ECLI:NL:RBZWB:2023:6097

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 september 2023
Publicatiedatum
1 september 2023
Zaaknummer
C/02/411914 / JE RK 23-1272
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing ondertoezichtstelling in jeugdzorgzaak met ernstige verstoorde verstandhouding tussen ouders

In deze zaak heeft de kinderrechter op 1 september 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, ingediend door de Gecertificeerde Instelling (GI). De minderjarige, geboren in 2007, staat onder toezicht van de GI sinds 2014, met verlengingen van de maatregel in de daaropvolgende jaren. De moeder en vader van de minderjarige zijn betrokken bij de procedure, waarbij de moeder bijgestaan wordt door mr. R.A. van den Heuvel en de vader door mr. C.G.A. Mattheussens. De GI heeft verzocht om opheffing van de ondertoezichtstelling, omdat de samenwerking met de moeder onder druk staat en er een impasse is ontstaan. De GI stelt dat de ondertoezichtstelling niet langer bijdraagt aan de ontwikkeling van de minderjarige en dat er onvoldoende mogelijkheden zijn voor een doorbraak in de situatie.

De vader heeft het verzoek van de GI afgewezen, omdat hij vreest dat de minderjarige zonder toezicht van de GI op ontoelaatbare wijze door de moeder belast zal worden. De moeder heeft aangegeven akkoord te gaan met de opheffing, maar op andere gronden dan de GI. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook geadviseerd om de ondertoezichtstelling niet op te heffen, gezien de langdurige en verslechterde situatie.

De kinderrechter heeft overwogen dat er nog steeds sprake is van een ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige en dat de samenwerking tussen de ouders en de GI ernstig verstoord is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft en heeft het verzoek van de GI afgewezen. De kinderrechter benadrukt dat alle partijen inspanningen moeten leveren om de situatie van de minderjarige te verbeteren en haar een zorgeloze groei te bieden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/411914 / JE RK 23-1272
Datum uitspraak: 1 september 2023
Beschikking van de kinderrechter over opheffing van een ondertoezichtstelling
in de zaak van
De gecertificeerde instelling
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING EN RECLASSERING, gevestigd te Eindhoven,
hierna te noemen de GI (Gecertificeerde Instelling),
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2007 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
bijgestaan door mr. R.A. van den Heuvel, advocaat te Amsterdam
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
bijgestaan door mr. C.G.A. Mattheussens, advocaat te Roosendaal.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
-
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 7 juli 2023;
  • de op 11 augustus 2023 ontvangen antwoordbrief van [minderjarige] ;
  • het op 25 augustus 2023 ontvangen verweerschrift met bijlagen van mr. Mattheussens.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2023. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door mr. Mattheussens;
- de moeder, bijgestaan door mr. Van den Heuvel;
  • een vertegenwoordiger van de GI;
  • twee vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de vader. Het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] is bij beschikking van 7 januari 2022 beëindigd.
2.2.
[minderjarige] woont bij haar vader.
2.3.
Bij beschikking van 18 februari 2014 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. Deze maatregel is daarna steeds verlengd tot 20 februari 2016. [minderjarige] is opnieuw onder toezicht gesteld van de GI bij beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 16 november 2017. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is daarna steeds verlengd. Bij beschikking van 30 november 2022 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 16 december 2022 tot 16 november 2023.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] op te heffen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De GI legt aan haar verzoek ten grondslag dat de samenwerking tussen de moeder en de GI al langere tijd onder druk staat. Dit levert wederzijdse spanningen op. Hierin is een impasse ontstaan en de GI heeft, gelet op de belasting die dit meebrengt voor de jeugdzorgwerker en de gevolgen voor de andere kinderen waar zij voor verantwoordelijk zijn besloten om de huidige jeugdbeschermers vanaf 10 mei 2023 niet langer betrokken te laten zijn bij het gezin. De ouders zijn per brief ingelicht over dit besluit. De GI ziet onvoldoende mogelijkheden om een doorbraak te creëren in deze situatie. De GI is tot de conclusie gekomen dat de ondertoezichtstelling niet langer bijdraagt of leidt tot het realiseren van onbelast contact tussen de moeder en [minderjarige] . Daarbij komt dat ook zorgaanbieder [jeugdzorg] het signaal heeft afgegeven dat het voortzetten van begeleide omgang voor langere periode niet langer haalbaar is. De GI acht het van belang dat de hulpverlening bij [zorgcentrum] en [jeugdzorg] in een vrijwillig kader zal worden voortgezet, omdat de ontwikkeling van [minderjarige] in het gedrang komt als de strijd van de moeder blijft aanhouden. Hierin is een rol weggelegd voor het veiligheidsteam van de gemeente Roosendaal. Ook zal er duidelijkheid moeten komen over de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de moeder.
