ECLI:NL:RBZWB:2023:6214

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
10248335 \ CV EXPL 22-4694 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Tilman-Knoester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonopschorting en loonstop bij arbeidsongeschikte werknemer met betrekking tot re-integratieverplichtingen

In deze zaak vorderde eiseres, een tandartsassistente, betaling van achterstallig loon en schadevergoeding van haar werkgever, [gedaagde01] B.V., na een loonopschorting en loonstop die volgden op haar ziekmelding en vermeende nalatigheid in het voldoen aan re-integratieverplichtingen. Eiseres was sinds 21 oktober 2019 in dienst en had een laatst verdiend loon van € 2.182,29 bruto per maand. Na haar zwangerschapsverlof meldde zij zich ziek op 26 oktober 2020. De werkgever stelde dat de loonstop gerechtvaardigd was omdat eiseres niet meewerkte aan haar re-integratie. De kantonrechter oordeelde dat de loonvordering over januari 2022 toewijsbaar was, omdat de loonopschorting niet correct was toegepast. De kantonrechter stelde vast dat eiseres op 24 februari 2022 de vereiste evaluatie had ingediend, waardoor zij recht had op loon. De loonstop in juli 2022 werd echter afgewezen, omdat eiseres niet voldeed aan de re-integratieverplichtingen. De vorderingen tot schadevergoeding en verklaring voor recht werden afgewezen, omdat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd voor de gestelde schade. De kantonrechter veroordeelde [gedaagde01] tot betaling van € 2.400,52 bruto aan eiseres, vermeerderd met wettelijke rente, en stelde de proceskosten vast op € 773,18.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10248335 \ CV EXPL 22-4694
Vonnis van 30 augustus 2023
in de zaak van
[eiser01],
te [plaats01] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser01] ,
gemachtigde: mr. B.R.J. Rothuizen,
tegen
[gedaagde01] B.V.,
te [plaats02] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde01] ,
gemachtigde: mr. J. Niezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 maart 2023
- de aanvullende producties 18 tot en met 22 van [eiser01]
- de aanvullende producties 23 en 24 van [eiser01]
- de rolbeslissing van 10 mei 2023
- de mondelinge behandeling van 16 mei 2023, inclusief de spreekaantekeningen van [eiser01] met een eisvermeerdering, de spreekaantekeningen van [gedaagde01] en de aantekeningen van de griffier
- de akte uitlaten eisvermeerdering van [gedaagde01] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser01] is per 21 oktober 2019 in dienst getreden als tandartsassistente bij de rechtsvoorganger van [gedaagde01] . Het laatst verdiende loon van [eiser01] bedroeg € 2.182,29 bruto per maand exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten.
2.2.
In mei 2020 stond er een gesprek gepland tussen [eiser01] en haar werkgever. Dit gesprek ging (mede) door ziekte van [eiser01] niet door. Aansluitend begon op 2 juni 2020 het zwangerschapsverlof van [eiser01] .
2.3.
Het zwangerschapsverlof van [eiser01] eindigde op 30 september 2020. Daarna heeft [eiser01] in overleg met haar werkgever nog vakantieverlof opgenomen tot 26 oktober 2020. Op 15 oktober 2020 stond er een gesprek tussen partijen gepland. Bij dit gesprek waren aanwezig [eiser01] , mevrouw [praktijkmanager01] (praktijkmanager bij [gedaagde01] , hierna te noemen: [praktijkmanager01] ) en de heer [HR-manager01] (HR manager bij [bedrijf01] , hierna te noemen: [HR-manager01] ).
2.4.
Op 26 oktober 2020 – de eerste dag dat [eiser01] na haar zwangerschaps- en vakantieverlof zou gaan werken – meldde [eiser01] zich ziek.
2.5.
Na haar ziekmelding van 26 oktober 2020 is er discussie ontstaan tussen partijen over het al dan niet ziek zijn van [eiser01] en het al dan niet opvolgen van haar re-integratieverplichtingen. Dit heeft geleid tot een brief van [gedaagde01] aan [eiser01] van 22 december 2021, waarin onder meer het volgende staat: “(…)
In het schrijven d.d. 9 december is aan u verzocht om voor vrijdag 18 december het door u ondertekende 1e jaars evaluatie retour te sturen, of eventuele inhoudelijke vragen over dit document voor die tijd via mail te stellen. U heeft tot op heden geen gehoor gegeven aan dit verzoek.(…)
Wij verzoeken u om alsnog, na ontvangst van deze brief, vóór vrijdag 31 december 2021 de door u ondertekende 1e jaars evaluatie retour te sturen.(…)
Als u geen gehoor geeft aan deze oproep zien wij geen andere mogelijkheid om vanaf benoemde datum uw salaris op te schorten.
