ECLI:NL:RBZWB:2023:6187

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
C/02/408178 / FA RK 23-1607
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hamburger
  • mr. Toekoen
  • mr. Pellikaan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voogdijverzoek pleegouders met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in een voogdijverzoek van pleegouders over twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De pleegouders, bijgestaan door hun advocaat mr. M. Kramer, hebben verzocht om de pleegmoeder tot voogdes te benoemen. De kinderen verblijven sinds 2 juni 2018 bij de pleegouders, die de dagelijkse zorg voor hen dragen. Eerder is het ouderlijk gezag van de ouders beëindigd en is de Stichting Jeugdbescherming Brabant benoemd tot voogdes. De pleegouders hebben aangevoerd dat het in het belang van de kinderen is dat de pleegmoeder met de voogdij wordt belast, omdat de kinderen behoefte hebben aan stabiliteit en zekerheid in hun opvoedsituatie.

De gecertificeerde instelling (GI) heeft verweer gevoerd en aangegeven dat er zorgen zijn over de plaatsing van de kinderen bij de pleegouders. De GI heeft echter geen actuele onderbouwing van deze zorgen kunnen geven. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 juni 2023 hebben de kinderen hun mening kenbaar gemaakt aan de kinderrechter. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de zaak aan te houden voor nader onderzoek, maar de rechtbank heeft besloten om het verzoek van de pleegouders toe te wijzen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de kinderen is om duidelijkheid te krijgen over hun voogdij en dat de pleegouders een stabiele factor in hun leven zijn.

De rechtbank heeft de GI ontslagen als voogdes en de pleegmoeder met de voogdij belast, met de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De rechtbank heeft hiermee de belangen van de kinderen vooropgesteld en benadrukt dat zij recht hebben op een veilige en stabiele opvoedsituatie.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/408178 / FA RK 23-1607
datum uitspraak: 6 juli 2023

beschikking van de meervoudige kamer over voogdijverzoek pleegouders

in de zaak van

[de pleegmoeder] en [de pleegvader] ,

hierna te noemen de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. M. Kramer,
tegen

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
locatie Etten-Leur,
over de minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1]geboren te [geboorteplaats 1] , [geboorteland] , op [geboortedag 1] 2009, hierna te noemen [minderjarige 1] ,
- [minderjarige 2]geboren te [geboorteplaats 2] , [geboorteland] , op [geboortedag 2] 2011, hierna te noemen [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:

DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, regio Zuidwest Nederland,

locatie Breda, hierna te noemen de Raad.
De rechtbank merkt als informanten aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats] ,

[de vader] ,

hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats] .

Het verloop van de procedure

In het dossier zitten de volgende stukken:
- het op 31 maart 2023 ontvangen verzoekschrift met bijlagen van de pleegouders;
- het op 16 juni 2023 ontvangen verweerschrift met bijlagen van de GI;
- de brief van mr. Kramer van 16 juni 2023 met bijlagen;
- het e-mailbericht van mr. Kramer van 19 juni 2023 met bijlagen;
- het e-mailbericht van de GI van 20 juni 2023 met bijlage;
- de brief van mr. Kramer van 21 juni 2023 met bijlagen.
Het verzoek is mondeling, met gesloten deuren, behandeld op 22 juni 2023. Bij deze mondelinge behandeling zijn de pleegouders verschenen. Zij werden bijgestaan door hun advocaat. Ook was aanwezig een vertegenwoordiger namens de GI en een vertegenwoordigster namens de Raad. Verder waren aanwezig de moeder en de vader.
De kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , zijn gelet op hun leeftijd, in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek. Van deze gelegenheid hebben beide kinderen gebruik gemaakt. Zij hebben op 22 juni 2023 een gesprek gehad met de kinderrechter.

De feiten

Zoals blijkt uit de stellingen en ingediende stukken staat het volgende vast:
- de kinderen verblijven sinds 2 juni 2018 bij de pleegouders;
- bij beschikking van 17 januari 2020 is het ouderlijk gezag van de ouders over de kinderen en hun oudere zus [naam] beëindigd. Bij die beschikking is de GI benoemd tot voogdes over de kinderen en [naam] ;
- bij beschikking van 15 december 2022 heeft de rechtbank het verzoek van de GI om toestemming te verlenen tot wijziging van het verblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] afgewezen.

