ECLI:NL:RBZWB:2023:6201

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
C/02/413192 / JE RK 23-1518
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Zuijdweg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De gecertificeerde instelling (GI) had verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van zes maanden. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de ouders en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren. De kinderrechter heeft [minderjarige] gehoord en de aanwezigen hebben kunnen reageren op haar verklaringen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [minderjarige] verblijft momenteel bij haar moeder, nadat zij eerder bij haar vader verbleef. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag. De GI heeft eerder een spoedverzoek tot uithuisplaatsing gedaan, dat op 25 augustus 2023 is afgewezen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] een kwetsbaar meisje is dat al meerdere wijzigingen in haar verblijfplaats heeft gehad. De kinderrechter heeft de zorgen van de GI over een te snelle terugplaatsing bij de moeder erkend, maar heeft ook geconstateerd dat het verblijf bij de moeder goed verloopt.

De kinderrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat het op dit moment niet noodzakelijk is om [minderjarige] uit huis te plaatsen. Het verzoek van de GI is afgewezen, en [minderjarige] mag bij haar moeder blijven wonen. De kinderrechter heeft [minderjarige] aangespoord om zich aan de gemaakte afspraken te houden en mee te werken aan de hulpverlening. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/413192 / JE RK 23-1518
Datum uitspraak: 29 augustus 2023
Beschikking van de kinderrechter over een uithuisplaatsing
in de zaak van
De gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2008 in [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats],
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats].

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van de kinderrechter van 25 augustus 2023, met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Op 29 augustus 2023 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren behandeld. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • de vader
  • een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren. Ook was [minderjarige] aanwezig bij het laatste gedeelte van de mondelinge behandeling en bij de uitspraak.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
[minderjarige] verblijft op dit moment bij haar moeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 30 maart 2023 [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 30 maart 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt met spoed en zonder het horen van belanghebbenden een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van vier weken. Zij verzoekt aansluitend een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van zes maanden. De GI verzoekt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI legt aan het verzoek ten grondslag dat de GI extra voorzichtig wil zijn met een eventuele terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder. De GI is samen met de moeder tot een logeerplan gekomen om de logeermomenten van [minderjarige] bij de moeder op te bouwen om zo de moeder niet te overvragen. Door de relatiebreuk van de vader met zijn partner kon [minderjarige] echter niet langer bij de vader verblijven. Zij is daarom (tijdelijk) terug naar de moeder gegaan. De GI ziet een positieve verandering bij [minderjarige] en gunt haar dat ze bij haar moeder kan blijven, maar is bang dat het te snel gaat waardoor de moeder overvraagd wordt en het mis gaat. Een nieuwe negatieve ervaring kan beschadigend zijn voor [minderjarige]. Dan kan de plek bij het gezinshuis te [plaats 2] ook niet worden gegarandeerd. De GI kijkt dus niet enkel naar een oplossing voor de korte termijn, maar ook naar een oplossing voor de langere termijn. Mocht de kinderrechter beslissen dat [minderjarige] bij de moeder blijft dat moet er zo snel mogelijk hulpverlening worden ingezet. Dat zal naar verwachting het crisisteam van [jeugdzorg] zijn. Ook hier is de GI huiverig voor, omdat [minderjarige] negatieve ervaringen heeft met [jeugdzorg]. Desgevraagd geeft de GI aan dat [minderjarige] nog niet is gestart met school, omdat er nog gewacht wordt op antwoord vanuit [school] in [plaats 1].
4.2.
[minderjarige] wil graag bij de moeder blijven wonen. Bij de vader thuis ging het op zich ook goed. Doordat hij wat strenger is luisterde zij beter. Dat lukt nu ook bij de moeder goed. Zij verblijft hier nu een week en er is niets gebeurd. Zij denkt dat het goed zal blijven gaan. [minderjarige] werkt nu bij [restaurant] in [plaats 1]. Zij wacht nog op antwoord van [school], een praktijkschool waar ze naartoe zou gaan. Tot slot heeft [minderjarige] verklaard dat zij haar medicatie sinds de verhuizing niet heeft ingenomen, omdat ze niet weet waar deze is. Hierdoor gaat het slapen moeilijker.
4.3.
De vader beaamt dat het wel beter ging toen [minderjarige] bij hem verbleef, maar hij moest dan ook 24 uur per dag achter haar aan zitten en herinneren aan dingen. Als zij ergens ruimte zag dan pakte ze die ruimte ook direct. Het is daarom erg intensief om te zorgen dat zij zich aan de afspraken houdt. De vader gunt [minderjarige] dat ze bij de moeder kan gaan wonen, maar hij is bang dat [minderjarige] bij de moeder de ruimte ziet en dat ze deze pakt waardoor het niet goed uitpakt. Hij wil daarom dat het rustig wordt opgebouwd en dat ze dus vooralsnog naar het gezinshuis gaat. Zij moet leren inzien dat wat zij doet niet juist is, inzien wat fout is, in plaats van iets doen omdat ze anders uit huis wordt geplaatst.
4.4.
De moeder stelt dat het opbouwschema met de logeermomenten niet van haar kant kwam. Wat haar betreft kon het al eerder. Zij heeft het afgelopen half jaar hard aan zichzelf gewerkt met een psycholoog. Hierdoor heeft zij meer zelfinzicht en is zij sterker geworden. Zij gunt [minderjarige] dat zij bij haar mag blijven wonen. Te meer nu de reden dat zij niet langer bij de vader kan wonen niet aan [minderjarige] te wijten is. Het zou daarom niet eerlijk voelen voor haar als ze daardoor naar een gezinshuis zou moeten. Er mag meer begrip zijn voor het feit dat [minderjarige] een tiener is en dat zij al van ver is gekomen. Het gaat al een stuk beter met haar, maar het zal niet steeds 100% perfect zijn. De moeder wil [minderjarige] de kans geven om zich te bewijzen thuis. Mocht het echt niet goed gaan, dan kan er altijd nog gekeken worden naar een plan b.

