ECLI:NL:RBZWB:2023:6137

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
4 september 2023
Zaaknummer
C/02/342296 / HA ZA 18-159 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van der Lende-Mulder Smit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen over de verdeling van een nalatenschap en de toepassing van artikel 4:125 lid 2 BW

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is behandeld, gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen drie erfgenamen van een overleden erflater. De erfgenamen zijn [eiser in conventie], [gedaagde in conventie] en [verweerder in reconventie sub 2]. De rechtbank heeft op 9 augustus 2023 uitspraak gedaan in de bodemzaak, waarin de verdeling van de nalatenschap aan de orde is. De erflater is overleden op [overlijdensdatum 1] en heeft in zijn testament van 10 september 2004 diverse legaten en de benoeming van een executeur geregeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nalatenschap nog niet is verdeeld en dat de erfgenamen verschillende belangen hebben in de verdeling van de onroerende zaken die tot de nalatenschap behoren. De rechtbank heeft geoordeeld dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om [eiser in conventie] te houden aan een bijna 18 jaar geleden vastgestelde taxatie van de onroerende zaken. De rechtbank heeft besloten dat de onroerende zaken verkocht moeten worden en dat de opbrengst gelijkelijk verdeeld zal worden onder de erfgenamen. Tevens is bepaald dat de makelaarskosten uit de opbrengst van de verkoop moeten worden voldaan. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser in conventie] en [gedaagde in conventie] afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/342296 / HA ZA 18-159
Vonnis van 9 augustus 2023
in de zaak
in conventievan
[eiser in conventie],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser in conventie] ,
advocaat mr. R.A.A. Maat te Goes,
tegen
[gedaagde in conventie],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde in conventie] ,
advocaat mr. W.H.P. de Jongh te Roosendaal,
en in de zaak
in reconventievan
[eiser in reconventie ],
wonende te [woonplaats 2] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser in reconventie ] ,
advocaat mr. W.H.P. de Jongh te Roosendaal,
tegen

1.[verweerder in reconventie sub01] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
verweerder,
hierna te noemen: [verweerder in reconventie sub01] ,
advocaat mr. R.A.A. Maat te Goes,
2.
[verweerder in reconventie sub 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
verweerder,
hierna te noemen: [verweerder in reconventie sub 2] ,
advocaat mr. M.K. Groothoff-de Bruin te Leusden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 5 september 2018,
  • het proces-verbaal van comparitie van 8 januari 2019, ter gelegenheid waarvan [eiser in conventie] de
conclusie van antwoord in reconventie heeft genomen en [eiser in reconventie ] producties 10 tot en met 13
in het geding heeft gebracht,
  • het vonnis in het incident ex artikel 223 Rv van 16 september 2020,
  • de voortgezette comparitie op 30 januari 2023, waarvan de griffier zittingsaantekeningen
heeft bijgehouden en waarop zijn genomen/in het geding zijn gebracht:
- de akte uitlating en overlegging nadere producties van [verweerder in reconventie sub 2] , ingekomen op de
griffie op 4 december 2019,
  • de akte overlegging stukken d.d. 20 september 2022 van [gedaagde in conventie] ,
  • het overzicht producties, ingekomen op 18 januari 2023 van [verweerder in reconventie sub 2] ,
  • de akte overlegging stukken, ingekomen op 23 januari 2023 van [gedaagde in conventie] .
  • de aantekeningen zitting van 30 januari 2023 van [gedaagde in conventie]
  • de spreekaantekeningen van 30 januari 2023 van [verweerder in reconventie sub 2]
  • de “SLOT opmerkingen erfenis [achternamen] ” van 30 januari 2023 van [verweerder in reconventie sub 2]
  • het “Eind woord [gedaagde in conventie] ” van 30 januari 2023 van [gedaagde in conventie] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

in conventie en in reconventie

2.1.
[eiser in conventie] , [gedaagde in conventie] en [verweerder in reconventie sub 2] zijn de drie erfgenamen van [erflater ] , overleden op [overlijdensdatum 1] (hierna: erflater). Zij zijn geboren uit het huwelijk van erflater met [moeder] , overleden op [overlijdensdatum 2] (hierna: moeder).
2.2.
