ECLI:NL:RBZWB:2023:6036

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
C/02/404273 / HA ZA 22-655 T
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. de Vlieger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis in een geschil over de erfgrens tussen twee percelen met bewijsopdracht inzake verjaring

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 augustus 2023, staat de juridische erfgrens tussen twee percelen centraal. De eiseres, de Protestantse Gemeente Sint-Kruis en Aardenburg (PKN), vordert erkenning van haar eigendom van een perceel grond dat door de gedaagde in gebruik is genomen. De gedaagde, die ook een vordering in reconventie heeft ingediend, betwist de eigendom van PKN en stelt dat zij door verjaring eigenaar is geworden van de roodomrande strook grond. De rechtbank oordeelt dat de overeengekomen juridische erfgrens gelijk is aan de kadastrale grens zoals vastgesteld door het Kadaster in 2000. De rechtbank legt een bewijsopdracht op aan de gedaagde om aan te tonen dat de in 1999 geplaatste schutting op dezelfde plaats heeft gestaan als de in 2007 geplaatste schutting. De beslissing over de vorderingen in conventie en reconventie wordt aangehouden totdat het bewijs is geleverd.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/404273 / HA ZA 22-655
Vonnis van 30 augustus 2023
in de zaak van
PROTESTANTSE GEMEENTE SINT-KRUIS EN AARDENBURG,
te Aardenburg,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
hierna te noemen:
PKN,
advocaat: mr. W. Leistra te Arnhem,
tegen
[gedaagde in conventie],
te [plaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen:
[gedaagde in conventie],
advocaat: mr. L.E. van Hevele te Oostburg.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
- het tussenvonnis van 15 februari 2023
- de conclusie van antwoord in reconventie
- de mondelinge behandeling van 27 juni 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
PKN is eigenaar van verschillende woonpercelen die zij verhuurt, waaronder het perceel kadastraal bekend als [gemeente] , [sectie] , [nummer 1] (hierna: [perceel 1] ).
2.2
[gedaagde in conventie] is eigenaar van het perceel kadastraal bekend als [gemeente] , [sectie] , [nummer 2] (hierna: [perceel 2] ). [perceel 2] grenst aan [perceel 1] .
2.3
Tot 23 december 1998 zijn [perceel 2] en [perceel 1] onderdeel van een groter perceel bekend als [gemeente] , [sectie] , [nummer 3] (hierna: [perceel 3] ). PKN, althans haar rechtsvoorganger, is op dat moment eigenaar van [perceel 3] .
2.4
Bij notariële akte van 23 december 1998 draagt PKN het eigendom van een gedeelte van [perceel 3] over aan [gedaagde in conventie] . De eerste pagina van deze notariële akte luidt, voor zover relevant, als volgt:
‘(…)
LEVERING REGISTERGOED, GEBRUIK
Verkoper heeft blijkens een met koper aangegane onderhandse overeenkomst van koop en verkoop gedateerd negenentwintig september negentienhonderd achtennegentig, verkocht aan koper en levert op grond daarvan aan koper, die blijkens voormelde overeenkomst van verkoper heeft gekocht en bij deze in eigendom aanvaardt:
Het woonhuis met aanbehoren, erf en tuin, plaatselijk bekend [adres 1] , en uitmakende een op het terrein uitgepaald gedeelte ter grootte van ongeveer een are vijftig centiaren van het kadastrale perceel [gemeente] , [sectie] , [nummer 3] , en gearceerd aangegeven op aangehechte en door comparanten voor akkoord ondertekende kadastrale tekening’
2.5
Artikel 3 lid 2 van de notariële akte luidt:

Indien de hiervoor vermelde grootte van het verkochte en/of de verdere omschrijving daarvan niet juist of niet volledig is, ontleent noch verkoper noch koper daaraan rechten.’
