Op 28 november 2022 heeft er weer een controle plaatsgevonden. Op het perceel zijn zeven koeien aangetroffen.
Naar aanleiding van het verzoek van de derde-partij heeft het college met het bestreden besluit de opgelegde last onder dwangsom opgeheven.
Eiser heeft op 16 januari 2023 hiertegen bezwaar gemaakt en het college verzocht om in te stemmen met rechtstreeks beroep. Het college heeft hiermee ingestemd.
5 Opheffing last onder dwangsom
5.1
Eiser heeft betoogd dat de uitgevoerde controles niet deugdelijk en representatief zijn. De controles werden telkens vooraf aangekondigd. Daarnaast is niet bij alle percelen gecontroleerd. Het college had navraag moeten doen bij de Rijksdienst Ondernemend Nederland of meer koeien zijn geregistreerd. Nu de controles niet deugdelijk en representatief waren, kon het college de last onder dwangsom niet opheffen. De belangen van eiser zijn niet meegewogen in het bestreden besluit.
5.2
Het college heeft gesteld dat de last onder dwangsom kon worden opgeheven. Bij de uitgevoerde controles is geen overtreding geconstateerd. De controles waren daarnaast deugdelijk en representatief. Indien sprake is geweest van een overtreding, had eiser een handhavingsverzoek in kunnen dienen. Dit heeft eiser niet gedaan.
5.3
De derde-partij heeft gesteld dat hij geen overtredingen heeft begaan sinds de oplegging van de last onder dwangsom. De last onder dwangsom is terecht opgeheven.
5.4
Een bestuursorgaan dat een last onder dwangsom heeft opgelegd, kan op verzoek van een overtreder de last opheffen, indien de beschikking een jaar van kracht is geweest zonder dat de dwangsom is verbeurd. [1]
5.5
Tussen partijen is niet in geschil dat de derde-partij na het opleggen van de last onder dwangsom geen dwangsommen heeft verbeurd. Omdat er ruim drie jaar geen dwangsommen zijn verbeurd, was het college bevoegd tot het opheffen van een last onder dwangsom. Dat de controles volgens eiser niet deugdelijk zijn uitgevoerd, doet daar niet aan af. Het staat vast dat geen overtredingen zijn geconstateerd. Indien eiser van mening was dat op enig moment wel sprake was van een overtreding, had het op de weg van eiser gelegen om een handhavingsverzoek in te dienen.
5.6
De bevoegdheid om een last onder dwangsom in te trekken met toepassing van artikel 5:34, tweede lid, Awb is een bevoegdheid waarbij het college beleidsruimte heeft. Daarbij kunnen alle belangen worden meegewogen. Het college heeft in het bestreden besluit de belangen afgewogen. Het college heeft gemotiveerd dat de last onder dwangsom al meer dan drie jaar van kracht is en met de uitgevoerde controles geen overtredingen zijn geconstateerd. Het college heeft daarbij geen valide argumenten gezien waarom de last onder dwangsom in stand moet blijven. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet afdoende gemotiveerd wat zijn belang is bij instandhouding van de last onder dwangsom en waarom zijn belang hierbij zwaarder weegt dan het belang van de derde-partij. De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid de last onder dwangsom heeft kunnen opheffen.

Conclusie en gevolgen

6 Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college in redelijkheid de last onder dwangsom heeft kunnen opheffen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 25 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 5:34, tweede lid, van de Awb
Het bestuursorgaan dat een last onder dwangsom heeft opgelegd, kan op verzoek van de overtreder de last opheffen indien de beschikking een jaar van kracht is geweest zonder dat de dwangsom is verbeurd.

Voetnoten

1.Artikel 5:34, tweede lid, van de Awb.