Erflater heeft laatstelijk voorzien in zijn uiterste wil bij testament van 10 september 2004 (hierna: het testament). Daarin heeft hij alle eerdere testamenten herroepen, een aantal in het testament aangeduide goederen ten laste van de gezamenlijke erfgenamen aan verschillende personen gelegateerd en [gedaagde in conventie] benoemd tot zijn executeur. [gedaagde in conventie] heeft deze benoeming aanvaard.
2.3.
[gedaagde in conventie] heeft de nalatenschap van erflater zuiver aanvaard. [eiser in conventie] en [verweerder in reconventie sub 2] hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard.
2.4.
In een procedure ingesteld door [eiser in conventie] en [verweerder in reconventie sub 2] tegen [gedaagde in conventie] heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant locatie Breda op 22 januari 2014 eindvonnis gewezen (zaaknummer/rolnummer C/02/159614 / HA ZA 06-747). De rechtbank heeft daarin – onder meer – voor recht verklaard dat het testament van vader rechtsgeldig is en moet worden uitgevoerd, alsmede dat [gedaagde in conventie] in zijn hoedanigheid van executeur de legaten mag afgeven. Dit vonnis is onherroepelijk.
2.5.
Erflater heeft aan [gedaagde in conventie] gelegateerd de (onroerende) goederen vermeld in het testament hoofdstuk “IV. LEGATEN EN SUBLEGATEN” onder V. Ten laste van [gedaagde in conventie] heeft erflater een bedrag van € 198.075,00 en een bedrag van € 1.500,00 gelegateerd aan al zijn erfgenamen, ieder voor een gelijk deel, opeisbaar zes maanden na zijn overlijden. Van verzuim is ingevolge het testament slechts sprake na ingebrekestelling. Bepaald is voorts dat de vruchten (van de (sub)legaten) aan de (sub)legatarissen toekomen vanaf de dag van de opeisbaarheid van de vordering.
2.6.
[gedaagde in conventie] heeft bij akte “Afgifte legaten” van 4 mei 2016 de aan hem gelegateerde onroerende zaken aan zichzelf afgegeven.
2.7.
Tot de nalatenschap behoren de volgende onroerende zaken die nog onverdeeld zijn (hierna: de onroerende zaken):
  • [onroerende zaak 1] , [kadastrale aanduidingen 1] (70,00 are)
  • een [onroerende zaak 2] [plaats 1] , [kadastrale aanduidingen 2] (0,65 are)
  • drie percelen grond te [plaats 2] kadastraal bekend:
[kadastrale aanduidingen 3] (9,40 are)
[kadastrale aanduidingen 4] (13,70 are)
[kadastrale aanduidingen 5] (3,60 are).
2.8.
Op de percelen te [plaats 2] rust een bouwvergunning voor twee woningen. Op verzoek van [gedaagde in conventie] heeft de [gemeente] begin mei 2015 een anterieure overeenkomst aangeboden, op basis waarvan de drie percelen te [plaats 2] kunnen worden gesplitst en de bouw van een derde woning met bijgebouwen kan worden gerealiseerd op het af te splitsen gedeelte. [eiser in conventie] heeft met het sluiten daarvan niet ingestemd.
2.9.
Ter gelegenheid van de comparitie gehouden op 8 januari 2019 hebben partijen afspraken gemaakt zoals opgenomen in het van de comparitie opgemaakte proces-verbaal.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser in conventie] vordert - enigszins samengevat - [gedaagde in conventie] te veroordelen om:
  • met inachtneming van het bepaalde in artikel 4:147 BW, binnen 6 maanden na betekening van dit vonnis, de door hem beheerde kadastrale percelen, beschreven in punt 1.8 van de dagvaarding, te gelde te maken, op straffe van een dwangsom;
  • tot betaling aan [eiser in conventie] van € 109.700,47, subsidiair € 104.004.43, meer subsidiair € 73.474,97, nog meer subsidiair € 72.333.45 en nog meer subsidiair € 68.505,47, vermeerderd met de wettelijke rente en met veroordeling van [gedaagde in conventie] in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
3.2.
