ECLI:NL:RBZWB:2023:6206

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
AWB- 23_3986 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet en de vraag naar duurzaam gescheiden leven

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 september 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster behandeld. Verzoekster, die een bijstandsuitkering ontving van Orionis Walcheren, heeft bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar uitkering per 1 april 2023. Orionis heeft deze intrekking gebaseerd op het feit dat verzoekster gehuwd is met een partner die een inkomen heeft boven de bijstandsnorm. Verzoekster betwist dat zij wettig gehuwd is en stelt dat zij duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot. De voorzieningenrechter moet beoordelen of het bestreden besluit in bezwaar standhoudt en of verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening.

De voorzieningenrechter concludeert dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de intrekking van haar bijstandsuitkering, maar niet bij de terugvordering van de uitkering. De rechter stelt vast dat de bewijslast voor de intrekking van de bijstandsuitkering bij Orionis ligt. Ondanks dat verzoekster en haar echtgenoot financieel gescheiden leven, blijkt uit de feiten dat zij niet duurzaam gescheiden leven. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat Orionis terecht rekening heeft gehouden met het inkomen van de echtgenoot van verzoekster bij de beoordeling van haar recht op bijstand. De voorzieningenrechter oordeelt dat de intrekking van de bijstandsuitkering per 1 april 2023 rechtmatig is en dat verzoekster geen recht heeft op vergoeding van haar griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3986 PW

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 september 2023 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster,

(gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen),
en

het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren (Orionis), verweerder,

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het bestreden besluit van 7 juli 2023.
1.1.
Met het bestreden besluit van 7 juli 2023 heeft Orionis verzoeksters uitkering op grond van de Participatiewet (PW) met ingang van 1 april 2023 ingetrokken. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben (deels) deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster, tolk [naam tolk] en de gemachtigde van Orionis.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Verzoekster is afkomstig uit [land 1] en woont alleen met haar twee kinderen ( [naam kind 1] geboren op [geboortedatum 2] 2021 en [naam kind 2] geboren op [geboortedatum 1] 2019) in [woonplaats] . Haar echtgenoot en de vader van de kinderen, [naam echtgenoot] ( [naam echtgenoot] ), woont in [land 2] .
2.2.
Verzoekster ontving met ingang van 17 oktober 2018 van Orionis een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder.
2.3.
Met het besluit van 29 september 2020 heeft Orionis de bijstandsuitkering van verzoekster over de periode van 17 tot en met 19 augustus 2020 herzien en teruggevorderd, omdat verzoekster langer dan de wettelijk toegestane periode van 28 dagen in het buitenland heeft verbleven.
2.4.
Met het besluit van 28 januari 2022 heeft Orionis de bijstandsuitkering van verzoekster met ingang van 1 januari 2022 ingetrokken, omdat zij bepaalde gegevens (over haar verblijf in [land 2] en bankafschriften) niet heeft overgelegd.
2.5.
Met het besluit van 1 maart 2022 heeft Orionis aan verzoekster met ingang van
4 februari 2022 weer een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder toegekend.
2.6.
Met het besluit van 20 maart 2023 heeft Orionis de bijstandsuitkering van verzoekster met ingang van 1 april 2023 gewijzigd naar de norm voor gehuwden met een niet-rechthebbende partner (artikel 24 van de PW). Volgens Orionis leeft verzoekster niet duurzaam gescheiden van [naam echtgenoot] . In dit besluit heeft Orionis aan verzoekster verder gemeld dat vanaf 1 april 2023 rekening gehouden wordt met de inkomsten van haar partner (artikel 32, vierde lid, van de PW). Aan verzoekster wordt daarom de verplichting opgelegd om vanaf 1 april maandelijks gegevens in te leveren betreffende het loon/inkomen van haar partner (artikel 55 van de PW).
Verzoekster heeft op 31 juli 2023 verzocht om herziening van dit besluit.
Met het besluit van 1 augustus 2023 heeft Orionis dit herzieningsverzoek afwezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangedragen.
2.7.
Na ontvangst van inkomensgegevens van de partner van verzoekster heeft Orionis met het bestreden besluit van 7 juli 2023 verzoeksters bijstandsuitkering met ingang van
1 april 2023 ingetrokken, omdat verzoekster een niet-rechthebbende partner heeft met een inkomen boven de bijstandsnorm. De ten onrechte verstrekte bijstandsuitkering over de periode van 1 april tot en met 31 mei 2023 ten bedrage van € 1.708,08 vordert Orionis terug.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en hangende het bezwaar aan de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Verzoek