2.6.
In een vervolgbrief van [gedaagde01] aan [eiser01] van 4 januari 2022 staat onder meer het volgende: “(…)
Wij betreuren het dat u geen gehoor heeft gegeven aan deze oproep. Op basis van uw nalatigheid mee te werken aan uw re-integratieplicht wordt uw salaris opgeschort per 1 januari 2022.
2.7.
Bij e-mailbericht van 5 januari 2022 maakt [eiser01] bezwaar tegen de officiële waarschuwing en opschorting van haar loon. [gedaagde01] reageert daarop bij e-mailbericht van 10 januari 2022, waarin onder meer het volgende staat: “(…)
Nu u geen gehoor gaf aan de waarschuwing van 22 december 2021, hebben wij inmiddels, zoals aangezegd, uw loon stop gezet.(…)
Zolang u blijft weigeren om de, reeds met u besproken, eerstejaarsevaluatie te ondertekenen, ontvangt u geen loon.(…)
Zodra u deze ondertekent en aan ons retourneert, zullen wij de loonbetaling hervatten.(…)
Wij verzoeken u daarom nogmaals vriendelijk maar wel dringend om het aangehechte document zo spoedig mogelijk te ondertekenen en te retourneren, waarna wij de loonbetaling weer zullen hervatten.
2.8.
In een e-mailbericht van [gedaagde01] aan [eiser01] van 21 januari 2022 staat onder meer het volgende: “(…)
Daarnaast hebben wij, onze herhaaldelijke verzoeken hierom, nog steeds niet het door jou ondertekende plan van aanpak ontvangen. Ik verzoek je vriendelijk maar wel dringend om dit zo snel mogelijk, maar uiterlijk aanstaande woensdag aan mij te sturen, waarna wij jouw loondoorbetaling kunnen en zullen hervatten. Totdat we het plan van aanpak ondertekend retour hebben ontvangen, krijg je dus geen loon.
2.9.
Verder staat in een e-mailbericht van [gedaagde01] aan [eiser01] van 18 februari 2022 onder meer nog het volgende: “(…)
[gedaagde01] heeft terecht en op juiste gronden de loondoorbetaling van mevrouw [eiser01] stopgezet toen zij deze verplichtingen niet nakwam. Deze zal weer worden hervat zodra mevrouw [eiser01] haar re-integratieverplichtingen wél nakomt.
2.10.
Bij e-mailbericht van 24 februari 2022 heeft [eiser01] de door haar ondertekende eerstejaarsevaluatie naar [gedaagde01] gestuurd. Daarna is de loondoorbetaling hervat.
2.11.
Kort hierna ontstond er op andere punten discussie tussen partijen met betrekking tot re-integratie van [eiser01] . In een e-mailbericht van [gedaagde01] aan [eiser01] van 2 juni 2022 staat hierover onder meer het volgende: “(…)
Gezien het bovenstaande verzoek ik mevrouw [eiser01] namens [gedaagde01] om:
Op de afspraak met de re-integratie adviseur van 7 juni 2022 te verschijnen;
Het bijgestelde Plan van Aanpak te ondertekenen en voor 9 juni 2022 per e-mail aan de heer [HR-manager01] van HR te sturen;
Mij voor 9 juni 2022 via u aan te geven of zij de mediation wil voortzetten.
Indien mevrouw [eiser01] geen of niet tijdig gehoor geeft aan één of meerdere van bovenstaande verzoeken en/of zij op een andere manier haar (re-integratie)verplichtingen niet nakomt, dan zal [gedaagde01] hier consequenties aan verbinden, zijnde in elk geval het wederom stopzetten van het loon indien dit de geijkte sanctie zou zijn.
2.12.
