ECLI:NL:RBZWB:2023:6056

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
C/02/411565 / JE RK 23-1198
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en afwijzing verzoek uithuisplaatsing van minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 8 augustus 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van twaalf maanden en om een machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders, de moeder en de vader, gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over [minderjarige], die bij de moeder woont. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 augustus 2023 zijn de ouders en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) verschenen. De moeder heeft aangegeven dat zij kan instemmen met de ondertoezichtstelling, maar niet met de uithuisplaatsing. De vader heeft een vergelijkbaar standpunt ingenomen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er al lange tijd zorgen zijn over de opvoedsituatie van [minderjarige], met name door de problematiek van de moeder, die in het verleden te maken heeft gehad met geweld, middelengebruik en psychische problemen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling toegewezen, maar het verzoek tot uithuisplaatsing afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de moeder op dit moment een onveilige opvoedingssituatie creëert. De kinderrechter heeft benadrukt dat de GI verantwoordelijk is voor het toezicht en dat indien nodig opnieuw een verzoek tot uithuisplaatsing kan worden ingediend. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/411565 / JE RK 23-1198
Datum uitspraak: 8 augustus 2023
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,

locatie Breda, hierna te noemen: de raad,
betreffende

[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2012 te [geboorteplaats],

hierna te noemen: [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder],

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats],

[de vader],

hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De kinderrechter merkt als informant aan:

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

locatie Den Bosch, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 3 juli 2023.
Op 8 augustus 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
- een vertegenwoordiger van de raad;
- de moeder;
- de vader;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.

De feiten

De vader en de moeder zijn op grond van een aantekening in het gezagsregister gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
[minderjarige] woont bij de moeder.

Het verzoek

De raad verzoekt, na wijziging op de mondelinge behandeling (waar alle betrokkenen mee hebben ingestemd), de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van twaalf maanden. Ook verzoekt de raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de (eventuele) opname van de moeder. De raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Ter onderbouwing van dit verzoek stelt de raad het volgende. Uit het rapport van de raad van 1 juni 2023 volgt dat een ondertoezichtstelling niet nodig werd geacht, omdat de raad er vertrouwen in had dat de moeder zou voldoen aan de bodemeisen (een persoonlijkheids-onderzoek en behandeling aangaan voor de problematiek die ze ervaart). Hierna zijn er nieuwe ontwikkelingen geweest, waarna het advies van de raad is heroverwogen en onderliggend verzoek is gedaan.
Volgens de raadsrapporten is er reeds vanaf 2016 hulpverlening betrokken. De moeder heeft een belaste jeugd gehad, waarin zij is mishandeld en verwaarloosd. Zij is daarbij opgegroeid bij pleegouders. Bij Veilig Thuis zijn er afgelopen jaren meerdere meldingen gekomen over geweld tussen de moeder en haar ex-partner, waar [minderjarige] getuige van was. Ook gebruikte de ex-partner geweld tegen [minderjarige]. Bij de moeder en haar ex-partner was ook nog sprake van alcohol- en drugsgebruik. [minderjarige] is daarom in 2019 voor een aantal maanden uit huis geplaatst. Sterk Huis is toen betrokken geraakt bij het gezin. In 2021 is ook de Gezinsmanager betrokken geweest. Zij gaven vervolgens aan dat de situatie bij de moeder veilig was. In 2022 is de moeder echter in het ziekenhuis terecht gekomen na drugsgebruik. De geestelijke gezondheidszorg is vervolgens in september 2022 betrokken geraakt. De moeder gaf toen aan vijftien van de dertig dagen drugs/alcohol te gebruiken. Door het middelengebruik en het milieu waarin de moeder zich verkeert, kunnen onveilige situaties ontstaan. Veilig Thuis heeft ook gesproken met de huisarts en daaruit blijkt dat de moeder daar met vlagen frequent komt.
De school van [minderjarige] heeft ook contact opgenomen met de raad, omdat zij zorgelijke signalen hebben: de moeder zou een ongeluk hebben gehad nadat zij te veel had gedronken, [minderjarige] was bang dat de situatie tussen de moeder en een vriendin uit de hand zou lopen door alcoholgebruik, [minderjarige] blijft te laat op school komen, [minderjarige] zorgt voor haar moeder en [minderjarige] zou een e-sigaret gebruiken.
De raad heeft er onvoldoende vertrouwen in dat het de moeder zonder gedwongen kader gaat lukken om binnen afzienbare tijd een veilig en stabiel opvoedingsklimaat te creëren. Gezien de kwetsbaarheid van [minderjarige] in combinatie met de langdurige zorgen is ingrijpen noodzakelijk. De zorgen om de moeder zijn bovendien al lange tijd aanwezig. Een opname voor de moeder ligt volgens de raad dan ook voor de hand, omdat eerdere betrokkenheid en inzet niet hebben geleid tot blijvend effect. De moeder stemt hier echter niet mee in. De moeder gaf wel aan mee te willen werken aan urinecontroles en heeft een doorverwijzing naar Novadic Kentron gekregen. Het is nodig dat de moeder zich langdurig laat behandelen voor de vele gebeurtenissen/trauma’s en de daardoor ontstane problematiek. Het is de bedoeling dat [minderjarige] na een machtiging uithuisplaatsing weer zo snel mogelijk naar huis komt, omdat de raad ziet en heeft gehoord dat het aan liefde niet ontbreekt.