[gedaagde in conventie] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[eiser in reconventie ] heeft ook [verweerder in reconventie sub 2] in de procedure in reconventie betrokken. [eiser in reconventie ] vordert – enigszins samengevat – jegens [verweerder in reconventie sub01] en [verweerder in reconventie sub 2] de omvang van de pro resto vorderingen van partijen uit hoofde van de (sub)legaten en (de wijze van) verdeling van de nalatenschap vast te stellen overeenkomstig de door [eiser in reconventie ] als productie 20 bij productie 5 overgelegde conceptakte afgifte legaten en verdeling met bepaling dat dit vonnis in de plaats treedt van de van de erfgenamen vereiste wilsverklaringen om de akte van afgifte van alle (sub)legaten tot stand te brengen en met veroordeling van [verweerder in reconventie sub01] in de proceskosten.
3.5.
[verweerder in reconventie sub01] en [verweerder in reconventie sub 2] hebben ieder voor zich verweer gevoerd.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat haar uit het verhandelde op de mondelinge behandelingen van 8 januari 2019 en 30 januari 2023 is gebleken dat [eiser in conventie] , [gedaagde in conventie] en [verweerder in reconventie sub 2] allen willen komen tot verdeling van de nalatenschap van erflater. Gelet hierop en op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie, zal de rechtbank die hierna gezamenlijk behandelen en al hetgeen partijen in de conventie en de reconventie hebben aangevoerd daarbij betrekken, ook al is strikt genomen [verweerder in reconventie sub 2] in de procedure in conventie geen partij.
Nalatenschap moeder
4.2.
De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat moeder een zogenaamd langstlevende testament had (artikel 4:1167 oud BW). Op het moment van haar overlijden zijn alle activa in haar nalatenschap in eigendom overgegaan op erflater onder de verplichting dat erflater de passiva voldoet. De erfdelen van de kinderen zijn destijds niet vastgesteld. In de akte houdende boedelbeschrijving van 10 juni 2005 (prod. 4 [verweerder in reconventie sub 2] ) zijn de erfdelen alsnog bepaald op € 74.079,19. In zijn conclusie van antwoord stelt [verweerder in reconventie sub 2] nog ter discussie of hierover een enkelvoudige of samengestelde rente zou moeten worden berekend. Afhankelijk daarvan meent hij nog recht te hebben op € 5.593,39 respectievelijk
€ 1.670,02 ter zake zijn vordering uit de nalatenschap van moeder. De rechtbank laat dit verder in het midden, nu gesteld noch gebleken is dat [verweerder in reconventie sub 2] ten opzichte van [eiser in conventie] en [gedaagde in conventie] ten aanzien van de afwikkeling van de vorderingen uit de nalatenschap van moeder een afwijkende positie heeft. Met de verdeling van de nalatenschap van erflater wordt het restant van hun vorderingen uit de nalatenschap van moeder (betreft alleen nog rente) gelijkelijk aan ieder van hen voldaan.
Schade?
4.3.
De rechtbank laat hetgeen door partijen over en weer is gesteld met betrekking tot schade die zou zijn ontstaan voor [gedaagde in conventie] en [verweerder in reconventie sub 2] als gevolg van het feit dat [eiser in conventie] niet heeft ingestemd met het sluiten van de anterieure overeenkomst met de [gemeente] buiten beschouwing. Een vordering tot schadevergoeding maakt geen onderdeel uit van de onderhavige procedure.
4.4.
Met betrekking tot de thans nog resterende omvang van het geschil overweegt de rechtbank als volgt.
De (afwikkeling van) de (sub)legaten in het testament van erflater
4.5.
Ter gelegenheid van de op 8 januari 2019 gehouden comparitie is door partijen met betrekking tot de legaten het volgende vastgesteld, hetgeen in het proces-verbaal van de comparitie is opgenomen:
  • het legaat aan [eiser in conventie] , legaat II, is afgegeven;
  • de legaten III en IV zijn afgegeven;
  • het legaat aan [verweerder in reconventie sub 2] , legaat I, is afgegeven;
  • de legaten V.1. (voor wat betreft de eigendom van het huis met aanhorigheden aan de [adres 1] te [plaats 2] ), V.2., V.4., V.5., V.6. en V.7. zijn afgegeven. De legaten V.3. en V.7. groot respectievelijk € 56.723,00 en € 22.758,00 zijn afgegeven door middel van verrekening met het door [gedaagde in conventie] te betalen sublegaat van € 198.075,00.
