In deze zaak heeft de kinderrechter op 8 augustus 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van twaalf maanden en om een machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders, de moeder en de vader, gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over [minderjarige], die bij de moeder woont. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 augustus 2023 zijn de ouders en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) verschenen. De moeder heeft aangegeven dat zij kan instemmen met de ondertoezichtstelling, maar niet met de uithuisplaatsing. De vader heeft een vergelijkbaar standpunt ingenomen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er al lange tijd zorgen zijn over de opvoedsituatie van [minderjarige], met name door de problematiek van de moeder, die in het verleden te maken heeft gehad met geweld, middelengebruik en psychische problemen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling toegewezen, maar het verzoek tot uithuisplaatsing afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de moeder op dit moment een onveilige opvoedingssituatie creëert. De kinderrechter heeft benadrukt dat de GI verantwoordelijk is voor het toezicht en dat indien nodig opnieuw een verzoek tot uithuisplaatsing kan worden ingediend. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.