ECLI:NL:RBZWB:2023:6140

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 september 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
22/683 en 22/684
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het hoorrecht bij belastingaanslag en navorderingsaanslag inkomstenbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 4 september 2023, wordt het beroep van een belanghebbende tegen een aanslag inkomstenbelasting en een navorderingsaanslag beoordeeld. De belanghebbende, woonachtig in Duitsland, had bezwaar gemaakt tegen een aanslag die was opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank constateert dat de inspecteur het hoorrecht heeft geschonden, omdat de belanghebbende niet de gelegenheid heeft gekregen om gehoord te worden in de bezwaarfase. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de aanslag gegrond is, terwijl het beroep tegen de navorderingsaanslag als niet-ontvankelijk wordt verklaard. De rechtbank draagt de inspecteur op om het bezwaar opnieuw in behandeling te nemen, met inachtneming van het hoorrecht. De uitspraak benadrukt het belang van het hoorrecht in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor de inspecteur om belanghebbenden de kans te geven om hun standpunt mondeling toe te lichten. De rechtbank heeft tevens bepaald dat de inspecteur het griffierecht aan de belanghebbende moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Eindhoven
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/683 en 22/684

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 september 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] (Duitsland), belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende, ontvangen op 2 februari 2022, tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 3 januari 2022 en het beroep gericht tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2018 van 22 januari 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting (IB) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.372.
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van deze aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 34 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.3.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een navorderingsaanslag IB voor het jaar 2018 opgelegd.
1.4.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de onder 1.1 vermelde aanslag en de daarbij behorende belastingrentebeschikking. Dat bezwaar heeft de inspecteur ongegrond verklaard en de aanslag is gehandhaafd.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 19 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: drs. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] , namens de inspecteur. Belanghebbende is met kennisgeving aan de rechtbank niet verschenen.
1.6.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de uitspraak op bezwaar in stand kan blijven en of er sprake is van een ontvankelijk beroep ten aanzien van het beroep dat zich richt tegen de navorderingsaanslag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Het beroep gericht tegen de navorderingsaanslag is niet-ontvankelijk omdat sprake is van een prematuur beroep. Voorts heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank het hoorrecht in de bezwaarfase geschonden bij de behandeling van het bezwaar tegen de aanslag en ziet de rechtbank geen aanleiding om aan die schending voorbij te gaan
.Dit betekent dat de zaak moet worden terugverwezen naar de inspecteur ter behandeling van het bezwaar waarbij aan belanghebbende de gelegenheid geboden moet worden om te worden gehoord. Dit beroep is daarom gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende woont sinds 20 april 2010 in Duitsland en heeft in 2018 een arbeidsongeschiktheidsuitkering (WGA-uitkering) ontvangen uit Nederland.
3.1.
Op 18 augustus 2021 heeft belanghebbende een aangifte IB 2018 ingediend. Daarin heeft hij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.732 vermeld.
3.2.
De inspecteur heeft, door middel van automatische afdoening, met dagtekening 14 oktober 2021 een aanslag IB 2018 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.372. Daartegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt.
3.3.
Met dagtekening 16 december 2021 heeft de inspecteur belanghebbende geïnformeerd dat hij voornemens is zijn bezwaar af te wijzen. In de brief staat vermeld:

Als ik geen reactie van u ontvang zal ik het bezwaarschrift, op basis van de tot mij
beschikbare gegevens, afhandelen en ga ik ervan uit dat u afziet van de
mogelijkheid om gehoord te worden. Graag ontvang ik uw schriftelijke reactie
vóór 7 januari 2022.”
3.4.
Op 3 januari 2022 is er telefonisch contact tussen de inspecteur en belanghebbende geweest.
3.5.
Met dagtekening 3 januari 2022 heeft de inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar van belanghebbende afgewezen.
3.6.
Met dagtekening 19 januari 2022 heeft de inspecteur een navorderingsaanslag IB 2018 opgelegd naar een belastbaar inkomen van € 24.504.