Uit de akte “Afgifte legaten” van 4 mei 2016 (prod. 5 [eiser in conventie] ) blijkt dat ook de van het legaat V.1. onderdeel uitmakende onroerende zaak kadastraal bekend [gemeente] [kadastrale aanduidingen 6] aan [gedaagde in conventie] is afgegeven. Legaat V.1. is dus ook geheel afgegeven.
Gelet op het vorenstaande is het testament van erflater voor wat betreft de daarin opgenomen legaten uitgevoerd.
4.6.
Door partijen is voor wat betreft het ten laste van [gedaagde in conventie] opgenomen sublegaat van € 198.075,00 het volgende vastgesteld. De aan [gedaagde in conventie] gelegateerde bedragen van € 56.723,00 (legaat V.3.) en € 22.758,00 (legaat V.7.) zijn aan [gedaagde in conventie] voldaan door verrekening met het bedrag van € 198.075,00. Met het resterende bedrag van € 118.774,00 is verrekend het bedrag van € 80.000,00 waarvan partijen bij overeenkomst van 12 april 2009 zijn overeengekomen dat dat aan ieder van hen uit de nalatenschap van erflater toekwam. Uit het sublegaat resteerde dan nog een bedrag van € 38.774,00 door [gedaagde in conventie] te betalen aan hemzelf, [eiser in conventie] en [verweerder in reconventie sub 2] , ieder dus € 12.924,67. In het kader van het door [eiser in conventie] aanhangig gemaakte incident in deze procedure is vastgesteld dat dit bedrag inmiddels aan [eiser in conventie] is betaald (vonnis in incident van 16 september 2020).
Of het bedrag ook aan [verweerder in reconventie sub 2] is betaald is in het kader van deze procedure niet komen vast te staan.
4.7.
Vastgesteld is voorts dat het sublegaat van € 1.500,00 door [gedaagde in conventie] is betaald door storting op de ervenrekening.
4.8.
Gelet op hetgeen door partijen ter terechtzitting van 8 januari 2019 hebben vastgesteld heeft [gedaagde in conventie] bij zijn vordering de omvang van de pro resto vorderingen van partijen uit hoofde van de (sub)legaten vast te stellen niet langer belang. Dit deel van zijn vordering zal daarom worden afgewezen.
4.9.
De in conventie door [eiser in conventie] primair, subsidiair, meer subsidiair en nog meer subsidiair gevorderde bedragen betreffen zijn één derde aandeel in het sublegaat van € 198.075,00, dus een bedrag van € 66.025,00, vermeerderd met de vruchten daarvan met ingang van 6 april 2005, althans vermeerderd met de wettelijke rente. Aangezien het sublegaat inmiddels is afgewikkeld, resteert alleen nog zijn vordering tot betaling van de vruchten en/of de wettelijke rente.
4.10.
[gedaagde in conventie] betwist, voor dat deel van de vordering dat ziet op de op het sublegaat opgekomen vruchten, althans de wettelijke rente, dat hij in verzuim is met de voldoening van de vordering uit sublegaat. Volgens [gedaagde in conventie] is die vordering niet opeisbaar en voor zover uit het testament anders zou volgen staan het opschortingsrecht ex artikel 4:125 lid 2 BW en het vonnis van 22 januari 2014 aan de opeisbaarheid in de weg. De aanspraak op vruchten op het sublegaat kan door rechtsverwerking niet worden genoten met terugwerkende kracht vanaf 10 juli 2013 tot 6 april 2005 en dient te worden afgewezen vanaf 10 juli 2013 omdat de resterende vordering uit sublegaat toen en al sinds 12 april 2009 meer dan volledig was voldaan.
4.11.
