ECLI:NL:RBZWB:2023:6145

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
C/02/403415
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hopmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging van partneralimentatie na intrekking verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van partneralimentatie. De man, die Gambiaanse nationaliteit heeft, verzocht de rechtbank om te bepalen dat de vrouw, met wie hij eerder gehuwd was, hem vanaf 1 december 2021 een bedrag van € 1.250,- per maand aan partneralimentatie zou moeten betalen. De man stelde dat zijn verblijfsvergunning was ingetrokken na de echtscheiding, waardoor hij niet meer kon werken en dat dit een ingrijpende wijziging van omstandigheden vormde die hem vrijstelde van het niet-wijzigingsbeding in het echtscheidingsconvenant.

De vrouw voerde verweer en stelde dat de man op de hoogte was van de mogelijkheid van intrekking van zijn verblijfsvergunning en dat hij bewust had ingestemd met het nihilbeding en het niet-wijzigingsbeding. De rechtbank oordeelde dat de man, ondanks de intrekking van zijn verblijfsvergunning, niet aan de voorwaarden voldeed om het niet-wijzigingsbeding te doorbreken. De rechtbank concludeerde dat de man de risico's van zijn verblijfsstatus had ingecalculeerd bij het sluiten van het convenant en dat de intrekking van de verblijfsvergunning geen onvoorziene of ingrijpende wijziging van omstandigheden was die hem vrijstelde van het beding.

Uiteindelijk wees de rechtbank het verzoek van de man af, waarbij werd benadrukt dat de man niet had aangetoond dat de omstandigheden zodanig waren veranderd dat het onbillijk zou zijn om hem aan het niet-wijzigingsbeding te houden. De beschikking werd openbaar uitgesproken door mr. Hopmans, rechter, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/403415 FA RK 22-5142
beschikking d.d. 15 augustus 2023
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats 1],
hierna te noemen de man,
advocaat mr. J.J. Bronsveld te Bergen op Zoom,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 2],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. C.G.M. Baas te Bergen op Zoom.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 21 november 2022 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het F9-formulier ingediend namens de man op 29 november 2022;
- het op 16 januari 2023 ontvangen verweerschrift;
- de brief d.d. 28 april 2023 van mr. Bronsveld met bijlagen;
- het proces-verbaal van de behandeling van het verzoek ter zitting op 11 mei 2023;
- de brief d.d. 12 juni 2023 van mr. Bronsveld met bijlage;
- het F9-formulier ingediend door mr. Baas op 29 juni 2023.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking d.d. [datum 1] is de echtscheiding uitgesproken in hun huwelijk en is bepaald dat de onderlinge regelingen uit het aangehechte en gewaarmerkte convenant deel uitmaken van die beschikking.
2.2.
De echtscheidingsbeschikking is op [datum 2] ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
In genoemd convenant is in artikel 1 het volgende bepaald:
“Artikel 1 -Partneralimentatie:
1.1
Op basis van de aldus vastgestelde behoefte en ieders draagkracht komen partijen overeen dat zij na de echtscheiding tegenover elkaar niet tot betaling van alimentatie gehouden zullen zijn. Dit nihilbeding is gebaseerd op het feit dat beide partijen op het tijdstip van ondertekening van het convenant in staat zijn om in het eigen levensonderhoud te voorzien uit arbeid en/of vermogen.
1.2
Het in artikel 1.1 bepaalde kan niet bij rechterlijke uitspraak worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden, behoudens in het geval van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat de partij die de wijziging verzoekt naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden, zoals in art. 1:159 lid 3 BW is bepaald.
2.4.
De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit, de man de Gambiaanse.

