ECLI:NL:RBZWB:2023:6116

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
4 september 2023
Zaaknummer
23-009402
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot kwijtschelding van ontnemingsmaatregel wegens onvoldoende onderbouwing van betalingsonmacht

Op 6 september 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, uitspraak gedaan in een verzoek tot kwijtschelding van een ontnemingsmaatregel. De veroordeelde had in 2016 een ontnemingsmaatregel opgelegd gekregen van € 64.070,30, waarvan tot 3 april 2023 slechts € 10.634,44 was betaald. De veroordeelde verzocht om kwijtschelding van het resterende bedrag, stellende dat hij geen vermogen heeft, werkloos is en onder beschermingsbewind staat. Hij voerde aan dat hij door prijsstijgingen en zijn financiële situatie niet in staat is om het bedrag te betalen.

Het Openbaar Ministerie heeft echter betoogd dat de veroordeelde geen financiële stukken heeft overgelegd en dat zijn stelling van betalingsonmacht niet voldoende onderbouwd is. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde, om in aanmerking te komen voor kwijtschelding, moet aantonen dat hij zowel nu als in de toekomst geen draagkracht heeft om aan zijn betalingsverplichting te voldoen. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde, gezien zijn leeftijd en het feit dat hij pas sinds 2016 aan het betalen is, nog verdiencapaciteit heeft. Aangezien hij zijn financiële situatie niet met bewijsstukken heeft onderbouwd, heeft de rechtbank het verzoek afgewezen.

De beslissing is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is voor de betalingsonmacht van de veroordeelde, waardoor het verzoek tot kwijtschelding niet kan worden toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
raadkamernummer : 23-009402
datum : 6 september 2023
beslissing van de meervoudige strafkamer op het verzoek op grond van artikel 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[de veroordeelde] ,

geboren op [geboortedag] 1974 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonadres] ,
hierna te noemen: de veroordeelde.

Feiten

Het gerechtshof ‘s Hertogenbosch heeft aan de veroordeelde bij arrest van 22 februari 2016
een ontnemingsmaatregel opgelegd, inhoudende de verplichting tot betaling aan de Staat van € 64.070,30. Deze ontnemingsmaatregel is onherroepelijk geworden.
De veroordeelde heeft tot 3 april 2023, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift, een bedrag van € 10.634,44 betaald.

Procedure

Het verzoek van de veroordeelde is op 3 april 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt
De rechtbank heeft op 23 augustus 2023 het verzoek op de openbare terechtzitting behandeld.
De rechtbank heeft de officier van justitie, mr. R.S. Jacobs gehorod.
De veroordeelde is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet op zitting verschenen.

Verzoek

Het verzoek strekt tot kwijtschelding, althans vermindering van de aan de veroordeelde ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel opgelegde verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van € 64.070,30.
Door de veroordeelde is aangevoerd dat hij geen vermogen heeft en op dit moment geen werk heeft. Gelet op zijn lichamelijke en geestelijke toestand verwacht veroordeelde niet nog een betaalde baan te krijgen. Hij staat sinds 8 maart 2019 onder beschermingsbewind. Gelet op alle prijsstijgingen is het lastig voor veroordeelde rond te komen. Als hij het huidige maandbedrag aan het CJIB moet blijven betalen, moet hij tot zijn 76e werken. Dit voelt als een vorm van levenslang.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt in navolging van het schriftelijk standpunt van het CJIB dat bij het verzoek geen financiële stukken zijn bijgesloten en dat veroordeelde de stelling dat hij niet kan werken, niet nader heeft onderbouwd. Verder blijkt verzoeker in staat te zijn om iedere maand een aflossingsbedrag te betalen. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat er sprake is van permanente financiële onmacht van verzoeker. Het verzoekt dient te worden afgewezen.

Beoordeling

Op grond van artikel 6:6:26 Sv kan de rechter die de betalingsverplichting heeft opgelegd op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de veroordeelde het vastgestelde bedrag verminderen of kwijtschelden of bevelen dat een reeds betaald of verhaald bedrag geheel of gedeeltelijk wordt teruggegeven of aan een derde wordt uitgekeerd.
De rechtbank stelt voorop dat, om in aanmerking te komen voor kwijtschelding dan wel vermindering van de opgelegde betalingsverplichting, op de verzoeker de verplichting rust om gemotiveerd en met bewijsstukken onderbouwd aannemelijk te maken dat nu en in de toekomst bij de veroordeelde geen draagkracht aanwezig is en zal zijn om het te betalen bedrag te voldoen.
De rechtbank overweegt dat verzoeker 49 jaar oud is en pas sinds 2016 aan het betalen is. In beginsel zou hij, gelet op zijn leeftijd, nog verdiencapaciteit hebben. Verzoeker heeft niet met stukken onderbouwd wat zijn huidige financiële situatie is, dat hij betalingsonmachtig is en waarom hij verwacht niet meer te kunnen werken. Gelet hierop heeft hij onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van financiële onmacht.
Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door
mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter,
mr. C.H.W.M. Sterk en mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters,
in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2023.
Mr. Van der Ploeg-Hogervorst en mr. Scheltema Beduin zijn niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.