De rechtbank overweegt, dat van het primair door [eiser in conventie] gevorderde bedrag van € 109.700,47 onderdeel uitmaakt een bedrag van € 43.675,47 ter zake van de vruchten van het sublegaat. Op grond van het testament komen de vruchten aan de (sub)legatarissen toe vanaf de dag van de opeisbaarheid van de vordering. Voor wat betreft de opeisbaarheid van de vordering beroept [gedaagde in conventie] zich op het opschortingsrecht ex artikel 4:125 lid 2 BW. Op grond van artikel 4:125 lid 2 BW kan een erfgenaam aan wie een goed van de nalatenschap is gelegateerd tegen vergoeding van de waarde of een gedeelte daarvan, de betaling van die vergoeding opschorten tot de verdeling van de nalatenschap, tenzij de erflater anders heeft beschikt. De rechtbank is van oordeel dat artikel 4:125 lid 2 BW analoog op de ten laste van [gedaagde in conventie] gelegateerde sublegaten van toepassing is. Aan [gedaagde in conventie] zijn gelegateerd de onroerende zaken genoemd onder V.1. van het testament. Gelet op de hoogte van het ten laste van [gedaagde in conventie] gelegateerde bedrag aan de drie erfgenamen, is dit sublegaat de facto gelijk te stellen met een legaat tegen vergoeding van de waarde, althans een relevant deel daarvan. Ook volgens [eiser in conventie] is de hoogte van het sublegaat zoals opgenomen in het testament gerelateerd aan de geschatte waarde van de woning met aanhorigheden ten tijde van het opmaken van het testament. Aangezien de nalatenschap nog niet is verdeeld kon [gedaagde in conventie] op grond van artikel 4:125 lid 2 BW de afgifte van de sublegaten opschorten. De inhoud van het testament staat daaraan niet in de weg. Dit leidt tot de conclusie dat de sublegaten, nu de nalatenschap nog niet is verdeeld, ten tijde van de afgifte nog niet opeisbaar waren en [eiser in conventie] geen aanspraak kan maken op de op zijn sublegaat opgekomen vruchten. De primaire vordering zal op die grond voor het daarvan onderdeel uitmakende bedrag van € 43.675,47 aan vruchten worden afgewezen. Datzelfde geldt voor de van de subsidiair, meer subsidiair en nog meer subsidiair gevorderde bedragen onderdeel uitmakende wettelijke rente. Nu de vordering ten tijde van de afgifte van sublegaten niet opeisbaar was, kan [gedaagde in conventie] niet in verzuim zijn en is hij geen wettelijke rente verschuldigd. De rechtbank zal dus ook de vordering van [eiser in conventie] voor zover die betreft de vruchten van het sublegaat, althans de daarover verschuldigde wettelijke rente, afwijzen.
De vordering ex artikel 4:147 lid 1 BW
4.12.
De rechtbank zal [eiser in conventie] vordering [gedaagde in conventie] , op grond van artikel 4:147 lid 1 BW, te veroordelen de onroerende zaken genoemd in de dagvaarding onder punt 1.8. te gelde te maken afwijzen. Niet is gesteld of gebleken dat dit nodig is voor het voldoen van schulden van de nalatenschap of voor het nakomen van de aan [gedaagde in conventie] als executeur opgelegde lasten.
De verdeling van de nalatenschap van erflater
4.13.
Met betrekking tot de verdeling van de nalatenschap overweegt de rechtbank als volgt. Partijen hebben ter gelegenheid van de comparitie van 8 januari 2019 het volgende vastgesteld, hetgeen ook in het proces-verbaal van de comparitie is opgenomen:
  • zowel [gedaagde in conventie] (door middel van verrekening) als [eiser in conventie] als [verweerder in reconventie sub 2] (door middel van overboeking van de Robeco Roparco rekening met [rekeningnummer] ) hebben € 80.000,00 ontvangen uit de nalatenschap van erflater;
  • partijen hebben ieder ter afwikkeling van de polis Fortis op 28 augustus 2007 € 17.683,07 ontvangen;
  • de aanhangwagen wordt voor € 50,00 aan [gedaagde in conventie] toegedeeld;
  • partijen zijn ieder voor éénderde deel gerechtigd tot het saldo op de Robecorekening.
4.14.
Ter gelegenheid van de (voortgezette) comparitie op 30 januari 2023 hebben partijen de formulieren ondertekend, die nodig waren voor de uitbetaling van het saldo op de Robecorekening, één derde deel aan ieder van hen, en voor het vervolgens opheffen van de rekening. Daarmee is de verdeling van het saldo van de Robecorekening niet langer onderdeel van het geschil.