3.1.
Verzoekster stelt dat er geen sprake is van een, naar [land 1] recht, wettig huwelijk met [naam echtgenoot] . Op 9 november 2011 hebben verzoekster en [naam echtgenoot] een informeel traditioneel huwelijk bij familie thuis gesloten. Van dit informele huwelijk is geen document opgemaakt zodat verzoekster en [naam echtgenoot] naar [land 1] recht niet zijn getrouwd. Orionis gaat er dan ook ten onrechte van uit dat verzoekster gehuwd is.
3.2.
Als er wel moet worden uitgegaan van een rechtsgeldig huwelijk dan is sprake van duurzaam gescheiden leven. Verzoeker woont niet met [naam echtgenoot] samen, heeft dit nooit gedaan en heeft ook niet de intentie om met hem samen te gaan wonen. Verzoekster en [naam echtgenoot] leven hun eigen leven alsof zij niet met elkaar gehuwd zijn. [naam echtgenoot] komt ongeveer twee keer per jaar naar Nederland om verzoekster en de kinderen te bezoeken. Verzoekster is in de afgelopen jaren maar een paar keer naar [land 2] gereisd.
3.3.
Verzoekster stelt dan ook dat Orionis bij de vaststelling van haar recht op bijstand ten onrechte rekening houdt met het inkomen van [naam echtgenoot] .
3.4.
Volgens verzoekster heeft zij op dit moment onvoldoende middelen van bestaan om de voorzien in het onderhoud van haarzelf en haar twee kinderen.

