ECLI:NL:RBZWB:2023:612

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
403889_E31012023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Scheffers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot nakoming duurovereenkomst in kort geding tussen Groothandel Groobo BV en InBev Nederland NV

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Groothandel Groobo BV (hierna: Groobo) en InBev Nederland NV (hierna: InBev). Groobo vorderde nakoming van een leveringsovereenkomst die op 1 januari 2021 was gesloten, na een eerdere opzegging door InBev. De rechtbank oordeelde dat de opzegging door InBev niet onrechtmatig was, omdat de overeenkomst een opzeggingsregeling bevatte die door beide partijen was aanvaard. Groobo had onvoldoende onderbouwd dat de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. De voorzieningenrechter concludeerde dat Groobo een spoedeisend belang had bij haar vorderingen, maar dat de vorderingen in de bodemprocedure geen kans van slagen hadden. Daarom werden de vorderingen van Groobo afgewezen en werd zij veroordeeld in de proceskosten van InBev, vastgesteld op € 1.692,00.

De procedure begon met een dagvaarding op 13 januari 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 24 januari 2023. De rechtbank heeft de feiten vastgesteld op basis van de onbetwiste inhoud van de producties en de stellingen van partijen. De kern van het geschil was of de opzegging van de leveringsovereenkomst door InBev rechtsgeldig was en of Groobo recht had op nakoming. De rechtbank oordeelde dat Groobo niet had aangetoond dat de Algemene Voorwaarden niet ter hand waren gesteld, waardoor de opzeggingsregeling van toepassing was. De vordering tot nakoming werd afgewezen, en Groobo werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Cluster II Handelszaken
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/403889 / KG ZA 22-565
Vonnis in kort geding van 31 januari 2023
in de zaak van
GROOTHANDEL GROOBO BV,
te Balk,
eisende partij,
hierna te noemen: Groobo,
advocaat: mr. S.R. van der Boom,
tegen
INBEV NEDERLAND NV,
te Breda,
gedaagde partij,
hierna te noemen: InBev,
advocaat: mr. B. Poort.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 januari 2023, met producties genummerd 1 tot en met 8,
- de producties van InBev, genummerd 1 tot en met 5,
- de mondelinge behandeling, gehouden op 24 januari 2023,
- de pleitnota van Groobo,
- de pleitnota van InBev.