4.15.
Partijen hebben ter gelegenheid van de terechtzitting op 8 januari 2019 ook verklaard het er over eens te zijn dat de nalatenschap van de grootouders van partijen genoemd in de concept-akte “Afgifte legaten en verdeling” op bladzijde 7 onder nummer 5 (prod. 20 bij prod. 5 [gedaagde in conventie] ) is afgedaan tegen finale kwijting over en weer.
4.16.
Gelet op het vorenstaande is nog onderwerp van geschil de verdeling van de onroerende zaken en de vordering van [gedaagde in conventie] op de nalatenschap ter zake van door hem uit eigen middelen betaalde schulden van de nalatenschap tot een bedrag van € 50.176,06. [verweerder in reconventie sub 2] heeft bij conclusie van antwoord de hoogte van dit bedrag bestreden, omdat hij slechts voor een bedrag van € 28.868,00 verantwoording zou hebben ontvangen. De advocaat van [verweerder in reconventie sub 2] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 30 januari 2023 meegedeeld dat [verweerder in reconventie sub 2] , gezien het door [gedaagde in conventie] bij akte overlegging stukken bij de rechtbank ingekomen op 12 september 2022 overgelegde overzicht vergezeld van de onderliggende nota’s resulterend in het bedrag van € 50.176,06, instemt met deze vordering van [gedaagde in conventie] . De rechtbank zal het aanvankelijk tegen deze vordering van [gedaagde in conventie] op de nalatenschap door [verweerder in reconventie sub 2] gevoerde verweer dan ook onbesproken laten en dit bedrag bij het vaststellen van de wijze van verdeling betrekken.
4.17.
[eiser in conventie] wil tot verdeling van de nader onder 2.7 aangeduide onroerende zaken komen door middel van verkoop daarvan met verdeling van de opbrengst. [gedaagde in conventie] en [verweerder in reconventie sub 2] wensen dat de onroerende zaken aan hen gezamenlijk worden toegedeeld, ieder voor de onverdeelde helft, tegen de waarde die in 2005 tussen partijen bindend is vastgesteld door drie taxateurs. [gedaagde in conventie] legt het taxatierapport over dat door deze taxateurs is opgesteld. [eiser in conventie] meent aan deze waarde niet (meer) te kunnen worden gehouden. Ter onderbouwing van hun standpunt dat de waarde van de onroerende zaken voor partijen bindend is vastgesteld verwijzen [gedaagde in conventie] en [verweerder in reconventie sub 2] naar de beschikking van de kantonrechter van 29 augustus 2005. Verder stellen zij dat [eiser in conventie] met deze bindende taxatie heeft ingestemd. [verweerder in reconventie sub 2] verwijst daartoe naar twee brieven van mr. G.L. Maalderink van 28 juni 2005 en 11 juli 2005 aan [notaris] (prod. 18 [verweerder in reconventie sub 2] , blz. 2 en 3/348 en blz. 15 en 16/348).
4.18.
De rechtbank overweegt dat de beschikking die de kantonrechter op 29 augustus 2005 heeft gegeven, een beschikking betreft op een verzoek van [notaris] met toepassing van artikel 96 Rv (prod. 18 [verweerder in reconventie sub 2] , blz. 26/348). Op grond van artikel 96 Rv kunnen partijen zich samen tot een kantonrechter van hun keuze wenden en zijn beslissing inroepen met betrekking tot zaken die anders door een kamer voor andere zaken dan kantonzaken van de rechtbank zouden worden behandeld. In dit geval heeft [notaris] de kantonrechter verzocht drie taxateurs te benoemen die voor partijen bindend de onroerende zaken zullen waarderen. De kantonrechter heeft daarop drie taxateurs benoemd. De kantonrechter heeft in deze beschikking niet beslist dat de taxatie van deze benoemde taxateurs voor partijen bindend is. Uit het verzoek van [notaris] aan de kantonrechter lijkt wel te volgen dat het de bedoeling was van alle drie de broers dat de benoemde taxateurs een voor hen bindende taxatie zouden verrichten, maar van een partijen bindende rechterlijke beslissing is op dit punt geen sprake.
4.19.