Juridisch kader

De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4.1.
De vraag die de voorzieningenrechter moet beantwoorden is of de verwachting is dat het bestreden besluit, waarbij verzoeksters bijstandsuitkering met ingang van 1 april 2023 is ingetrokken, in bezwaar standhoudt. Als die vraag ontkennend wordt beantwoord kan dat reden zijn voor het treffen van een voorlopige voorziening.
4.2.
Voordat de voorzieningenrechter aan deze vraag kan toekomen moet vaststaan dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening.
Spoedeisend belang
4.3.
In beginsel wordt bij intrekking van een bijstandsuitkering spoedeisendheid aangenomen. De voorzieningenrechter heeft geen reden daar in dit geval anders over te denken. Verzoekster heeft dan ook een spoedeisend belang bij de voorlopige voorziening voor zover het de intrekking van haar bijstandsuitkering betreft.
4.4.
Dat geldt echter niet, voor zover het verzoek om voorlopige voorziening gericht is tegen de terugvordering van de bijstandsuitkering. Niet gebleken is namelijk van (verdergaande) invorderingsmaatregelen die maken dat er een spoedeisend belang bestaat bij een voorlopige voorziening die betrekking heeft op de terugvordering.
De voorzieningenrechter zal daarom alleen de intrekking van verzoeksters bijstandsuitkering beoordelen.
Intrekking bijstand
4.5.
Een besluit tot intrekking van bijstand is een voor betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op Orionis. Dit betekent dat Orionis de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
4.6.
Orionis heeft verzoeksters bijstandsuitkering ingetrokken omdat zij gehuwd is met [naam echtgenoot] en hij een inkomen heeft (ruim) boven de bijstandsnorm.
4.7.
Hangende het verzoek om voorlopige voorziening heeft verzoekster de grond dat zij niet wettig gehuwd is met [naam echtgenoot] niet langer gehandhaafd. Verzoekster stelt zich alleen nog op het standpunt dat zij duurzaam gescheiden leeft van [naam echtgenoot] .
4.8.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) legt in gevallen waarin geen sprake is van een ongewilde verbreking van de huwelijkse samenleving het begrip duurzaam gescheiden leven als volgt uit. Gehuwde mensen leven pas duurzaam gescheiden als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
a. a) ten minste één van hen wil de huwelijkse samenleving verbreken;
b) ieder van hen leidt afzonderlijk een eigen leven alsof hij of zij niet met de ander is gehuwd;
c) ten minste één van hen bedoelt deze situatie als blijvend.
Of aan deze voorwaarden wordt voldaan, moet blijken uit de feitelijke omstandigheden. Daarvoor is niet voldoende dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning. De huwelijkse samenleving kan immers bestaan zonder dat de echtgenoten samenwonen [1] . Voor de beoordeling of mensen duurzaam gescheiden leven is verder niet van belang om welke redenen zij de huwelijkse samenleving niet (of nog niet, niet meer of niet opnieuw) hebben verbroken [2] . Verder kan in het algemeen worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk betrokkenen de intentie hebben om een vorm van echtelijke samenleving aan te gaan. Dat kan ook op een andere manier dan door het voeren van een gezamenlijke huishouding. Er kan niet helemaal worden uitgesloten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken. Dat moet dan wel ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijken [3] .
4.9.
Ter zitting is door verzoekster toegelicht dat zij en [naam echtgenoot] na hun huwelijk in 2011 enige tijd in [land 1] hebben samengewoond, maar sindsdien niet meer. Verzoekster is de afgelopen jaren twee keer in [land 2] geweest, maar dat is al langer geleden. Zij is daar toen een maand geweest en verbleef bij [naam echtgenoot] . [naam echtgenoot] is een aantal keren in Nederland geweest en hij verbleef dan bij verzoekster. Verzoekster en [naam echtgenoot] hebben nog steeds contact, maar leven financieel gescheiden. Verzoekster leeft van haar bijstandsuitkering en [naam echtgenoot] van zijn inkomen. [naam echtgenoot] heeft één keer € 500,- bijgedragen voor de kinderen maar draagt verder niets bij.
4.10.
Orionis betwist dat verzoekster maar twee keer in [land 2] is geweest en dat dat al langer geleden is. Hij wijst daarbij op de bankafschriften waaruit eind 2022/begin 2023 opnames van verzoeksters bankrekeningen blijken bij een betaalautomaat in [land 2] . Orionis gaat er daarom van uit dat verzoekster toen weer in [land 2] is geweest. Volgens Orionis is, mede gelet op de contacten, gescheiden leven niet aan de orde.
4.11.
Ook naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn, ondanks dat er wellicht geen of slechts een geringe financiële verstrengeling is tussen verzoekster en [naam echtgenoot] , de (aard en omvang van de) contacten tussen hen zodanig dat van duurzaam gescheiden leven geen sprake is. Uit het dossier blijkt dat verzoekster verschillende keren in [land 2] bij [naam echtgenoot] is geweest en dat [naam echtgenoot] verschillende keren bij verzoekster in Nederland heeft verbleven, ook nog redelijk recent. De kinderen die verzoekster met [naam echtgenoot] heeft zijn ook geboren in de periode dat zij al in Nederland woonde en hij in [land 2] . Onder deze omstandigheden kan van duurzaam gescheiden leven niet worden gesproken.
In de stelling van verzoekster dat zij voornemens is echtscheiding aan te vragen, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding van een ander oordeel. Concrete stappen voor een echtscheiding, met stukken onderbouwd, is de voorzieningenrechter bovendien niet gebleken.
4.12.
Nu verzoekster en [naam echtgenoot] gehuwd zijn en weliswaar gescheiden leven, maar niet duurzaam gescheiden leven, heeft Orionis verzoekster terecht aanmerkt als gehuwd en, op grond van artikel 32, vierde lid, van de PW, per 1 april 2023 rekening gehouden met het inkomen van [naam echtgenoot] , als niet-rechthebbende echtgenoot, voor zover dat de bijstandsnorm te boven gaat. Niet in geschil is dat de hoogte van het inkomen van [naam echtgenoot] vanaf 1 april 2023 zodanig is, dat verzoekster vanaf deze datum geen recht heeft op een bijstandsuitkering.
Door de wetgever is in de PW geen afwijkende bepaling opgenomen op grond waarvan rekening kan worden gehouden met de (hogere) kosten van levensonderhoud in een ander land. Met de (mogelijk) hogere kosten die [naam echtgenoot] in [land 2] heeft – zoals door verzoekster aangevoerd – kan daarom geen rekening worden gehouden.
4.13.
De voorzieningenrechter stelt vast dat Orionis in het besluit van 20 maart 2023 aan verzoekster op grond van artikel 55 van de PW de verplichting heeft opgelegd om vanaf
1 april 2023 maandelijks inkomensgegevens van haar partner te overleggen. Na ontvangst van die gegevens heeft Orionis het bestreden besluit van 7 juli 2023 tot intrekking van de uitkering per 1 april 2023 genomen. Hoewel dit niet in het bestreden besluit is vermeld, neemt de voorzieningenrechter aan dat Orionis deze intrekking heeft gebaseerd op de bevoegdheid van de tweede volzin van artikel 54, derde lid, van de PW. Orionis zal in het nog te nemen besluit op bezwaar aandacht dienen te besteden op welke manier hij gebruik maakt van deze bevoegdheid tot intrekking van verzoeksters bijstandsuitkering.
4.14.
De voorzieningenrechter ziet hierin geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft Orionis gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid tot intrekking. Zij betrekt daarbij de hoogte van het inkomen van [naam echtgenoot] en het feit dat [naam echtgenoot] onderhoudsplichtig is jegens zijn kinderen en verzoekster. Overigens blijkt dat [naam echtgenoot] deels aan die onderhoudsplicht voldoet, terwijl tussen verzoekster en [naam echtgenoot] contact bestaat over het verder voldoen aan de onderhoudsplicht. Verder heeft [naam echtgenoot] al sinds het voorjaar van 2022 inkomen waarmee Orionis rekening had kunnen houden. Orionis heeft verzoeksters bijstandsuitkering pas met ingang van april 2023 ingetrokken, en dus niet met een verdere terugwerkende kracht, en daarbij ook nog rekening gehouden met een overgangsperiode van een maand.