2.De feiten

2.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de onbetwiste inhoud van de producties, staat tussen partijen het volgende vast:
- Groobo is een Third Party Wholesaler en maakt haar onderneming van het inkopen en het vervolgens (door)leveren aan derden van bier, frisdranken, wijnen en frituurolie. Daarnaast is Groobo actief in de verhuur in de evenementenbranche en particulieren. De bestuurder van Groobo is de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ).
- Op 1 maart 2017 is tussen [naam 1] en InBev een leveringsovereenkomst gesloten voor de duur van 60 maanden. Deze overeenkomst is bij brief van 30 januari 2018 door InBev op grond van artikel 1.16 lid 1 van de toenmalige Algemene Voorwaarden van InBev opgezegd met een opzegtermijn van 2 maanden.
- Per 1 januari 2020 heeft InBev de activiteiten van [naam 2] (een tussenhandelaar) overgenomen. Onderdeel van deze overname was de verplichting dat InBev alle bestaande overeenkomsten die [naam 2] met derden terzake de afname had gesloten zou overnemen, in die zin dat deze zouden worden omgezet naar een rechtstreekse leveringsovereenkomst met InBev. Onder die derden viel Groobo.
- Op 4 maart 2021 is tussen Groobo en InBev, als gevolg van de hiervoor genoemde overnameverplichting tussen [naam 2] en Inbev, een leveringsovereenkomst met [kenmerk] tot stand gekomen op grond waarvan Groobo pilsener, speciaalbieren en overige dranken bij InBev afneemt en vervolgens aan derden verkoopt en (door)levert (hierna: de leveringsovereenkomst). In deze overeenkomst is onder andere overeengekomen:
“(…)PeriodeBierbrouwerij AB InBev is met u overeengekomen dat bierbrouwerij AB InBev zorg draagt voor de levering van haar bieren ten behoeve van GROOTHANDEL GROOBO BV voor de duur van 60 maanden gevestigd in het bedrijfspand op het volgende adres: [adres] . De ingangsdatum van deze overeenkomst is 1-2-2021. In afwijking van artikel 1.16.2 van de Algemene Voorwaarden van InBev Nederland N.V. On Trade – versie 2018-1 heeft u op ieder moment het recht om deze overeenkomt schriftelijk op te zeggen, met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden gerekend vanaf de eerste van de maand opvolgend na uw opzegging. (…)VoorwaardenOp deze overeenkomst zijn de Algemene Voorwaarden van InBev Nederland N.V. On Trade – versie 2018-1 van toepassing. Deze zijn tegelijk met deze overeenkomst aan u overhandigd. De dranken- en clusterlijst is tevens tegelijkertijd aan u overhandigd. (…)”.
- In de door InBev gehanteerde, en in de leveringsovereenkomst vermelde, Algemene voorwaarden InBev Nederland N.V. On Trade (versie 2018-1) (hierna: AV) is onder andere het volgende bepaald:
“(…)1.16 Opzegging
1.
Ingeval een overeenkomst of een uit een overeenkomst voortvloeiende verbintenis voor (on)bepaalde tijd is aangegaan, zijn wij steeds bevoegd, om welke reden dan ook, deze overeenkomst of verbintenis onmiddellijk op te zeggen. In geen geval zijn wij tot enige schadevergoeding gehouden.
2.
U bent niet bevoegd de overeenkomst waarop de AV van toepassing zijn tussentijds, dan wil zeggen vóór het einde van de tussen u en ons overeengekomen periode, op te zeggen, tenzij wij daarover afwijkende afspraken hebben gemaakt die schriftelijk zijn vastgelegd in een door u en door ons ondertekende overeenkomst. (…)”
- Bij e-mailbericht d.d. 27 mei 2021 bericht Groobo aan InBev het volgende:
“Voor ik met mijn procedure verder ga wil ik jou/Inbev nog een keer een voorstel doen voor de afname bij jullie. Ik wil graag de volgende prijzen/kortingen voorstellen: (…)
Een overeenkomst met onderstaande voorwaarden:
Overeenkomst van 10 jaar
Geen prijs verhogingen in die 10 jaar
Geen mogelijkheid tot opzegging van jullie kant.
Alle kortingen af factuur
Betalingen binnen 14 dagen
Jaarlijkse volume groei van 10% van de bovenstaande max af te nemen volumes.
Bovenstaande maximale te bestellen volumes zijn gebaseerd op voorgaande jaren.
Een nee als antwoord op bovenstaand voorstel is ook een antwoord, echter zal ik dan de nodige procedures moeten opstarten, publiciteit aan gaan geven enz. (…)”
- Op 17 november 2021 vindt een gesprek plaats tussen InBev en Groobo onder andere omtrent de gestegen afname van kratten door Groobo en de verzoeken van Groobo om wijziging van condities/kortingen.
- Bij brief d.d. 28 september 2022 heeft InBev de leveringsovereenkomst opgezegd en geeft daarbij het volgende aan:
“(…) In lijn met artikel 1.16 van de van toepassing zijnde Algemene Voorwaarden zeggen wij bovengenoemde overeenkomst met u op. Om u voldoende gelegenheid te geven met andere leveranciers uw ondernemingsactiviteiten voort te zetten, hanteren wij – per uitzondering en geheel onverplicht – een opzegtermijn van vijf maanden. (…)”
- Bij brief d.d. 19 oktober 2022 heeft de advocaat van Groobo InBev gesommeerd om de opzegging (zoals vervat in de brief van 28 september 2022) in te trekken en te bevestigen dat zij alsnog in volle omvang en verder ongeclausuleerd uitvoering en nakoming zal blijven geven aan de leveringsovereenkomst.
- Bij brief d.d. 25 oktober 2022 stelt de advocaat van InBev (i) dat de leveringsovereenkomst voorziet in een tussentijdse opzeggingsmogelijkheid voor beide partijen, (ii) een ruime opzegtermijn in acht is genomen en (iii) het op de weg van Groobo ligt om aan te tonen dat de inhoud van artikel 1.16 lid 1 van de AV ertoe met leiden dat hetgeen tussen partijen is overeengekomen ruimte laat om op grond van artikel 6:248 lid 1 BW nadere eisen aan de opzegging te stellen.