Echter, ook als ervan wordt uitgegaan dat partijen destijds zijn overeengekomen dat de taxatie van de benoemde taxateurs bindend zou zijn, zal de rechtbank de waarde die de taxateurs in hun taxatierapport van 11 november 2005 hebben vastgesteld niet meer voor de verdeling tot uitgangspunt nemen. Op grond van artikel 3:166 lid 3 jo. artikel 6:2 BW worden de rechtsbetrekkingen ook tussen de deelgenoten in een nalatenschap beheerst door de eisen van de redelijkheid en de billijkheid. De rechtbank is van oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om [eiser in conventie] te houden aan de door de taxateurs inmiddels bijna 18 jaar geleden getaxeerde waarde van de onroerende zaken. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de omstandigheid dat de verdeling zo lang op zich heeft laten wachten niet louter en alleen aan [eiser in conventie] valt toe te rekenen. Alle drie de partijen hebben daarin een aandeel gehad. Dat [eiser in conventie] de anterieure overeenkomst met de [gemeente] niet heeft ondertekend kan, anders dan [gedaagde in conventie] en [verweerder in reconventie sub 2] betogen, ook niet leiden tot de conclusie dat de onroerende zaken verdeeld moeten worden tegen de op 11 november 2005 getaxeerde waarde. Immers onderdeel van de nalatenschap maken uit de onroerende zaken in de staat waarin deze zich bevonden ten tijde van het openvallen van de nalatenschap, dus voor wat betreft de drie percelen in [plaats 2] , deze met twee bouwvergunningen. Die moeten in deze staat worden verdeeld. Dat door het niet sluiten van de anterieure overeenkomst geen derde bouwvergunning op deze percelen werd verleend, is voor de verdeling niet relevant. Afgezien daarvan komt de weigering van [eiser in conventie] om deze overeenkomst te ondertekenen de rechtbank ook niet onredelijk voor, gelet op de daarin door de [gemeente] voor partijen opgenomen verplichtingen en de daaraan verbonden financiële consequenties. Deze weigering kan ook daarom geen grond vormen hem te houden aan de getaxeerde waarde van 18 jaar geleden.
4.20.
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande de wijze van verdeling niet vaststellen overeenkomstig de wens van [gedaagde in conventie] en [verweerder in reconventie sub 2] . Aangezien tussen partijen, gelet op hun stellingen over en weer, geen overeenstemming bestaat op welke wijze de verdeling van de onroerende zaken dan plaats moet vinden zal de rechtbank de volgende wijze van verdeling vaststellen. De onroerende zaken moeten worden verkocht en geleverd aan een derde tegen de prijs die bij onderhandse verkoop bij aanbieding vrij van huur en gebruik en op de voor het onroerend goed meest geschikte wijze, na de beste voorbereiding wordt geboden door de meest biedende gegadigde. Voorts zal de rechtbank bepalen dat de aan de verkoop verbonden kosten ten laste van de opbrengst van de onroerende zaak/zaken moeten worden gebracht en dat van de dan resterende opbrengst aan [gedaagde in conventie] moet worden voldaan € 50.176,06. Het bedrag dat dan resteert moet tussen partijen worden verdeeld in die zin dat aan ieder van hen één derde deel toekomt.
4.21.
De rechtbank zal bepalen dat de verkoop plaats dient te vinden door middel van opdracht, binnen zes weken na datum van dit vonnis, aan ing. [naam] verbonden aan [makelaar] , [adres 4] , [telefoonnummer] , [e-mailadres]
(hierna: de makelaar/taxateur). Partijen hebben voor de taxatie van de drie percelen aan de [adres 2] te [plaats 2] zoals overeengekomen ter gelegenheid van de terechtzitting op 8 januari 2019 kennelijk alle drie ingestemd met het verlenen van de opdracht aan mevrouw [naam] . De Rechtbank ziet hierin aanleiding om te bepalen dat de verkoop van de onroerende zaken door middel van een opdracht aan haar zal plaatsvinden.
4.22.
De rechtbank zal voorts bepalen dat indien partijen er niet in slagen gezamenlijk bij het verlenen van de opdracht aan de makelaar de vraag- en laatprijzen te bepalen, de makelaar de door haar als ter zake deskundige opdrachtnemer vast te stellen bindende marktconforme vraag- en laatprijzen bepaalt.