2.6
Aan de notariële akte is een uittreksel van de kadastrale kaart gehecht van [perceel 3] , zoals hieronder weergegeven:
2.7
In het voorjaar van 1999 plaatsen partijen gezamenlijk een schutting tussen hun percelen (hierna: de eerste schutting).
2.8
In 2000 vindt een kadastrale meting plaats van de grens tussen het door [gedaagde in conventie] verkregen perceel en het perceel van PKN en krijgt het perceel van [gedaagde in conventie] het kadastrale [nummer 2] . Op het veldwerk is met een rode lijn de kadastrale grens getekend tussen [perceel 2] en [perceel 3] (oud):
afbeelding geanonimiseerd
afbeelding geanonimiseerd
2.9
Nadat de eerste schutting door een storm wordt vernield, plaatst [gedaagde in conventie] in 2007 een nieuwe schutting tussen de percelen van partijen (hierna: de tweede schutting).
2.1
Na een verzoek van PKN aan [gedaagde in conventie] tot het verplaatsen van de tweede schutting, ontstaat begin 2022 tussen partijen een geschil over de juridische erfgrens tussen hun beider percelen.
2.11
In een brief van 3 februari 2022 schrijft [gedaagde in conventie] onder meer het volgende aan PKN:
‘(…) In het voorjaar van 1999 hebben wij op de uitgepaalde lijn aan de binnenkant, op onze grond een schutting geplaatst. In 2007 is bij een storm deze schutting vernield en hebben we een nieuwe terug gezet op dezelfde plaats (…)’
2.12
Bij brief van 17 februari 2022 bericht [gedaagde in conventie] onder meer het volgende aan PKN:
‘(…) Ik heb 8-2-2022 met het kadaster gebeld, er werd me het volgende medegedeeld:
Op 21-6-2000 heeft het kadaster de nieuwe erfgrenzen vastgesteld en is het nieuwe [perceel 2] toegekend. Er is hier toen gemeten door het kadaster, de paaltjes waarnaar in het koopcontract verwezen wordt hadden we achter de schutting laten staan zodat er geen verwarring kon ontstaan. Het kadaster heeft de erfgrens vast gesteld op de lijn van de schutting.’

3.Het geschil

in conventie
3.1
PKN vordert in conventie dat de rechtbank bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat PKN eigenaar is van het perceel grond, kadastraal bekend als [gemeente] , [sectie] , [nummer 1] , inclusief het op pagina 2 van de dagvaarding aangeduide roodomrande gedeelte dat op dit moment in gebruik is door [gedaagde in conventie] ;
[gedaagde in conventie] veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, althans binnen een door de rechtbank te bepalen termijn, het gebruik van het gedeelte van het perceel van PKN genoemd in de vordering onder 1 dat door [gedaagde in conventie] wordt gebruikt te staken en gestaakt te houden en om al haar zaken hiervan te verwijderen en verwijderd te houden, en [gedaagde in conventie] te veroordelen aan PKN te voldoen een direct opeisbare dwangsom van €250,00, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde in conventie] nalaat om hieraan te voldoen met een maximum van €10.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente;
[gedaagde in conventie] veroordeelt in de kosten van dit geding, te voldoen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis en, voor het geval voldoening niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede [gedaagde in conventie] te veroordelen in de nakosten met een bedrag van €157,00 dan wel, indien betekening plaatsvindt, met een bedrag van €239,00 en de eventuele verdere executiekosten.