3.Het verzoek

3.1.
De man verzoekt, samengevat, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
te bepalen dat de vrouw met ingang van 1 december 2021 aan de man verschuldigd zal zijn een bedrag van € 1.250,= per maand aan partneralimentatie, maandelijks bij vooruitbetaling te voldoen, dan wel een bedrag in goede justitie door de rechtbank vast te stellen met de daarbij behorende ingangsdatum.
3.2.
De vrouw voert verweer, strekkende tot niet-ontvankelijk verklaring van de man in zijn verzoeken, dan wel tot afwijzing daarvan.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van de
verzoeken van belang, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De man heeft op 19 mei 2023, zonder tussenkomst van zijn advocaat, nog een e-mailbericht met bijlagen aan de rechtbank gezonden. Voor zover hierbij stukken zijn toegezonden die niet reeds eerder door zijn advocaat zijn overgelegd, zal de rechtbank deze buiten beschouwing laten, nu deze stukken niet vallen onder de in het proces-verbaal genoemde stukken.
4.2.
Bij genoemd proces-verbaal werd de zaak aangehouden teneinde de man in de gelegenheid te stellen de rechterlijke beslissing op zijn bezwaar inzake zijn verblijfsrecht over te leggen en aan te geven wat de beslissing betekent voor het door hem ingediende verzoek (handhaven of intrekken). De man heeft bij brief van 12 juni 2023 overgelegd de uitspraak van 15 mei 2023 van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg. In deze uitspraak heeft de rechtbank, samengevat, het beroep van de man tegen afwijzing van zijn verblijfsrecht, ongegrond verklaard. De man heeft verder overgelegd een afschrift van het door hem tegen voormelde rechterlijke beslissing ingestelde hoger beroep bij de Raad van State. Hij heeft tot slot opgemerkt zijn verzoek in de onderhavige procedure onverkort te handhaven. De vrouw heeft daarop bij genoemd F9-formulier, ingediend door mr. Baas op 29 juni 2023,, Zij handhaaft haar standpunten zoals die ter zitting naar voren zijn gebracht.
De rechtbank zal, gelet op het vorenstaande, thans een beslissing nemen.
4.3.
Nu de man in Nederland zijn gewone verblijfplaats heeft, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek. Op het verzoek is Nederlands recht van toepassing, nu de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
4.4.
De man heeft aan zijn verzoek, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat na de echtscheiding zijn verblijfsvergunning is ingetrokken, waardoor hij niet meer mag werken. Volgens de man is hiermee sprake van een zo ingrijpende en onvoorziene wijziging van omstandigheden dat hij niet langer aan het niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden. De vrouw heeft verweer gevoerd en, kort samengevat, aangevoerd dat deze omstandigheid voor rekening en risico van de man moet blijven en derhalve geen omstandigheid is die ertoe moet leiden dat het niet-wijzigingsbeding opzij dient te worden gezet. Volgens de vrouw wist de man ten tijde van het ondertekenen van het convenant dat zijn verblijfsvergunning ingetrokken zou worden en is hij niettemin akkoord gegaan met het niet wijzigingsbeding.
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat partijen de gevolgen van hun echtscheiding in een echtscheidingsconvenant hebben neergelegd en dat daarin wat de partneralimentatie betreft in artikel 1.1 een nihilbeding en in artikel 1.2 een beding van niet-wijziging is opgenomen. De man verzoekt thans -met terugwerkende kracht- alsnog een bedrag aan partneralimentatie. De rechtbank stelt dienaangaande voorop dat, gelet op het tussen partijen overeengekomen beding van niet-wijziging, niet de maatstaf van artikel 1:401 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geldt, maar de stringente wijzigingsmaatstaf van artikel 1:159 lid 3 BW, een en ander zoals partijen ook zijn overeengekomen. Dit brengt mee dat de overeenkomst tot levensonderhoud kan worden gewijzigd op grond van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan de overeenkomst mag worden gehouden. Hierbij dient, mede blijkens de toelichting op dit wetsartikel, te worden gedacht aan een situatie waarin sprake is van een zeer ingrijpende wijziging van omstandigheden waardoor sprake is van een volkomen wanverhouding tussen hetgeen partijen bij het sluiten van het convenant voor ogen stond en wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan en wel zodanig dat het in hoge mate onbillijk zou zijn als de vrouw de man aan het beding zou houden. Het gaat daarbij niet alleen om de vraag of er op het moment van het verzoek sprake is van een gewijzigde omstandigheid ten opzichte van het moment dat de alimentatie werd vastgesteld, maar tevens aan wat partijen toen aan mogelijke toekomstige omstandigheden voor ogen hebben gehad. Daarbij dient niet alleen onderzoek te worden gedaan naar de financiële omstandigheden van het moment, maar ook naar alle andere relevante omstandigheden (HR 8 september 2006, LJN AW6217). Volgens vaste rechtspraak moeten in een procedure, waarin in weerwil van een beding als bedoeld in art. 1:159 lid 3 BW wijziging van de overeengekomen bijdrage wordt verzocht, zware eisen worden gesteld aan de stelplicht van de partij die de wijziging verzoekt.