Namens de GI is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat de situatie anoniem besproken is in een groot overleg en dat gebleken is dat een ondertoezichtstelling in deze zaak geen toegevoegde waarde meer heeft. Op dit moment zijn er nog twee doelen binnen de ondertoezichtstelling, namelijk de omgang tussen [minderjarige] en de moeder en het weerbaar maken van [minderjarige] . De GI merkt in dat kader op dat zij op een eerder moment mogelijkheden zagen om de omgang tussen [minderjarige] en de moeder uit te breiden, maar dat dit niet is geeffectueerd omdat er geen gesprek mogelijk was met de moeder. De GI hoopt dat de rechtbank met een eindbeschikking over de omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] een einde kan maken aan de onduidelijkheid die er is omtrent die regeling. Waarbij de GI tevens de hoop uitspreekt dat beide ouders zich ook aan die beschikking zullen conformeren. De GI stelt voor om de zaak binnen het vrijwillige kader aan een jeugdprofessional te koppelen. In het geval de zorgen toenemen, kan deze professional de zorgen melden waarna de zaak verder opgepakt kan worden. De GI geeft desgevraagd aan dat zij mogelijkheden zien binnen het vrijwillig kader. De vader is belast met het gezag en is bereid om hulp te accepteren. Wel ziet de GI dat hij angstig is om bepaalde dingen los te laten, omdat hij bang is dat er bij [minderjarige] hetzelfde zal gebeuren als wat er met haar zus [naam] is gebeurd. Daarbij spreekt de GI de hoop uit dat [minderjarige] inmiddels sterk en weerbaar genoeg is om bepaalde beslissingen zelf te nemen.
4.2
[minderjarige] heeft schriftelijk aangegeven dat zij het helemaal niet erg vindt als de ondertoezichtstelling wordt opgeheven.
4.3
Door en namens de vader is verzocht om het verzoek van de GI af te wijzen. Als de ondertoezichtstelling wordt opgeheven zal het toezicht op [minderjarige] wegvallen, waardoor zij op ontoelaatbare wijze zal worden belast door haar moeder. Het mag niet zo zijn dat het voeren van strijd met de GI en geen uitvoering geven aan gerechtelijke uitspraken wordt beloond met het opheffen van de ondertoezichtstelling. Het feit dat de moeder geen medewerking verleent, maakt niet dat de GI in het geheel niet meer in staat is om de ondertoezichtstelling uit te voeren. De huidige contactregeling kan nog steeds onder toeziend oog van de GI worden uitgevoerd. Anders dan de GI stelt is het de vader niet bekend dat [jeugdzorg] geen heil meer ziet in het begeleiden van de omgang. Dit vindt ook nog steeds plaats en kan ook in de toekomst door blijven lopen. De hulpverlening van [zorgcentrum] is wel gestopt, maar dat is omdat de jeugdbeschermers zich hebben teruggetrokken. De man vreest dat gelet op de lange periode waarin er grote zorgen zijn geuit over de contacten tussen de moeder en [minderjarige] , dat er zeer ernstig rekening mee moet worden gehouden dat [minderjarige] in de toekomst door de moeder op ontoelaatbare wijze zal worden belast. Als de ondertoezichtstelling wegvalt ontstaat de situatie dat de ouders in gezamenlijkheid zaken zelf moeten vormgeven. Dat gaat niet. De vader is dan ook heel bang dat er bij [minderjarige] een situatie zal ontstaan, zoals die thans speelt bij [naam] . De vader merkt in dat kader op dat hij reeds nu ervaart dat er afspraken worden gemaakt door [minderjarige] waar hij niet van de op de hoogte is.