In een e-mailbericht van [gedaagde01] aan [eiser01] van 10 juni 2022 staat vervolgens onder meer het volgende: “(…)
bevestig ik namens [gedaagde01] dat zij bereid is om haar verzoek onder punt 2 en 3 van mijn e-mail aan mr. Baasz van 2 juni 2022 op te schorten tot 16 juni 2022.(…)
Wat betreft punt 1:(…)
Er wordt dus een nieuw gesprek met een nieuwe re-integratieadviseur gepland. Indien mevrouw [eiser01] niet op deze afspraak verschijnt of weer kort ervoor aangeeft dat ze niet kan of ziek is, dan zal [gedaagde01] wel maatregelen treffen (loonstop en/of andere maatregelen zoals aangegeven in mijn e-mail van 2 juni 2022).
2.13.
De nieuwe re-integratieadviseur (mevrouw [re-integratieadviseur01] , hierna te noemen: [re-integratieadviseur01] ) had op 21 juni 2022 een eerste kennismakingsgesprek met [eiser01] . Op 6 juli 2022 zou het tweede gesprek plaatsvinden.
2.14.
In een e-mailbericht van [gedaagde01] aan [eiser01] van 29 juni 2022 staat onder meer het volgende: “(…)
Mevrouw [eiser01] krijgt daarom nog een laatste mogelijkheid om het Plan van Aanpak te ondertekenen en te retourneren(…)
en wel tot morgen, 29 juni 2022, 18:00 uur. Indien het Plan van Aanpak voor die tijd niet ondertekend door mij of de heer [praktijkmanager01] is ontvangen, dan zal [gedaagde01] met ingang van 30 juni 2022 het loon van mevrouw [eiser01] weerom stopzetten.
2.15.
Op 30 juni 2022 stuurde [eiser01] het door haar ondertekende plan van aanpak naar [HR-manager01] .
2.16.
In een e-mailbericht van [re-integratieadviseur01] aan [gedaagde01] van 18 juli 2022 staat dat zij tevergeefs heeft geprobeerd om een vervolgafspraak met [eiser01] te maken. Verder staat in dit e-mailbericht dat [eiser01] tegen [re-integratieadviseur01] heeft gezegd zij niet meer met [re-integratieadviseur01] wilde werken.
2.17.
Vervolgens heeft [gedaagde01] op 18 juli 2022 een e-mailbericht naar de (destijds) gemachtigde van [eiser01] met onder meer de volgende inhoud: “(…)
Mevrouw [eiser01] heeft(…)
geweigerd een afspraak te maken met de re-integratieadviseur. Hiermee komt mevrouw [eiser01] wederom haar re-integratieverplichtingen niet na, ondanks de vele waarschuwingen dat zij deze wel moest nakomen en dat als ze dat niet zou doen, er een loonstop zou volgen. [gedaagde01] heeft dus geen keuze en zal met ingang van vandaag het loon van mevrouw [eiser01] stopzetten. Mevrouw [re-integratieadviseur01] is zoals bekend de tweede re-integratieadviseur van mevrouw [eiser01] . Mevrouw [eiser01] wilde namelijk ook niet meer werken met de eerste re-integratieadviseur, mevrouw [HR-manager01] , en verzocht om een andere. [gedaagde01] is toen, uit coulance, op zoek gegaan naar een andere re-integratieadviseur. [gedaagde01] heeft daarvoor mevrouw [re-integratieadviseur01] benaderd, juist omdat zij van het persoonlijk contact is en ook bij mevrouw [eiser01] aan huis kan komen, zodat zij niet behoeft te reizen.
2.18.
In een e-mailbericht van de (voormalig) gemachtigde van [eiser01] aan de gemachtigde van [gedaagde01] staat onder meer het volgende: “(…)
Hierbij laat ik u weten dat ons kantoor mevrouw [eiser01] niet meer bijstaat. Vanwege de overdracht naar DAS Rechtsbijstand is onderstaande mailwisseling niet goed overgekomen. Ik heb die inmiddels doorgestuurd naar mevrouw [eiser01] .
2.19.
In een brief van 24 juli 2022 maakt [eiser01] bezwaar tegen de loonstop. Na overleg tussen (de gemachtigden van) partijen is de loonstop met ingang van 1 augustus 2022 geëindigd.
2.20.