Het verzoek

De pleegouders verzoeken om op grond van artikel 1:299a van het Burgerlijk Wetboek (BW) [de pleegmoeder] tot voogdes te benoemen over haar minderjarige pleegkinderen:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] , [geboorteland] , op [geboortedag 1] 2009, en
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] , [geboorteland] , op [geboortedag 2] 2011,
(hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen)
en de beschikking, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

De standpunten

Ter onderbouwing van hun verzoek hebben de pleegouders – samengevat – het volgende naar voren gebracht. Het is in het belang van de kinderen dat de pleegmoeder met de voogdij wordt belast. De kinderen verblijven al vijf jaar bij de pleegouders en zij zijn belast met de dagelijkse zorg over de kinderen. De eerdere procedure over de wijziging van het verblijf van de kinderen heeft voor veel onrust gezorgd. Die procedure heeft ook een terugval veroorzaakt in het gedrag van de kinderen. Inmiddels zijn de kinderen aan het opkrabbelen, maar zij vragen nog altijd veel bevestiging over hun opvoedsituatie. De pleegouders vinden het belangrijk dat zij de zekerheid aan de kinderen kunnen bieden dat zij bij hen kunnen blijven. De pleegouders benadrukken dat de ingezette hulpverlening kan worden voortgezet als de voogdij bij de pleegmoeder komt te liggen. Ook de begeleiding van de contacten tussen de ouders en de kinderen kan blijven doorgaan. Verder heeft de GI in de ogen van de pleegouders ernstige steken laten vallen en de voogdij over de kinderen op een onzorgvuldige wijze uitgeoefend. Als voorbeeld hebben de pleegouders onder andere het ter discussie stellen van het verblijf van de kinderen aangehaald.
De GI voert verweer tegen het verzoek van de pleegouders. Ten tijde van de eerdere procedure bestonden er bij de GI grote zorgen over het verblijf van de kinderen bij de pleegouders. Deze zorgen zijn nog altijd aanwezig. De samenwerking met de pleegouders verloopt niet altijd soepel. Er is een situatie ontstaan waarin zowel de GI als de pleegouders over en weer de focus zijn gaan leggen op elkaars fouten. Dit heeft de kinderen geen goed gedaan. Een ander punt van zorg is dat de hulpverlening enige tijd is gestopt. Inmiddels wordt hiermee weer gestart, maar de GI vindt het belangrijk dat deze hulpverlening met een externe, kritische houding wordt gevolgd en dat er – indien nodig – kan worden bijgestuurd. Ook maakt de GI zich zorgen over de vormgeving van de contacten tussen de ouders en de kinderen op het moment dat de voogdij bij de pleegmoeder komt te liggen. De GI benadrukt dat het perspectief van de kinderen bij de pleegouders ligt, maar dat gelet op de aanwezige zorgen het noodzakelijk is dat de belangen van de kinderen door haar als neutrale derde in het oog worden gehouden.
De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij volledig achter het verzoek van de pleegouders staan.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad aangegeven dat het een complexe situatie is. Hij begrijpt het verzoek van de pleegouders, maar leest tegelijkertijd ook de zorgen die er zijn. De Raad merkt op dat deze zorgen niet goed zijn onderbouwd en hij adviseert de rechtbank om de zaak aan te houden. De Raad kan dan onderzoeken of toewijzing van het verzoek van de pleegouders in het belang van de kinderen is.