3.2
[gedaagde in conventie] concludeert tot afwijzing van de vorderingen in conventie met veroordeling van PKN in de kosten van het geding.
in reconventie
3.3
In reconventie vordert [verweerster in reconventie] bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
te verklaren voor recht dat [verweerster in reconventie] eigenaar is van de van kadastraal [perceel 1] deel uitmakende grond afgescheiden door de grens in de lengte van het destijds aan de woning van [verweerster in reconventie] aangebouwde schuurtje en zoals met een ingetekende blauwe lijn aangeduid op de onder 33 inleidende dagvaarding weergegeven tekening en aangeduid met letter A op de tekening die als productie 2 aan de conclusie van [verweerster in reconventie] is gehecht;
PKN te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, althans binnen een door de rechtbank te bepalen termijn, het gebruik van het onder 1 bedoelde gedeelte van het perceel van [verweerster in reconventie] dat door PKN wordt gebruikt te staken en gestaakt te houden en om al haar zaken hiervan te verwijderen en verwijderd te houden, en PKN te veroordelen aan [verweerster in reconventie] te voldoen een direct opeisbare dwangsom van €250,00, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat PKN nalaat om hieraan te voldoen met een maximum van €10.000,00;
PKN te veroordelen aan [verweerster in reconventie] als schadevergoeding te voldoen de waarde van de strook zoals onder B gearceerd aangegeven op de aan de conclusie van [verweerster in reconventie] gehechte kaart, nader op te maken bij staat;
wat betreft [perceel 1] PKN te veroordelen om binnen 4 weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis medewerking te verlenen aan inschrijving van de hiervoor onder 1 bedoelde juridische grens in de daartoe bestemde registers van het kadaster, zulks onder verbeurte van een dwangsom groot €1.000,00 per dag dat PKN in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen;
Voorwaardelijk, voor zover [verweerster in reconventie] niet bij notariële levering eigenaar zou zijn geworden van het gedeelde van [perceel 1] genoemd in punt 1 van de vordering in reconventie:
5a. te verklaren voor recht dat [verweerster in reconventie] ten gevolge van bevrijdende verjaring eigenaar is geworden van desbetreffende strook / punt zoals aangegeven op de foto onder 2 van de dagvaarding;
5b. PKN te veroordelen om binnen 4 weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis medewerking te verlenen aan inschrijving van de feitelijke grens bestaande uit de houten schutting als zijnde juridische en kadastrale grens in de daartoe bestemde registers van het kadaster, zulks onder verbeurte van een dwangsom groot €1.000,00 per dag dat PKN in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen;
Meer voorwaardelijk, in het geval dat [verweerster in reconventie] geen eigenaar is van de desbetreffende strook / punt zoals aangegeven op de foto onder 2 van de dagvaarding:
6. PKN te verplichten haar medewerking te verlenen aan het vestigen van een erfdienstbaarheid tot handhaving van de bestaande toestand, zulks tegen schadeloosstelling ad nihil, althans tegen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen schadeloosstelling zulks op verbeurte van een dwangsom van €10.000,00.
3.4
PKN concludeert tot afwijzing van de vorderingen in reconventie met veroordeling van [verweerster in reconventie] in de kosten van het geding.
3.5
De standpunten van partijen komen zowel in conventie als reconventie – kortweg – neer op het volgende:
Standpunt PKN
- PKN stelt dat in 1998 een op het terrein uitgepaald gedeelte van (destijds) [perceel 3] aan [verweerster in reconventie] is geleverd. De eerste schutting is in 1999 direct tegen de grenspalen geplaatst, op het perceel van [verweerster in reconventie] . In 2000 heeft het kadaster de nieuwe kadastrale perceelsgrenzen ingemeten. De rode lijn op het veldwerk van het kadaster laat zien dat de grens tussen [perceel 2] en [perceel 1] in een ‘knik’ loopt vanaf de zijgevel van de woning van [verweerster in reconventie] . De juridische erfgrens is volgens PKN gelijk aan deze door het kadaster ingemeten grens. Na een storm heeft [verweerster in reconventie] in 2007 een nieuwe schutting geplaatst die – in tegenstelling tot de eerste schutting – geheel op het kadastrale perceel van PKN staat en heeft zij de roodomrande strook als bedoeld in randnummer 2 van de dagvaarding in gebruik genomen. PKN betwist dat [verweerster in reconventie] zich sinds 1998 als bezitter van deze strook gedraagt.