Op 24 oktober 2022 eindigde de loondoorbetalingsplicht van [gedaagde01] wegens twee jaar ziekte van [eiser01] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] vordert – na eisvermeerdering tijdens de mondelinge behandeling – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. Voor recht te verklaren dat [gedaagde01] aansprakelijk is voor alle
schade van [eiser01] die voortvloeit en nog zal voortvloeien uit het (te
vroeg) aansturen op een beëindiging van de arbeidsovereenkomst
met [eiser01] (waaronder de ontslagmededeling op 15 oktober 2020)
en/of de onvoldoende re-integratie inspanningen van [gedaagde01] ,
daaronder mede te verstaan de inkomensderving zijdens [eiser01] ;
b. [gedaagde01] te veroordelen tot betaling van de materiële schade,
bestaande uit de inkomensderving zijdens [eiser01] , nader op te maken
bij staat;
c. [gedaagde01] te veroordelen tot betaling van de immateriële schade
zijdens [eiser01] voor een bedrag ad € 10.000,- netto;
d. [gedaagde01] te veroordelen tot betaling van achterstallig loon aan
[eiser01] ten bedrage van € 2.182,29 bruto vanwege het niet betalen
van het loon over januari 2022, te vermeerderen met de maximale
wettelijke verhoging van 50% en vermeerderd met de wettelijke rente
ex artikel 6:119 BW vanaf 1 februari 2022;
e. [gedaagde01] te veroordelen tot betaling van achterstallig loon aan
[eiser01] ten bedrage van € 985,92 bruto vanwege het toepassen van
een loonstop in juli 2022, te vermeerderen met de maximale wettelijke
verhoging van 50% en vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel
6:119 BW vanaf 1 augustus 2022;
f. [gedaagde01] te veroordelen tot betaling van de (maximale)
wettelijke verhoging over het niet tijdig betaalde loon in de periode
19 november 2020 tot 26 januari 2021, te vermeerderen met de
wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 19 november 2020, althans
vanaf de dag dat het loon te laat is betaald aan [eiser01] .
g. [gedaagde01] te veroordelen in de kosten van deze procedure, het
salaris van de raadsman van [eiser01] daaronder begrepen,
vermeerderd met de wettelijke rente daarover met ingang van de
vijftiende dag na dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
[gedaagde01] voert verweer. [gedaagde01] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser01] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser01] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser01] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Loon januari 2022
4.1.
De loonvordering over januari 2022 is naar het oordeel van de kantonrechter toewijsbaar. Immers, met betrekking tot het (niet tijdig) retour sturen van de ondertekende eerstejaarsevaluatie was er naar het oordeel van de kantonrechter sprake van een loonopschorting in de zin van artikel 7:629 lid 6 BW. Weliswaar voert [gedaagde01] aan dat het een loonstop in de zin van artikel 7:629 lid 3 BW betrof, maar de kantonrechter oordeelt anders. Dat oordeel motiveert de kantonrechter als volgt.
4.2.
In de (waarschuwings)brief van 22 december 2021 kondigt [gedaagde01] zelf aan het loon “
op te schorten” als [eiser01] niet meewerkt. Ook in de brief van [gedaagde01] van 4 januari 2022 staat dat het loon is “
opgeschort”. Vervolgens maakt [eiser01] per e-mailbericht van 5 januari 2022 ook bezwaar tegen de “
opschorting” van haar loon. Weliswaar wordt daarna in de correspondentie tussen (de gemachtigden van) partijen de term “
loonstop” gebruikt, maar dat neemt niet weg dat een loonopschorting is aangekondigd en ook is opgelegd. De kantonrechter ziet geen aanleiding om te oordelen dat [eiser01] op die momenten (22 december 2021 en 4 januari 2022) wist of – in het licht van artikel 3:35 BW – moest weten dat [gedaagde01] geen loonopschorting wilde aankondigen en opleggen, maar een loonstop. Daarbij is ook van belang dat van een werkgever als [gedaagde01] mag worden verwacht dat hij zijn woorden bij gebruikmaking van ingrijpend instrumenten als loonopschorting en loonstop zorgvuldig kiest. Dat heeft [gedaagde01] in dit geval niet gedaan en de verwarring die daardoor is ontstaan, dient daarom voor haar rekening en risico te komen.
4.3.