3.Het geschil

3.1.
Groobo vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
I. InBev veroordeelt om met ingang van de datum van het in deze te wijzen vonnis, althans met ingang van een in goede justitie te bepalen termijn, de leveringsovereenkomst van 1 januari 2021 met [kenmerk] in volle omvang en ongeclausuleerd na te komen, op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 10.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat gedaagde daarmede in gebreke blijft en/of zulks weigert, althans een in goede justitie te bepalen dwangsom;
II. InBev veroordeelt in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen alle kosten die op de tenuitvoerlegging vallen.
3.2.
InBev voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Groobo, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Groobo, met veroordeling van Groobo in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Groobo stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat de leveringsovereenkomst onrechtmatig door InBev is opgezegd, als gevolg waarvan zij schade lijdt. Ter voorkoming en beperking van die schade vordert Groobo onverwijlde voorzetting, en dus nakoming door InBev, van de leveringsovereenkomst.
4.2.
InBev stelt zich primair op het standpunt dat Groobo niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vorderingen, omdat zij een declaratoire vordering heeft ingesteld, de beoordeling van haar vorderingen niet geschikt is voor behandeling in kort geding, het spoedeisend belang ontbreekt en sprake is van een restitutierisico. Voorts betwist InBev dat sprake is van een onrechtmatige opzegging, omdat de leveringsovereenkomst voorziet in een tussentijdse opzeggingsmogelijkheid (voor beide partijen). Daarbij is door InBev een ruime opzegtermijn van vijf maanden in acht genomen. Gelet op het door Groobo ingenomen standpunt ligt het op haar weg om aan te tonen dat de inhoud van artikel 1.16 lid 1 van de AV ertoe moet leiden dat hetgeen tussen partijen is overeengekomen ruimte laat om op grond van artikel 6:248 lid 1 BW nadere eisen aan de opzegging te stellen.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of Groobo ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Spoedeisend belang
4.4.
Uit het feit dat de leveringsovereenkomst is opgezegd en per 1 maart 2023 zal eindigen, volgt dat Groobo een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, zodat zij hierin in zoverre ontvankelijk is.
Overige formele verweren
4.5.
De overige formele verweren van de zijde van InBev zullen worden verworpen. Van een vordering tot vaststelling van een rechtstoestand is geen sprake. Groobo vordert nakoming van de leveringsovereenkomst. Deze vordering kan worden beoordeeld, en acht de voorzieningenrechter overigens ook geschikt om te beoordelen, in een kortgedingprocedure. Nu Groobo geen schadevergoedingsvordering heeft ingesteld en er dus geen sprake is van een geldvordering, behoeft het verweer ten aanzien van het restitutierisico geen behandeling.
Opzegging duurovereenkomst
4.6.
Partijen zijn het er over eens dat de leveringsovereenkomst aan te merken is als een duurovereenkomst voor bepaalde tijd. Of en, zo ja, onder welke voorwaarden deze overeenkomst opzegbaar is, wordt bepaald door de inhoud van de overeenkomst en door de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen. Vast staat dat er een opzeggingsregeling is opgenomen in de op de leveringsovereenkomst van toepassing verklaarde AV.
4.7.
Groobo heeft in haar dagvaarding betoogd dat de AV niet aan Groobo ter hand zijn gesteld, waardoor zij vernietigbaar zijn en de leveringsovereenkomst daardoor ook niet in een opzeggingsmogelijkheid voorziet voor InBev.
4.8.
InBev heeft dit betwist en heeft, voorafgaand aan de zitting, een kopie van de door beide partijen ondertekende/geparafeerde leveringsovereenkomst en de AV overgelegd. Ter mondelinge behandeling heeft InBev de originele leveringsovereenkomst en AV aan zowel de wederpartij als aan de voorzieningenrechter getoond. Zij stelt zich dan ook op het standpunt dat de AV, met de daarin opgenomen opzeggingsregeling, ter hand zijn gesteld.
4.9.
Tussen partijen is– kort gezegd – in geschil de of InBev rechtsgeldig de leveringsovereenkomst op grond van artikel 1.16 van de AV heeft opgezegd.