Standpunt [verweerster in reconventie]
- [verweerster in reconventie] betwist dat de juridische erfgrens gelijk is aan de kadastrale grens. [verweerster in reconventie] stelt dat zij in 1998 eigenaar is geworden van de grond gemeten vanaf de gevel van het schuurtje dat destijds aan de woning was gebouwd. De door PKN opgeëiste strook maakt daar onderdeel van uit. Bij de kadastrale opmeting in 2000 is ten onrechte gemeten vanaf de zijgevel van de woning. Voor zover [verweerster in reconventie] niet al eigenaar was van de door PKN opgeëiste strook, dan stelt zij daarvan door verjaring alsnog eigenaar te zijn geworden door deze strook vanaf 1998 gedurende meer dan 20 jaar bij haar tuin te trekken, te betegelen, te beplanten en af te sluiten met een schutting van twee meter hoog.
3.6
Op deze en de overige stellingen van partijen gaat de rechtbank hierna zo nodig in.

4.De beoordeling

4.1
Aangezien de vorderingen in conventie en reconventie in grote mate met elkaar samenhangen, zal de rechtbank deze gezamenlijk behandelen. Zowel in conventie als in reconventie ligt immers de vraag voor waar de juridische erfgrens loopt tussen [perceel 2] [gedaagde in conventie] en [perceel 1] van PKN en welke partij van welke grond eigenaar is.
Overeengekomen erfgrens
4.2
De rechtbank zal eerst beoordelen wat de juridische erfgrens is zoals die door partijen in 1998 is overeengekomen. Daarvoor is bepalend de in de leveringsakte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling die moet worden afgeleid uit de in de akte opgenomen omschrijving van de over te dragen onroerende zaak. Die omschrijving moet volgens vaste rechtspraak worden uitgelegd naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte (vgl. HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:1511). De kadastrale grens is de grens die door de landmeter van het Kadaster wordt vastgelegd. Als achteraf blijkt dat de juridische grens niet aansluit bij de kadastrale grens, prevaleert de partijbedoeling in de akte van levering (juridische grens) boven de kadastrale grens (vgl. HR 2 december 1988, NJ 1989, 160).
4.3
Op basis van deze maatstaf oordeelt de rechtbank dat de in 1998 overeengekomen juridische grens tussen de percelen van [gedaagde in conventie] en PKN gelijk is aan de kadastrale grens zoals die door het Kadaster in 2000 is vastgelegd. De rechtbank licht dit als volgt toe.
Omschrijving notariële akte en kadastrale meting
4.4
De notariële leveringsakte van 23 december 1998 omschrijft het aan [gedaagde in conventie] overgedragen goed als:
‘Het woonhuis met aanbehoren, erf en tuin, plaatselijk bekend [adres 1] , en uitmakende een op het terrein uitgepaald gedeelte ter grootte van ongeveer een are vijftig centiaren van het kadastrale perceel [gemeente] , [sectie] , [nummer 3] , en gearceerd aangegeven op aangehechte en door comparanten voor akkoord ondertekende kadastrale tekening
4.5
Uit deze omschrijving leidt de rechtbank naar objectieve maatstaven af dat het de bedoeling van partijen was dat [gedaagde in conventie] eigenaar werd van het woonhuis met aanbehoren en het uitgepaalde gedeelte van het perceel. Partijen zijn het erover eens dat het perceel was uitgezet met grenspaaltjes en dat deze grenspaaltjes nog aanwezig waren tijdens het plaatsen van de eerste schutting in 1999 en de kadastrale meting in 2000. Dit sluit aan bij de brief van [gedaagde in conventie] van 17 februari 2022, waarin zij schrijft:

(…) Ik heb 8-2-2022 met het kadaster gebeld, er werd me het volgende medegedeeld:
Op 21-6-2000 heeft het kadaster de nieuwe erfgrenzen vastgesteld en is het nieuwe [perceel 2] toegekend. Er is hier toen gemeten door het kadaster, de paaltjes waarnaar in het koopcontract verwezen wordt hadden we achter de schutting laten staan zodat er geen verwarring kon ontstaan. Het kadaster heeft de erfgrens vast gesteld op de lijn van de schutting.