De standpunten van de belanghebbenden

Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder kan instemmen met het (gewijzigde) verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling, maar niet met het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige]. De moeder gebruikt naar eigen zeggen al lange tijd geen drugs meer en zij vindt het vervelend dat een opname steeds weer aan de orde komt. De moeder heeft in dat kader ook afspraken met Novadic Kentron en ook zij zijn van mening dat een opname niet nodig is. De moeder erkent dat zij een belast verleden heeft, maar zij vraagt hulp indien dat nodig is. Eerder hebben de moeder en [minderjarige] PMT gehad en zij wenst dat dit wordt vervolgd. Ook heeft de moeder geen contact meer met mensen die een verkeerde invloed op haar uitoefenen.
De vader kan ook instemmen met het (gewijzigde) verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling, maar niet met het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige]. De vader heeft twee weekenden per maand en in de schoolvakanties contact met [minderjarige]. Volgens hem heeft de moeder hulp nodig bij haar psychische problemen. Toen zij daarvoor geen hulp had, heeft ze naar de drugs gegrepen als uitweg. [minderjarige] praat volgens de vader niet over de situatie; zij is een gesloten boek.
De vertegenwoordigers van de GI hebben zich tijdens de mondelinge behandeling bereid en in staat verklaard de ondertoezichtstelling uit te voeren. Hoewel zij aanvankelijk de vraag stelden of de William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering niet de aangewezen gecertificeerde instelling is, zijn zij daar later niet meer op terug gekomen.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Op basis van de stukken en dat wat op de mondelinge behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria voornoemd. De kinderrechter stelt vast dat [minderjarige] al meerdere jaren in een zorgelijke situatie verkeert. Er is al veel geprobeerd om daar verandering in te brengen, maar dat is niet gelukt. De kinderrechter heeft bovendien vastgesteld dat alle betrokkenen kunnen instemmen met een ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden. De rechtbank zal het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] dan ook toewijzen voor de duur van twaalf maanden. Die beslissing wordt, gelet op de aard daarvan, uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zoals is verzocht door de raad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn de door de raad geformuleerde doelen van de ondertoezichtstelling besproken. Betrokkenen zijn het erover eens dat aan de volgende doelen moet worden gewerkt:
  • de moeder is voor [minderjarige] een betrouwbaar, stabiele en veilige opvoeder, die bij spanning/stress in haar belang kan handelen en hulp kan inschakelen indien nodig. Dit betekent dat bij spanning de moeder weet hoe ze in het belang van [minderjarige] de rust kan bewaren en niet overmand wordt door emoties of vervalt in middelengebruik;
  • het is bekend wat de mogelijke traumatische gebeurtenissen met [minderjarige] hebben gedaan en hoe zij deze kan verwerken. Ook leert zij weer te vertrouwen op voor haar belangrijke volwassenen;
  • het is bekend of sprake is van een diagnose/trauma’s bij de moeder en welke. Moeder krijgt hiervoor (hulp)verlening waar nodig. Moeder laat zien keuzes te kunnen maken in het belang van [minderjarige] en laat zien dit in de praktijk in uitvoering te kunnen brengen, specifiek ten aanzien van het samenwerken met de hulpverlening en zorgdragen voor de veiligheid in de opvoedingsomgeving;
  • moeder geeft inzicht in het middelengebruik, weet wat de reden en functie is van het gebruik en heeft het onder controle.
  • de moeder laat zich langdurig behandelen voor de vele gebeurtenissen en trauma’s uit haar verleden en daardoor ontstane persoonlijke problematiek.
Ten aanzien van het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing geldt dat de kinderrechter op grond van artikel 1:265b BW de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
De kinderrechter overweegt dat beide ouders het niet eens zijn met een machtiging uithuisplaatsing. Hoewel de kinderrechter heeft vastgesteld dat er de afgelopen jaren veel is gebeurd in het leven van [minderjarige] en de moeder, is onduidelijk welke problematiek er op dit moment nog speelt. Volgens de moeder gebruikt zij geen alcohol-/drugs meer, maar de kinderrechter is niet in het bezit van stukken waaruit dit blijkt. Het is daarom van belang dat er zicht wordt verkregen op het alcohol-/drugsgebruik van de moeder. Ook is het van belang dat de moeder en [minderjarige] hulp krijgen voor het verleden. Gelet op de ondertoezichtstelling is het aan de GI om te kijken wat voor [minderjarige] en de ouders noodzakelijk is. De kinderrechter ziet op dit moment onvoldoende aanleiding voor een machtiging uithuisplaatsing. Indien volgens de GI een machtiging uithuisplaatsing wel noodzakelijk is, kunnen zij dit opnieuw en ook direct verzoeken. Gelet op het voorgaande wordt het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing afgewezen.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 8 augustus 2023 tot 8 augustus 2024;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2023 door mr. Van Leuven, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van Egeraat als griffier, en op schrift gesteld op 16 augustus 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.