Vast staat dat in de leveringsovereenkomst, waarvan niet wordt betwist dat deze door beide partijen is ondertekend, is opgenomen dat op de overeenkomst de AV van toepassing zijn en dat de AV tegelijk met de overeenkomst aan Groobo zijn overhandigd. Groobo heeft met het ondertekenen van de leveringsovereenkomst voor kennisname en terhandstelling van de AV getekend. Van Groobo, als professionele partij, mag worden verwacht dat zij zich op de hoogte stelt van in een overeenkomst van toepassing verklaarde voorwaarden. Indien de AV op dat moment niet ter hand zouden zijn gesteld door InBev – zoals Groobo stelt en InBev betwist – had het op de weg van Groobo gelegen om een exemplaar van de AV op te vragen. Onder deze omstandigheden kan Groobo niet volstaan met de enkele stelling dat de AV niet ter hand zijn gesteld, maar mocht van haar worden verwacht dat zij nader had onderbouwd dat en waarom zij (opnieuw) een leveringsovereenkomst met InBev is aangegaan zonder van de AV te hebben kennisgenomen. Nu deze nadere onderbouwing is uitgebleven, is de voorzieningenrechter van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de AV bij het tekenen van de leveringsovereenkomst zijn verstrekt aan Groobo. Daarmee is Groobo voorafgaand aan het sluiten van de leveringsovereenkomst een redelijke mogelijkheid geboden om van de inhoud van de AV, en dus ook van artikel 1.16 AV, kennis te nemen. Voor vernietiging van het hier bedoelde beding op grond van artikel 6:233b BW is daarom geen plaats.
4.10.
Het voorgaande brengt mee dat voldoende aannemelijk is geworden dat partijen een opzeggingsregeling in de AV zijn overeengekomen. Voor zover Groobo – onder verwijzing naar Hoge Raad 2 februari 2018, ECLI:NL:2018:141 – betoogt dat een beroep op deze opzegginsmogelijkheid door InBev naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.11.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 2 februari 2018 (ECLI:NL:HR:2018:141) overwogen dat als een duurovereenkomst voorziet in een regeling van de opzegging, de redelijkheid en billijkheid desalniettemin ertoe kunnen leiden dat de opzegging onaanvaardbaar is en/of dat nadere eisen aan de opzegging worden gesteld. Gelet op de door Groobo ingestelde vordering zal de voorzieningenrechter enkel ingaan op de stelling van Groobo dat de opzegging onaanvaardbaar zou zijn.
4.12.
Groobo voert aan dat opzegging door InBev onaanvaardbaar is omdat Groobo er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat zij een langdurige en intensieve relatie met Inbev is aangegaan, dat Groobo omvangrijke investeringen heeft gedaan en InBev al eerder een leveringsovereenkomst heeft opgezegd.
4.13.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat Groobo met voornoemde stellingen onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de opzegging van InBev naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht en overweegt daartoe als volgt. Partijen zijn eerder, in 2017, een leveringsovereenkomst met elkaar aangegaan, welke is opgezegd door InBev. Groobo is voorts zaken gaan doen met [naam 2] , welke is overgenomen door InBev. Dit is de reden geweest waarom partijen, opnieuw, met ingang van februari 2021 een leveringsovereenkomst zijn aangegaan. Een aantal maanden na het tekenen van de leveringsovereenkomst deden zich (opnieuw) problemen voor in de samenwerking, hetgeen blijkt uit de brief van Groobo van 27 mei 2021. Groobo wenste andere leveringscondities overeen te komen, waarmee InBev niet akkoord wilde gaan. Op basis hiervan – en juist gelet op het feit dat InBev eerder een leveringsovereenkomst heeft opgezegd – had Groobo kunnen weten en verwachten dat InBev de mogelijkheid had, en van de mogelijkheid gebruik zou maken, de leveringsovereenkomst op te zeggen. De voorzieningenrechter weegt daarbij mee dat beide partijen de mogelijkheid hadden om de leveringsovereenkomst op te zeggen en InBev een opzeggingstermijn van vijf maanden heeft gehanteerd.
Dat Groobo, ten behoeve van de leveringsovereenkomst met InBev, omvangrijke investeringen zou hebben gedaan, is in het geheel niet onderbouwd.
4.14.
Nu de opzegging van InBev op grond van artikel 1.16 AV naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar wordt geacht, zal de vordering tot nakoming van de leveringsovereenkomst worden afgewezen.
Proceskosten
4.15.
Groobo is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Inbev als volgt vastgesteld:
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal
1.692,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Groobo in de proceskosten, aan de zijde van InBev tot dit vonnis vastgesteld op € 1.692,00,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Scheffers en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2023.