(…)
4.6
Hoewel partijen van mening verschillen over de exacte plaats van de eerste schutting, leidt de rechtbank hier in ieder geval uit af dat de kadastrale grens is vastgesteld aan de hand van de op dat moment aanwezige uitpaling op het terrein en daarmee overeenstemt met de partijbedoeling zoals die naar objectieve maatstaven uit de notariële leveringsakte kan worden afgeleid.
4.7
Daarbij komt dat de kadastrale meting plaatsvond na de eigendomsoverdracht en in een dergelijk geval als vuistregel geldt dat de eigendomsgrens overeenstemt met de kadastrale perceelgrens, tenzij blijkt dat daarin verandering is gekomen door verjaring (vgl. conclusie P-G Lindenbergh bij HR 25 november 2022, ECLI:NL:PHR:2022:847).
Tekening bij de akte
4.8
Het door PKN betwiste standpunt van [gedaagde in conventie] dat de juridische erfgrens – in tegenstelling tot de kadastrale grens – in het verlengde van de gevel van het destijds aan de woning gebouwde schuurtje loopt, volgt de rechtbank dus niet.
4.9
[gedaagde in conventie] wijst voor haar standpunt op de kadastrale tekening die aan de notariële akte is gehecht. De rechtbank vindt (de arcering op) die tekening echter onvoldoende duidelijk en kan hier de overeengekomen erfgrens niet precies uit afleiden. Op de tekening staat ook geen aanduiding van het schuurtje of een andere concrete aanwijzing dat de overeengekomen erfgrens in het verlengde van het schuurtje zou lopen. Als het betreffende schuurtje aan [gedaagde in conventie] toebehoorde en door haar werd gebruikt, had dat mogelijk nog een aanknopingspunt kunnen bieden voor de uitleg van [gedaagde in conventie] . Beide partijen hebben ter zitting echter ondubbelzinnig verklaard dat het schuurtje niet bij de woning van [gedaagde in conventie] hoorde, maar werd gebruikt door de bewoner(s) van [adres 2] .
4.1
Daarbij staat vast dat [gedaagde in conventie] in 2007 zelf een schutting heeft geplaatst in het verlengde van de zijgevel van de woning. Pas nadat PKN haar aansprak op het verplaatsen van de schutting, heeft [gedaagde in conventie] – zoals zij ter zitting verklaarde – de tekening bij de notariële akte goed bestudeerd en vervolgens (achteraf) het standpunt ingenomen dat het verlengde van het schuurtje de overeengekomen erfgrens is. Voor die tijd is [gedaagde in conventie] dus nooit van de erfgrens uitgegaan die zij in deze procedure verdedigt, wat tegenspreekt dat partijen in 1998 bedoeld hebben die erfgrens overeen te komen.
Omschrijving van de grootte
4.11
Ook de stelling van [gedaagde in conventie] dat het huidige kadastrale perceel kleiner is dan de in de notariële akte omschreven omvang, is onvoldoende voor het aannemen van de door haar bepleitte erfgrens. Uit de bewoording ‘
ter grootte van ongeveer een are vijftig centiaren’(lees: ongeveer 150m2) blijkt volgens de rechtbank dat partijen niet bedoeld hebben de
exactegrootte in de notariële akte vast te leggen. PKN heeft ter zitting ook terecht aangevoerd dat [gedaagde in conventie] op grond van artikel 3 lid 2 van de notariële akte (zie r.o. 2.5) geen aanspraak kan maken op de in de notariële akte omschreven grootte. Voornoemde bewoording moet bovendien gelezen worden in de context van de gehele omschrijving van het geleverde (zie r.o. 4.4). Daaruit blijkt dat de beschreven grootte van ongeveer 150m2 slechts nadere duiding beoogt te geven aan ‘
een op het terrein uitgepaald gedeelte’ van [perceel 3] . Die duiding doet niet af aan de bedoeling van partijen dat [gedaagde in conventie] het eigendom zou verkrijgen van het gedeelte van het perceel dat op het terrein was uitgepaald (zie r.o. 4.5).