De rechtbank heeft in november vorig jaar nog geoordeeld dat voortzetting van de ondertoezichtstelling noodzakelijk was. Sinds dat moment hebben er zich geen wijziging van omstandigheden voorgedaan die maken dat de situatie nu zodanig is dat de ondertoezichtstelling opgeheven kan worden. Het mag niet zo zijn dat de belangen van een GI zwaarder wegen dan die van een minderjarige. De GI kan nog altijd haar sturende rol vervullen binnen het kader van de ondertoezichtstelling. Die instrumenten hebben zij nog steeds. [minderjarige] geeft nog altijd signalen af waaruit blijkt dat zij belast wordt. Er is dus nog altijd sprake van een ontwikkelingsbedreiging en ook de noodzaak van begeleiding van de contacten tussen [minderjarige] en de moeder is nog onverminderd aanwezig. Het is juist dat de vader bereid is hulpverlening in een vrijwillig kader te accepteren, maar de vraag is of [minderjarige] dit ook blijft doen met de belasting en de druk die zij ervaart. Zij heeft al een paar maal aangegeven dat zij niet meer naar [zorgcentrum] wil toegaan. De vader is van mening dat er voor de GI nog geen onwerkbare situatie is ontstaan en verzoekt dan ook de ondertoezichtstelling te laten voortduren en het verzoek van de GI af te wijzen.
4.4
Door en namens de moeder is aangevoerd dat de moeder akkoord is met het opheffen van de ondertoezichtstelling, zij het op andere gronden dan door de GI is aangevoerd. Het is belangrijk dat er duidelijkheid komt over de omgangsregeling. De onduidelijkheid hierover duurt nu al jaren en dat levert veel gedoe op. De GI verwijt de moeder dat zij continu strijd levert en er geen gesprek met haar mogelijk is, maar de GI heeft het afgelopen jaar niet eens rechtstreeks met de moeder gecommuniceerd. Het is juist dat de GI voornemens was om te komen tot een uitbreiding van de omgangsregeling. Toen dit na maanden schriftelijk werd bevestigd, bleken er echter drie keer zoveel voorwaarden aan de uitbreiding gekoppeld te zijn dan mondeling was afgesproken. Hier ging de moeder niet mee akkoord en zij heeft op eigen initiatief hulp ingeschakeld via de gemeente. Hier heeft de GI ook de stekker uit getrokken. De moeder wil graag dingen goed regelen voor de minderjarigen. De andere procespartijen vatten dit echter op als het voeren van strijd en de moeder vindt dat niet terecht. De vader heeft aangegeven dat hij een gedragsverandering merkt bij [minderjarige] . De moeder wijst in dat verband op de leeftijd van [minderjarige] , waarbij het goed mogelijk is dat zij aan het puberen is. De moeder ziet mogelijkheden binnen het vrijwillig kader. [jeugdzorg] heeft aangegeven dat zij de komende periode de begeleiding van de omgang nog op zich kan nemen. Daarbij zal de rechtbank naar verwachting binnen afzienbare tijd een uitspraak doen over de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de moeder zodat veel onduidelijkheid op dat gebied wordt weggenomen.
4.5
Namens de Raad is naar voren gebracht dat deze zaak al loopt sinds 2013 en dat de situatie sinds die tijd, hoe treurig ook, alleen maar is verslechterd. De Raad vindt niet dat de ondertoezichtstelling opgeheven moet en kan worden. Deze zaak kan simpelweg niet worden voortgezet in een vrijwillig kader gelet op de onderlinge verstandhouding tussen de ouders. De vader staat open voor hulpverlening en wordt ook ondersteund door de GI in het nemen van beslissingen. Naast de onduidelijkheid over de omgangsregeling is ook de weerbaarheid van [minderjarige] nog een aandachtspunt binnen de ondertoezichtstelling. Zij moet sterk genoeg zijn. Volgens de Raad is zij dat nog niet ten aanzien van een onbelast contact met haar moeder. Deze ontwikkelingsbedreiging kan niet worden overgelaten aan het vrijwillig kader. De Raad vraagt zich ook af wie in dat kader de regie op gaat pakken. Als de GI de ondertoezichtstelling loslaat moet de vader alles zelf doen. Hij kan op dat moment niet meer terugvallen op een jeugdzorgwerker of instantie. Dit is bij onderwerpen als omgang geen wenselijke situatie, niet voor de vader noch voor de moeder. De Raad vraagt zich af of de GI in deze situatie zomaar de handdoek in de ring kan gooien.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter kan op grond van artikel 1:261 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) de ondertoezichtstelling opheffen indien de grond daarvoor zoals genoemd in artikel 1: 255 lid 1 BW niet langer aanwezig is.
