In deze zaak heeft de kinderrechter op 1 september 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, ingediend door de Gecertificeerde Instelling (GI). De minderjarige, geboren in 2007, staat onder toezicht van de GI sinds 2014, met verlengingen van de maatregel in de daaropvolgende jaren. De moeder en vader van de minderjarige zijn betrokken bij de procedure, waarbij de moeder bijgestaan wordt door mr. R.A. van den Heuvel en de vader door mr. C.G.A. Mattheussens. De GI heeft verzocht om opheffing van de ondertoezichtstelling, omdat de samenwerking met de moeder onder druk staat en er een impasse is ontstaan. De GI stelt dat de ondertoezichtstelling niet langer bijdraagt aan de ontwikkeling van de minderjarige en dat er onvoldoende mogelijkheden zijn voor een doorbraak in de situatie.
De vader heeft het verzoek van de GI afgewezen, omdat hij vreest dat de minderjarige zonder toezicht van de GI op ontoelaatbare wijze door de moeder belast zal worden. De moeder heeft aangegeven akkoord te gaan met de opheffing, maar op andere gronden dan de GI. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook geadviseerd om de ondertoezichtstelling niet op te heffen, gezien de langdurige en verslechterde situatie.
De kinderrechter heeft overwogen dat er nog steeds sprake is van een ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige en dat de samenwerking tussen de ouders en de GI ernstig verstoord is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft en heeft het verzoek van de GI afgewezen. De kinderrechter benadrukt dat alle partijen inspanningen moeten leveren om de situatie van de minderjarige te verbeteren en haar een zorgeloze groei te bieden.