Overwegingen

Aanslag IB 2018
Hoorrecht
4. Belanghebbende voert aan dat hij ten onrechte niet is gehoord. In het telefoongesprek op 3 januari 2022 is voorts aan hem meegedeeld dat eerst intern overleg zou plaatsvinden alvorens uitspraak op bezwaar zou worden gedaan. Daaraan is echter geen gevolg gegeven door de inspecteur en toen is ineens uitspraak op bezwaar gedaan.
4.1.
De inspecteur geeft aan op basis van het telefoongesprek van 3 januari 2022 ervan uitgegaan te zijn dat er bij belanghebbende geen behoefte meer bestond aan een hoorgesprek.
4.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Belanghebbende bestrijdt dat in het telefoongesprek is aangegeven dat er geen behoefte meer was aan een hoorgesprek. [1] De rechtbank kan niet vaststellen wat er exact in dat gesprek is besproken nu vastleggingen daarvan ontbreken. De rechtbank kan wel vaststellen dat de inspecteur uitspraak op bezwaar heeft gedaan vóór de schriftelijk gestelde reactietermijn om aan te geven of er behoefte was aan een hoorgesprek was verlopen (zie 3.3 en 3.5).
4.3.
Belanghebbende beklaagt zich dat hij wel gehoord had willen worden en dat is naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht. De conclusie is dat de inspecteur door niet de gestelde reactietermijn voor het horen af te wachten, maar tijdens de gegeven termijn uitspraak op bezwaar te doen, het hoorrecht heeft geschonden in de bezwaarfase.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet op grond van artikel 6:22 van de Awb aan de schending van het hoorrecht voorbij worden gegaan. Uit de gedingstukken volgt immers dat partijen van mening verschillen over de van belang zijnde feiten, zodat niet kan worden gezegd dat belanghebbende niet is benadeeld door het achterwege blijven van een hoorzitting. [2] De uitspraak op bezwaar kan gelet op het voorgaande niet in stand blijven. Het beroep is op dit punt gegrond.
4.5.
Belanghebbende heeft in dit kader niet aangegeven toch te wensen dat de rechtbank het geschil beslecht en is niet op de zitting verschenen, waar de rechtbank dit had kunnen bespreken. De rechtbank komt dan tot de slotsom dat de zaak moet worden terugverwezen naar de inspecteur, met de opdracht om belanghebbende alsnog de gelegenheid te bieden om te worden gehoord en dan vervolgens uitspraak op bezwaar te doen. Dit betekent overigens niet, zoals belanghebbende mogelijk lijkt te menen, dat de inspecteur gehouden is om inhoudelijk een ander standpunt in te nemen, het betekent alleen dat de heroverwegingsfunctie inclusief horen in de bezwaarfase, tot wasdom dient te komen.
En de navorderingsaanslag IB 2018?
4.6.
In het beroepschrift zijn passages opgenomen waarin de term navorderingsaanslag voorkomt, waarin belanghebbende aangeeft teleurgesteld te zijn en waarin – zo vat de rechtbank het op – een mogelijk verzoek tot een betalingsregeling is gedaan. De rechtbank merkt daarover het volgende op.
4.7.
Tegen een (navorderings)aanslag moet als uitgangspunt eerst bezwaar worden gemaakt, voordat beroep kan worden ingesteld. Dit is anders indien partijen instemmen met direct beroep (prorogatie). Dat is hier niet gebeurd. De rechtbank leest met de inspecteur in het stuk een beroep tegen de navorderingsaanslag IB 2018. De rechtbank acht dat beroep prematuur en zal daarom dat beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4.8.
Zoals ter zitting met de inspecteur besproken zou het beroepschrift ook moeten gelden als tijdig, maar onjuist geadresseerd, bezwaarschrift (binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op 2 februari 2022) ten aanzien van de navorderingsaanslag IB 2018 (dagtekening 22 januari 2022). De rechtbank dient dan het beroepschrift in deze procedure door te zenden aan de inspecteur ter behandeling van het - ook door de inspecteur zo opgevatte - daarin gelegen standpunt van belanghebbende over de navorderingsaanslag IB 2018. De feitelijke doorzending van het beroepschrift zal achterwege blijven omdat de inspecteur al over dit beroepschrift beschikt. De rechtbank volstaat dus met deze vaststelling.
4.9.
Wat betreft het mogelijk verzoek tot een betalingsregeling merkt de rechtbank op dat belanghebbende dat verzoek dient te richten aan de ontvanger van de Belastingdienst.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar in het kader van de aanslag IB 2018 is gegrond wegens schending van het hoorrecht. Het beroep tegen de navorderingsaanslag IB 2018 is nietontvankelijk.
5.1.
Omdat het hiervoor eerst genoemde beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar ten aanzien van de aanslag IB 2018;
- draagt de inspecteur op dit bezwaar opnieuw in behandeling te nemen met inachtneming van het hoorrecht van belanghebbende;
- verklaart het beroep gericht tegen de navorderingsaanslag IB 2018 niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier, op 4 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [3]

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Vgl. Hoge Raad van 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7495.
3.Artikel 27h, derde lid, en artikel 28, zevende lid, van de AWR.