5.De nadere beoordeling

5.1.
Bij beschikking van 25 augustus 2023 is het spoedverzoek van de GI afgewezen. De kinderrechter moet nu het resterende deel van het verzoek beoordelen, te weten de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van zes maanden.
5.2.
In artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek staat dat de kinderrechter de GI kan machtigen om een minderjarige uit huis te plaatsen indien dat noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.3. Evenals de GI vindt de kinderrechter de situatie waar zij zich voor gesteld ziet lastig. [minderjarige] is een kwetsbaar meisje dat al meerdere wijzigingen in haar verblijfplaats heeft gehad. Het is daarom erg belangrijk dat de plek waar zij verblijft haar de rust en stabiliteit kan geven die zij nodig heeft om toe te komen aan haar ontwikkelingstaken. Tot voor kort verbleef zij bij haar vader, waar haar duidelijke regels bekend waren en waar zij zich – onder de nodige sturing – aan hield. Helaas is de relatie tussen de vader en zijn partner geëindigd en kon [minderjarige] niet meer met de vader in de woning van de partner van de vader verblijven. Het was daarom onvermijdelijk om een andere verblijfplaats te zoeken voor [minderjarige]. Afgesproken is dat zij vooralsnog bij haar moeder zou verblijven. Gebleken is dat dit goed gaat. [minderjarige] houdt zich beter aan de afspraken, is meer open en de moeder stelt dat zij zelf steviger in haar schoenen staat. Deze positieve ontwikkeling is echter nog pril.
5.4.
De kinderrechter begrijpt de zorgen die de GI heeft en de reden waarom de GI extra voorzichtig wil zijn met een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder, met het oog op de langere termijn, het risico dat een te snelle terugplaatsing bij de moeder niet goed zou gaan en het effect dat die tegenslag zou kunnen hebben op [minderjarige]. Om zorgvuldig te werk te gaan was daarom afgesproken dat de logeermomenten bij de moeder opgebouwd zouden worden, zodat er op die manier geleidelijk tot een stabiele basis gekomen kon worden van waaruit [minderjarige] hopelijk weer terug bij de moeder kon gaan wonen. Feit is echter dat [minderjarige] nu reeds een week bij de moeder woont, dat dit goed gaat en dat ook de periode daarvoor bij de vader goed is verlopen. Het uitgangspunt is dat verblijf bij een ouder de voorkeur behoeft boven verblijf op een neutrale plek. Dit moet natuurlijk wel op een veilige manier kunnen. De kinderrechter gunt [minderjarige] echter de kans om bij haar moeder te blijven en te laten zien dat het goed blijft gaan. Er is uitdrukkelijk met [minderjarige] besproken dat zij zich aan de gemaakte afspraken dient te houden en dat zij zich moet openstellen voor hulpverlening en de nodig geachte hulpverlening moet accepteren, ook als dit (het crisisteam van) [jeugdzorg] betreft. Zij heeft dit toegezegd en is zich er van bewust dat als het verblijf bij de moeder niet goed zal gaan, de plaats bij het gezinshuis in [plaats 2] niet gegarandeerd is en afhankelijk van de situatie op dat moment het zelfs zo zou kunnen zijn dat een gesloten plaatsing op dat moment de enige optie is.
5.5.
Gelet op hetgeen is besproken is de kinderrechter van oordeel dat het op dit moment niet noodzakelijk is om [minderjarige] uit huis te plaatsen. Het verzoek van de GI zal daarom worden afgewezen. Dat betekent dat [minderjarige] bij de moeder zal blijven wonen. De kinderrechter drukt [minderjarige] op het hart om haar toezeggingen gestand te doen en de afspraken na te komen, mee te werken aan de hulpverlening en zich in te zetten voor een succesvol verblijf bij haar moeder en een goede band met haar ouders en broertje.

6.De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek van de GI af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2023 door mr. Zuijdweg, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van Ginneke als griffier, en op schrift gesteld op 4 september 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.