De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:299a BW kan degene die met instemming van de voogd een minderjarige in zijn gezin – anders dan uit hoofde van een ondertoezichtstelling of een plaatsing onder voorlopige voogdij – ten minste een jaar heeft verzorgd en opgevoed, verzoeken om hem tot voogd te benoemen. De kinderrechter willigt het verzoek slechts in, indien hij dit in het belang van het kind acht en hem genoegzaam is gebleken dat de voogd niet bereid is zich van zijn bediening te doen ontslaan.
Vaststaat dat de pleegouders, met instemming van de voogdes, de kinderen gedurende ten minste een jaar hebben verzorgd en opgevoed. Verder blijkt uit de stukken en de toelichting tijdens de mondelinge behandeling dat de voogdes niet bereid is zich van haar bediening te doen ontslaan. De rechtbank moet dus beoordelen of het in het belang van de kinderen is om de pleegmoeder tot voogdes te benoemen.
De pleegouders zijn al geruime tijd een stabiele factor in het leven van de kinderen. Sinds juni 2018 verblijven de kinderen bij de pleegouders en worden zij door hen verzorgd. In het gesprek met de kinderrechter hebben beide kinderen aangegeven dat zij het fijn hebben bij de pleegouders en dat de pleegouders hen door en door kennen. Ook blijkt uit de stukken, de door de pleegouders gegeven toelichting tijdens de mondelinge behandeling en het gesprek met de kinderen dat zij het moeilijk vinden om geen duidelijkheid te hebben over hun definitieve verblijfplaats en het feit dat de voogdij nu bij de GI ligt. Verder hebben de kinderen in hun jonge leven al veel meegemaakt en zij hebben belang bij hulpverlening. De pleegouders hebben er blijk van gegeven voor hulpverlening open te staan en de handvatten te benutten die hen worden aangereikt. De IGB (intensieve gezinsbehandeling) en de therapiemethode ‘Slapende honden’ (zullen) worden ingezet. Uit de stukken blijkt geenszins dat de pleegouders niet mee willen werken aan hulpverlening dan wel dat zij hun eigen koers daarin varen. De pleegouders hebben benadrukt dat de benodigde hulpverlening zal blijven doorgaan op het moment dat de pleegmoeder wordt belast met de voogdij. Ook zal pleegzorg betrokken blijven bij het begeleiden van de contacten tussen de ouders en de kinderen.
Ten aanzien van het verweer van de GI overweegt de rechtbank als volgt. De GI stelt dat er langdurig ernstige zorgen zijn over de plaatsing van de kinderen bij de pleegouders. Die zorgen hebben geleid tot de eerdere procedure betreffende wijziging van de verblijfplaats van de kinderen in november 2022. Die zorgen zijn volgens de GI nog altijd aanwezig. Ter onderbouwing verwijst de GI onder meer naar de evaluatieverslagen van [praktijk] van april 2022. Evenals in de beschikking van 15 december 2022 is de rechtbank van oordeel dat wederom een schriftelijke onderbouwing aan de hand van objectieve gegevens ontbreekt ten aanzien van de gestelde zorgen. De GI heeft nagelaten om actuele informatie aan de rechtbank te doen toekomen van bijvoorbeeld school of andere informatie waaruit blijkt dat het niet goed zou gaan met de kinderen bij de pleegouders. Het ligt op de weg van de GI om de rechtbank van deze informatie te voorzien en haar standpunt deugdelijk te onderbouwen, zeker gelet op de eerdere beschikking van 15 december 2022. Dit heeft de GI nagelaten.
De rechtbank overweegt dat het in het belang van de kinderen is om nu duidelijkheid te krijgen over het verzoek van de pleegouders. De kinderen hebben baat bij rust. Dit maakt dat de rechtbank voorbij gaat aan het advies van de Raad om een onderzoek te gelasten ter beantwoording van de vraag of het in het belang van de kinderen is dat de pleegmoeder wordt belast met de voogdij over hen. In haar beoordeling betrekt de rechtbank ook dat de GI op geen enkele wijze een onderbouwing heeft gegeven van de door haar gestelde zorgen op grond waarvan het verzoek van de pleegouders zou moeten worden afgewezen. De Raad heeft op de mondelinge behandeling zelf beaamd dat de gestelde zorgen een deugdelijke onderbouwing ontberen.
De rechtbank is van oordeel dat het meest in het belang van de kinderen is dat de pleegmoeder met de voogdij wordt belast. Het gaat goed met de kinderen in het gezin van de pleegouders. Verder zijn er voldoende waarborgen dat de benodigde hulpverlening wordt gestart dan wel wordt voortgezet. Deze waarborgen gelden ook voor het voortzetten van de contacten tussen de ouders en de kinderen. Verder is het voor de rechtbank duidelijk dat de kinderen veel onrust ervaren nu de voogdij bij de GI ligt en dat het in hun belang is dat er duidelijkheid komt over hun definitieve verblijfplaats. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de pleegouders toewijzen. Nu de rechtbank de pleegmoeder als voogdes zal benoemen, zal de rechtbank de GI als voogdes ontslaan.
De rechtbank zal de beslissing, gelet op de aard van de maatregel, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de pleegouders. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
De rechtbank beslist als volgt.

De beslissing

De rechtbank:
ontslaat Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van heden als voogdes over de minderjarigen:
1. [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] , [geboorteland] , op [geboortedag 1] 2009, en
2. [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] , [geboorteland] , op [geboortedag 2] 2011;
belast [de pleegmoeder] met ingang van heden met de voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Hamburger, voorzitter, mr. Toekoen en mr. Pellikaan, allen kinderrechters, en, in tegenwoordigheid van mr. Hurkmans, griffier, in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2023.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.