4.23.
De rechtbank zal bepalen dat partijen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomsten aangaan met degene(n) die de hoogste prijs biedt/bieden. Indien op de voor omschreven wijze (een) koopovereenkomst(en) tot stand zullen zijn gekomen dienen partijen hun onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan het ondertekenen daarvan en dienen zij hun onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan het passeren van de notariële akte(n) ter zake van de verkoop en levering van de onroerende zaken.
4.24.
De rechtbank zal bepalen dat inden (één van) partij(en) geen medewerking verleent/verlenen als bedoeld in rechtsoverweging 4.21. en 4.23. dit vonnis op grond van artikel 3:300 BW in de plaats zal treden van de benodigde rechtshandeling en/of de wilsverklaring van de niet meewerkende partij(en) aan het ondertekenen van de opdracht aan de makelaar, de koopovereenkomst(en) en/of de notariële akte(n) van levering.
4.25.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten zowel in het door [eiser in conventie] aanhangig gemaakte incident ex art. 223 Rv als in de hoofdzaak in conventie en in reconventie tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De rechtbank ziet in hetgeen [gedaagde in conventie] aan zijn stelling dat [eiser in conventie] in de proceskosten zou moeten worden veroordeeld ten grondslag legt, geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident ex art. 223 Rv
5.1.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in conventie
5.2.
wijst de vorderingen af;
5.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in reconventie
5.4.
stelt de wijze van verdeling van de onroerende zaken:
  • het [onroerende zaak 1] , kadastraal bekend [kadastrale aanduidingen 1] (70,00 are);
  • de garage gelegen aan de [adres 3] [plaats 1] , kadastraal bekend [kadastrale aanduidingen 2] (0,65 are);
  • de drie percelen grond te [plaats 2] :
- het perceel kadastraal bekend [kadastrale aanduidingen 3] (9,40 are);
- het perceel kadastraal bekend [kadastrale aanduidingen 4] (13,70 are);
- het perceel kadastraal bekend [kadastrale aanduidingen 5] (3,60 are);
vast als volgt:
5.5.
bepaalt dat de onroerende zaken zullen worden verkocht en geleverd aan een derde tegen de prijs die bij onderhandse verkoop bij aanbieding vrij van huur en gebruik en op de voor het onroerend goed meest geschikte wijze, na de beste voorbereiding, wordt geboden door de meest biedende gegadigde;
5.6.
bepaalt dat partijen daartoe binnen zes weken na dagtekening van dit vonnis opdracht geven aan ing. [naam] verbonden aan [makelaar] , [adres 4] , [telefoonnummer] , [e-mailadres] (hierna: de makelaar);
5.7.
bepaalt dat indien partijen bij het verlenen van de opdracht aan de makelaar er niet in slagen gezamenlijk de vraag- en laatprijzen te bepalen, de makelaar de door haar vast te stellen bindende marktconforme vraag- en laatprijzen zal bepalen;
5.8.
bepaalt dat partijen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst(en) aangaan met degene(n) die de hoogste prijs biedt/bieden. Indien op de voor omschreven wijze (een) koopovereenkomst(en) tot stand zal/zullen zijn gekomen dienen partijen hun onvoorwaardelijke medewerkingen te verlenen aan het ondertekenen daarvan en dienen zij hun onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan het passeren van de notariële akte(n) ter zake van de verkoop van de onroerende zaken;
5.9.
bepaalt dat indien (één van) partij(en) geen medewerking verleent/verlenen als bedoeld in rechtsoverweging 5.6. en 5.8. dit vonnis op grond van artikel 3:300 BW in de plaats treedt van de benodigde rechtshandeling en/of de wilsverklaring van de niet meewerkende partij(en) aan het ondertekenen van de opdracht aan de makelaar, van de koopovereenkomst(en) en/of de notariële akte(n) van levering;
5.10.
bepaalt dat de makelaarskosten zullen worden voldaan uit de opbrengst van de onroerende zaken, evenals het aan [gedaagde in conventie] te betalen bedrag van € 50.176,06 en dat de dan resterende netto-verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld;
5.11.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.12.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.13.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2023.