In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van partneralimentatie. De man, die Gambiaanse nationaliteit heeft, verzocht de rechtbank om te bepalen dat de vrouw, met wie hij eerder gehuwd was, hem vanaf 1 december 2021 een bedrag van € 1.250,- per maand aan partneralimentatie zou moeten betalen. De man stelde dat zijn verblijfsvergunning was ingetrokken na de echtscheiding, waardoor hij niet meer kon werken en dat dit een ingrijpende wijziging van omstandigheden vormde die hem vrijstelde van het niet-wijzigingsbeding in het echtscheidingsconvenant.
De vrouw voerde verweer en stelde dat de man op de hoogte was van de mogelijkheid van intrekking van zijn verblijfsvergunning en dat hij bewust had ingestemd met het nihilbeding en het niet-wijzigingsbeding. De rechtbank oordeelde dat de man, ondanks de intrekking van zijn verblijfsvergunning, niet aan de voorwaarden voldeed om het niet-wijzigingsbeding te doorbreken. De rechtbank concludeerde dat de man de risico's van zijn verblijfsstatus had ingecalculeerd bij het sluiten van het convenant en dat de intrekking van de verblijfsvergunning geen onvoorziene of ingrijpende wijziging van omstandigheden was die hem vrijstelde van het beding.
Uiteindelijk wees de rechtbank het verzoek van de man af, waarbij werd benadrukt dat de man niet had aangetoond dat de omstandigheden zodanig waren veranderd dat het onbillijk zou zijn om hem aan het niet-wijzigingsbeding te houden. De beschikking werd openbaar uitgesproken door mr. Hopmans, rechter, in aanwezigheid van de griffier.