Conclusie overeengekomen erfgrens
4.12
Onder deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat de in 1998 overeengekomen juridische erfgrens gelijk is aan de kadastrale grens tussen [perceel 2] en [perceel 1] . Dit betekent dat [gedaagde in conventie] door de notariële levering in 1998 eigenaar is geworden van het kadastrale [perceel 2] zoals afgebakend met de rode lijn op het veldwerk van het Kadaster (zie r.o. 2.8). PKN is op haar beurt eigenaar gebleven van het kadastrale [perceel 1] , waaronder strook A en B als bedoeld in productie 2 bij de conclusie van [gedaagde in conventie] .
Gevolg: afwijzing primaire eis in reconventie
4.13
Aangezien de primaire vorderingen van [verweerster in reconventie] als bedoeld onder 1 t/m 4 van de eis in reconventie allen steunen op de onjuiste stelling dat [verweerster in reconventie] door de notariële levering in 1998 (ook) eigenaar is geworden van strook A en B als bedoeld in productie 2 bij haar conclusie, zal de rechtbank deze vorderingen in reconventie afwijzen.
Verjaring roodomrande strook
4.14
Ter beoordeling ligt vervolgens voor of [verweerster in reconventie] – zoals zij stelt – door verjaring (alsnog) eigenaar is geworden van de hieronder weergegeven roodomrande grondstrook als bedoeld in randnummer 2 van de dagvaarding (hierna: de roodomrande strook):
afbeelding geanonimiseerd
Wanneer is sprake van verjaring?
4.15
[verweerster in reconventie] beroept zich op verjaring zoals bepaald in de artikelen 3:105 en 3:306 BW, in verbinding met artikel 3:314 BW (kortweg: verjaring ex art. 3:105 BW). Dat betekent dat zij dient te stellen en, zo nodig, te bewijzen dat zij bezitter was van de roodomrande strook op het moment dat de verjaring van de door PKN in te stellen rechtsvordering tot beëindiging van het bezit werd voltooid. Die vordering verjaart twintig jaar na de inbezitneming. Deze verjaringstermijn gaat lopen op de dag na de dag waarop de onmiddellijke opheffing van het bezit van een niet-rechthebbende kan worden gevorderd. Daarbij is niet relevant of [verweerster in reconventie] te goeder trouw is of niet.
4.16
Bezit over een registergoed verkrijgt men door zich daarover de feitelijke macht te verschaffen, waarbij de ander naar verkeersopvattingen zijn bezit verliest (artikel 3:113 BW). Voor de inbezitneming van een onroerende zaak is vereist dat de machtsuitoefening van de inbezitnemer die van de oorspronkelijke bezitter geheel teniet moet doen en dat van inbezitneming in beginsel geen sprake zal zijn als de oorspronkelijke bezitter nog macht over het goed behoudt (art. 3:113 lid 2 BW). Het bezit moet openbaar en ondubbelzinnig zijn, wat inhoudt dat de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar tegen wie de verjaring loopt daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn (vgl. ECLI:NL:HR:2009:BH1634). Dit moet naar objectieve maatstaven beoordeeld worden. De interne wil om als rechthebbende op te treden is voor het zijn van bezitter van geen betekenis.
4.17
Gezien deze maatstaf moet de rechtbank eerst beoordelen of [verweerster in reconventie] de roodomrande strook in bezit heeft genomen. Als dat zo is, dan komt de rechtbank toe aan de vraag of de verjaringstermijn is voltooid.