Conclusie en gevolgen

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Verzoekster heeft daarom geen recht op vergoeding van haar griffierecht of haar proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 5 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: Juridisch kader

Participatiewet
Artikel 3
2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
a. (…)
b. als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
Artikel 11
1. Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
4. Het recht op bijstand komt de echtgenoten gezamenlijk toe, tenzij een van de echtgenoten geen recht op bijstand heeft.
Artikel 17
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 19
1. Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op algemene bijstand indien:
a. het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm; en
b. er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
2. De hoogte van de algemene bijstand is het verschil tussen het inkomen en de bijstandsnorm.
Artikel 24
Voor gehuwden waarvan een echtgenoot geen recht op algemene bijstand heeft is voor de rechthebbende echtgenoot de norm gelijk aan 50% van de norm die voor hem zou gelden als hij gehuwd zou zijn met een rechthebbende echtgenoot van zijn leeftijd, indien:
a. de rechthebbende echtgenoot 21 jaar of ouder is en geen kostendelende medebewoners heeft; dan wel
b. de rechthebbende echtgenoot jonger dan 21 jaar is.
Artikel 32
1. Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
3. Indien een van de gehuwden geen recht op algemene bijstand heeft, wordt zijn inkomen slechts in aanmerking genomen voor zover het inkomen van de gehuwden tezamen, met inbegrip van de bijstand die zou worden verleend indien zijn inkomen niet in aanmerking wordt genomen, meer zou bedragen dan de bijstandsnorm voor gehuwden. Voor de vaststelling van het inkomen van de niet-rechthebbende echtgenoot is deze paragraaf van overeenkomstige toepassing.
4. In afwijking van het derde lid wordt, indien de gehuwden gescheiden leven, doch niet duurzaam gescheiden, het inkomen van de niet-rechthebbende echtgenoot slechts in aanmerking genomen voor zover het de bijstandsnorm te boven gaat.
Artikel 54
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 55
Naast de verplichtingen die ingevolge hoofdstuk 2 in elk geval aan de bijstand verbonden zijn, dan wel daaraan door het college verbonden worden, kan het college vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplichtingen opleggen die strekken tot arbeidsinschakeling, dan wel die verband houden met aard en doel van een bepaalde vorm van bijstand of die strekken tot zijn vermindering of beëindiging. Een verplichting kan, op advies van een arts, inhouden het zich onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 9 oktober 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932)
2.bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 2 april 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1277) en 3 april 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1093)
3.bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 4 mei 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:864)