4.6.
Bij toetsing van het verzoek van de man aan voornoemde wijzigingsmaatstaf neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Niet in geschil is dat de man in Nederland verbleef op basis van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd die afhankelijk was van het verblijf van de man bij de vrouw. Vaststaat dat de verblijfsvergunning van de man is ingetrokken in verband met de eerder uitgesproken echtscheiding in hun huwelijk. Tijdens de zitting is van de zijde van de vrouw aangevoerd dat de omstandigheid dat de verblijfsvergunning van de man na echtscheiding zou worden ingetrokken aan de orde is geweest in de besprekingen die hebben geleid tot het echtscheidingsconvenant. Volgens de vrouw wist de man dat zijn verblijfsvergunning zou worden ingetrokken, omdat hij bij echtscheiding minder dan vijf jaar in Nederland verbleef, maar is hij niettemin welbewust akkoord gegaan met genoemd nihilbeding en het beding van niet-wijziging. De man heeft ter zitting erkend dat in het kader van de onderhandelingen omtrent het echtscheidingsconvenant is gesproken over de intrekking van zijn verblijfsvergunning. De man heeft hieromtrent naar voren gebracht dat hij erop had gerekend, althans gehoopt dat zijn verblijfsvergunning zou worden voortgezet en dat hij in Nederland mocht blijven.
4.7.
Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat de vrouw uit hetgeen partijen over en weer hebben verklaard bij het overeenkomen van het echtscheidingsconvenant, heeft begrepen en ook redelijkerwijs heeft mogen begrijpen dat de man de, op dat moment reeds bekende, omstandigheid dat niet uitgesloten was dat hij zijn verblijfsvergunning zou verliezen en niet meer mocht werken, voor zijn rekening en risico nam. Door de man zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan partijen aan de in rov. 4.6 genoemde omstandigheden over en weer redelijkerwijs een andere uitleg mochten toekennen dan wel dit redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat (ook) de man zich bij de totstandkoming van het convenant heeft laten bijstaan door een advocaat. De rechtbank overweegt verder dat door de man niet nader is gesteld, laat staan onderbouwd, dat en waarom hij tegen de achtergrond van zijn tijdelijke en van het huwelijk met de vrouw afhankelijke verblijfsvergunning, er niettemin op mocht rekenen, althans mocht hopen, dat hij na de echtscheiding in Nederland mocht blijven en daar arbeid mocht verrichten, en dat er na het sluiten van het convenant in deze verwachtingen wijzigingen zijn gekomen die niet voor zijn rekening en risico behoren te komen. Anders dan de man -niet nader onderbouwd en door de vrouw betwist- heeft gesteld, is hierbij geenszins komen vast te staan dat de vrouw van het intrekken van de verblijfsvergunning van de man een verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank kent bij haar oordeel tot slot betekenis toe aan de omstandigheid dat, zoals de vrouw in haar verweerschrift onbestreden heeft aangevoerd, partijen in het convenant zijn overeengekomen dat de man aanspraak kan maken op de helft van de overwaarde van de echtelijke woning in het kader van de afwikkeling van de echtscheiding, hetgeen, zo begrijpt de rechtbank het onbestreden standpunt van de vrouw, kennelijk ook bij de man een rol heeft gespeeld om in te stemmen met het beding van niet-wijziging.
4.8.
Gelet op het vorengaande, in onderling verband bezien, is de rechtbank van oordeel dat de intrekking van de verblijfsvergunning van de man en het hieraan gekoppelde verbod om in Nederland arbeid te verrichten niet een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden oplevert dat de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding van niet-wijziging mag worden gehouden. Deze omstandigheid moet in het licht van de hiervoor overwogen omstandigheden worden geacht door de man (en de vrouw) te zijn ingecalculeerd in de risico’s die een dergelijk beding met zich brengt.
4.9.
Dit brengt mee dat het verzoek van de man dient te worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek van de man.
Deze beschikking is gegeven door mr. Hopmans, rechter, en, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2023.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.