Is sprake van bezit?
4.18
Partijen zijn het erover eens dat de eerste schutting in 1999 is geplaatst als feitelijke grens tussen hun percelen en dat in 2007 – na een storm – door [verweerster in reconventie] een nieuwe schutting is geplaatst. PKN betwist ook niet dat er vanaf het begin een schutting van twee meter hoog heeft gestaan, zoals [verweerster in reconventie] stelt. Verder staat vast dat de roodomrande strook (in ieder geval) vanaf 2007 afgescheiden is door de in dat jaar geplaatste tweede schutting en [verweerster in reconventie] deze strook gebruikt als haar eigen tuin. Zij heeft de strook betegeld en beplant en gedraagt zich als eigenaar van de strook. PKN heeft dit ook zo opgevat. De schutting biedt geen doorgangen en sluit de tuin van [verweerster in reconventie] volledig af. De roodomrande strook is voor PKN dus niet toegankelijk of bruikbaar, wat betekent dat PKN de feitelijke macht over de strook heeft verloren. De rechtbank concludeert dan ook dat [verweerster in reconventie] (in ieder geval) vanaf 2007 bezitter is van de roodomrande strook.
Is de verjaringstermijn voltooid?
4.19
Sinds 2007 zijn geen twintig jaren verstreken. Of de verjaringstermijn voltooid is, hangt naar het oordeel van de rechtbank af van de vraag of de situatie vóór 2007 gelijk was aan de situatie vanaf 2007.
4.2
[verweerster in reconventie] stelt namelijk dat zij al vanaf 1998 bezitter is van de roodomrande strook door deze bij haar tuin te betrekken, te betegelen en te beplanten, en dat de in 1999 geplaatste schutting op dezelfde plaats stond als de schutting die in 2007 is geplaatst. [verweerster in reconventie] heeft aangeboden dit te bewijzen, onder meer met een foto uit 2000 en met getuigenbewijs. PKN betwist de stellingen van [verweerster in reconventie] gemotiveerd en voert aan dat uit het veldwerk van het Kadaster blijkt dat de eerste schutting vlak naast de kadastrale erfgrens stond op het perceel van [verweerster in reconventie] , terwijl de in 2007 geplaatste schutting op het perceel van PKN is geplaatst.
4.21
Voor een geslaagd beroep op verjaring acht de rechtbank doorslaggevend of de eerste schutting uit 1999 op dezelfde plaats heeft gestaan als de tweede schutting uit 2007, zoals [verweerster in reconventie] stelt. Komt dat vast te staan, dan acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat de situatie vanaf 2007 een voortzetting is geweest van de situatie die zich vanaf 1999 voordeed en [verweerster in reconventie] de roodomrande strook in 1999 in bezit heeft genomen. Dat zou betekenen dat de verjaringstermijn ex artikel 3:105 BW in 2019 is verstreken, dus voordat PKN [verweerster in reconventie] verzocht het bezit te beëindigen.
4.22
Daaraan doet niet af dat de eerste schutting in 1999 door partijen gezamenlijk is geplaatst, zoals PKN nog aanvoert. Ook die schutting is immers mede door [verweerster in reconventie] geplaatst en was ondubbelzinnig bedoeld als feitelijke afbakening van het eigendom van partijen.
Bewijsopdracht
4.23
Gelet op de gemotiveerde betwisting van PKN is het aan [verweerster in reconventie] te bewijzen dat de in 1999 geplaatste schutting op dezelfde plaats heeft gestaan als de in 2007 geplaatste schutting (art. 150 Rv). De rechtbank zal [verweerster in reconventie] dan ook opdragen dit bewijs te leveren, met inachtneming van het bepaalde in het dictum van dit vonnis.
Wat als bewijslevering slaagt?