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.3
De rechtbank overweegt dat er binnen het gezin al reeds tien jaar sprake is van een ondertoezichtstelling en dat er na al die jaren nog altijd sprake is van een ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] . Op dit moment zijn er nog steeds zorgen over een onbelast contact tussen [minderjarige] en de moeder en is ook de weerbaarheid van [minderjarige] nog een aandachtspunt. Niet alleen de verhouding tussen de ouders is ernstig verstoord, maar ook de verhouding tussen de moeder en de GI. Daardoor staat de samenwerking tussen de moeder en de GI al langere tijd sterk onder druk en is er een impasse ontstaan als gevolg waarvan de GI zich handelingsverlegen acht. De GI is tot de conclusie gekomen dat de ondertoezichtstelling niet langer bijdraagt aan het behalen van de doelen van de ondertoezichtstelling, waaronder het realiseren van onbelast contact tussen de moeder en [minderjarige] . Daarbij komt dat de belasting die deze strijd met de moeder met zich meebrengt voor de medewerk(st)ers van de GI niet meer in verhouding staat tot een eventueel nog te behalen resultaat.
5.4
Een belangrijk punt van strijd en onduidelijkheid is de vaststelling van een omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] . Over de mogelijke uitbreiding en de daaraan te verbinden voorwaarden kunnen de GI en de ouders het niet eens worden. De GI ziet mogelijkheden in het vrijwillig kader, zeker als er binnenkort door een beschikking van de rechtbank duidelijkheid komt over de omgangsregeling die tussen de moeder en [minderjarige] zal gaan gelden. Het vaststellen van een regeling zal naar de rechtbank verwacht echter niet alle problemen oplossen. Er is tijd nodig om een door de rechtbank vast te stellen omgangsregeling te implementeren. Momenteel is er nog pas sprake van een begeleide omgangsregeling van eenmaal in de twee weken en leven er bij de vader nog steeds zorgen over de belasting van [minderjarige] door de moeder en de gevolgen daarvan op termijn. De vader is naar verwachting niet in staat om die implementatie te regelen en de ouders kunnen dat niet samen. De eerste tijd zal een professionele instantie daarom de regie moeten voeren en de ouders en [minderjarige] bij eventuele problemen bijstaan om tot een oplossing te komen.
5.5
Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de gevolgen van de moeizame verhouding tussen de betrokken jeugdzorgwerkers en de moeder en de belasting die dat voor hen met zich meebrengt, zeker gelet op de toch al forse werkdruk bij de GI, is de rechtbank van oordeel dat gelet op de complexe situatie en de in ieder geval bij de vader en de Raad bestaande vrees dat [minderjarige] nog niet voldoende weerbaar is om zelf keuzes te maken en tussen haar ouders door te laveren, implementatie in het vrijwillig kader niet voldoende is.
Hierin blijft regie en sturing in het gedwongen kader vooralsnog nodig. Bovendien is op dit moment onduidelijk of [minderjarige] de voor haar benodigde hulpverlening in het vrijwillig kader zal blijven accepteren. Nu overdracht naar een andere GI niet tot de mogelijkheden lijkt te behoren, blijft over dat de huidige GI deze taak voorlopig blijft verrichten. Er dient immers nog steeds gewerkt te worden aan een vermindering van de bij [minderjarige] bestaande ontwikkelingsbedreiging. Naar het oordeel van de rechtbank wordt thans nog steeds voldaan aan de criteria voor een ondertoezichtstelling.
5.6
De moeder heeft aangegeven dat zij geen strijd levert en graag het beste wil voor de minderjarigen. Vanuit dit standpunt lijkt niets in de weg te staan aan een herstel van de samenwerking tussen de GI en de moeder. De rechtbank begrijpt echter ook dat de verhoudingen dermate verstoord zijn dat een herstel in de samenwerking geen makkelijke, zo niet een haast onmogelijke opgave zal zijn. Partijen zijn echter wel verplicht aan [minderjarige] , die al zoveel ellende heeft mee moeten maken in de afgelopen jaren, om haar een zo zorgeloos mogelijke groei richting volwassenheid te bieden. Hiervoor is inspanning vereist van alle partijen, zowel van de ouders als van de GI.
5.7
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een ondertoezichtstelling op dit moment nog steeds de juiste interventie is. Een opheffing van de ondertoezichtstelling op dit moment acht de rechtbank niet verantwoord.

6.De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek van de GI af.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Graaf, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Rozendaal, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.