4.24
Slaagt [verweerster in reconventie] in haar bewijsopdracht, dan staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [verweerster in reconventie] op grond van verjaring ex artikel 3:105 BW eigenaar is geworden van de roodomrande strook. De daarop gerichte verklaring voor recht als bedoeld in 5a van de eis in reconventie zal de rechtbank in dat geval toewijzen. Concreet zou dit betekenen dat de schutting op de huidige plek kan blijven staan en deze schutting de nieuwe erfgrens tussen partijen markeert.
4.25
De vordering tot het verlenen van medewerking aan inschrijving van de erfgrens in de openbare registers (5b eis in reconventie) zal de rechtbank – na geslaagde bewijslevering – echter afwijzen. Deze inschrijving is geen verplichting en bovendien is de medewerking van PKN daar niet voor vereist (art. 25 Kadasterwet). Kortom, deze vordering stuit af op het gebrek aan belang en juridische grondslag.
Wat als de bewijsleveringnietslaagt?
4.26
Slaagt [verweerster in reconventie] niet in haar bewijsopdracht, dan zal de rechtbank de door PKN in conventie gevorderde verklaring voor recht en (kortweg) ontruiming van de roodomrande strook toewijzen. In dat geval komt namelijk niet vast te staan dat dat [verweerster in reconventie] eerder dan 2007 bezitter is geworden van de roodomrande strook en de verjaringstermijn van twintig jaar is verstreken. Dit bewijsrisico rust op [verweerster in reconventie] . Bij die stand van zaken is PKN eigenaar gebleven van de roodomrande strook en heeft zij het recht de roodomrande strook op te eisen (art. 5:2 BW).
Geen erfdienstbaarheid
4.27
In het voorgaande ligt besloten dat de rechtbank de (meer) voorwaardelijke eis in reconventie tot (kortweg) het doen vestigen van een erfdienstbaarheid zal afwijzen. De juridische grondslag voor die vordering ontbreekt. Weliswaar heeft [verweerster in reconventie] zich ter zitting beroepen op revindicatie, maar zij is geen eigenaar van de roodomrande strook en evenmin is gesteld of gebleken dat haar anderszins het recht op revindicatie toekomt. Ook haar beroep op legalisatie in de zin van artikel 5:54 BW gaat niet op. Artikel 5:54 voorziet namelijk alleen in de situatie waarin een gebouw of werk
ten deleop, boven of onder het erf van een ander is gebouwd. Daarvan is in dit geval geen sprake. Als komt vast te staan dat PKN eigenaar is gebleven van de roodomrande strook, dan staat de huidige erfafscheiding namelijk volledig – en dus niet ten dele – op de grond van PKN. Overigens heeft [verweerster in reconventie] onvoldoende gesteld waarom zij door wegneming van de schutting onevenredig veel zwaarder zou worden benadeeld dan PKN door handhaving daarvan.
Aanhouding overige beslissingen
4.28
In afwachting van de aan [verweerster in reconventie] opgedragen bewijslevering houdt de rechtbank voor het overige de beslissingen in conventie en reconventie aan.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1
houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
5.2
draagt [verweerster in reconventie] op te bewijzen dat de in 1999 geplaatste schutting op dezelfde plaats heeft gestaan als de in 2007 geplaatste schutting,
5.3
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 13 september 2023voor uitlating door [verweerster in reconventie] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.4
bepaalt dat als [verweerster in reconventie] bewijsstukken wil overleggen (waaronder foto’s, ander beeldmateriaal en/of ander schriftelijk bewijs), zij die stukken op de in 5.3 genoemde roldatum direct bij akte in het geding moet brengen,
5.5
bepaalt dat, als [verweerster in reconventie] getuigen wil laten horen, zij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden oktober 2023 tot en met februari 2024 dan direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.6
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. De Vlieger in het gerechtsgebouw te Middelburg, Kousteensedijk 2,
5.7
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Vlieger en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2023