Een loonopschorting betreft een drukmiddel om een werknemer ergens toe te bewegen. Het is – in tegenstelling tot een loonstop – een voorwaardelijke sanctie. Zodra een werknemer aan de gegeven redelijke voorschriften voldoet, heeft hij alsnog recht op loon over de periode dat de loonbetaling was opgeschort. In dit geval heeft [eiser01] op 24 februari 2022 alsnog de door haar ondertekende eerstejaarsevaluatie naar [gedaagde01] gestuurd. Daarom was [gedaagde01] gehouden om het loon van januari 2022 alsnog te betalen op 24 februari 2022. Aangezien [gedaagde01] dat niet heeft gedaan zal het gevorderde loon over januari 2022 van € 2.182,29 toegewezen worden, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 februari 2022 tot de dag van de (volledige) betaling. De gevorderde wettelijke verhoging zal de kantonrechter toewijzen tot 10% (oftewel € 218,23), aangezien Mondzorg een pleitbaar standpunt had en er eveneens wettelijke rente zal worden toegewezen.
Loon (deel) juli 2022
4.4.
De loonvordering over juli 2022 is naar het oordeel van de kantonrechter niet toewijsbaar, aangezien er sprake was van een rechtsgeldige loonstop in de zin van artikel 7:629 lid 3 aanhef en onder d. BW jo. artikel 7:629 lid 7 BW. Dit oordeel zal de kantonrechter hierna (nader) motiveren.
4.5.
In artikel 7:629 lid 3 aanhef en onder d. BW is bepaald dat een werknemer geen recht heeft op loon bij ziekte voor de tijd, gedurende welke hij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan door de werkgever of door een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen die erop gericht zijn om de werknemer in staat te stellen passende arbeid als bedoeld in artikel 7:658a lid 4 BW te verrichten. Daarvan is in dit geval sprake. Immers, het voorschrift van [gedaagde01] om mee te werken met re-integratieadviseur [re-integratieadviseur01] en een vervolgafspraak met haar te maken kwalificeert naar het oordeel van de kantonrechter als een redelijk voorschrift in de zin van artikel 7:629 lid 3 aanhef en onder d. BW. Desondanks was [eiser01] niet bereid om dit voorschrift op te volgen. Daarom had [gedaagde01] grond om het loon van [eiser01] over (een deel van) juli 2022 niet te betalen.
4.6.
Verder is in artikel 7:629 lid 7 BW bepaald dat een werkgever geen beroep meer kan doen op enige grond het loon geheel of gedeeltelijk niet te betalen of de betaling daarvan op te schorten, indien hij de werknemer daarvan geen kennis heeft gegeven onverwijld nadat bij hem het vermoeden van het bestaan daarvan is gerezen of redelijkerwijs had behoren te rijzen. Ook aan dit vereiste is naar het oordeel van de kantonrechter in deze zaak voldaan. Immers, aan de loonstop zijn diverse waarschuwingen vooraf gegaan. De uiteindelijke aanleiding voor de loonstop was de weigering van [eiser01] om op 18 juli 2022 een vervolgafspraak met [re-integratieadviseur01] te maken. Hiervan heeft [re-integratieadviseur01] [gedaagde01] op 18 juli 2022 op de hoogte gesteld en vervolgens heeft [gedaagde01] eveneens op 18 juli 2022 via de bij haar bekende gemachtigde van [eiser01] de loonstop opgelegd. Daarmee heeft [gedaagde01] naar het oordeel van de kantonrechter aan het vereiste van artikel 7:629 lid 7 BW voldaan. Weliswaar heeft het bericht van 18 juli 2022 van [gedaagde01] [eiser01] pas op 22 juli 2022 bereikt, maar dat leidt niet tot een ander oordeel, temeer nu dat het gevolg is van een wisseling van gemachtigde zijdens [eiser01] , hetgeen niet voor rekening en risico van [gedaagde01] dient te komen.
4.7.
Kortom, de loonvordering over juli 2022 en de daarmee samenhangende nevenvorderingen zullen worden afgewezen.
4.8.
Wat betreft de wettelijke verhoging (te vermeerderen met de wettelijke rente) over het niet tijdig betaalde loon in de periode 19 november 2020 tot 26 januari 2021 oordeelt de kantonrechter als volgt. In de omstandigheden van het geval ziet de kantonrechter aanleiding om deze gevorderde wettelijke verhoging af te wijzen. Daarbij zijn met name de volgende omstandigheden van belang:
  • het voorlopig niet betalen van het loon was gebaseerd op de conclusie van de bedrijfsarts van 12 november 2020 dat [eiser01] niet arbeidsongeschikt was door ziekte;
  • direct nadat het UWV op 25 januari 2021 oordeelde dat [eiser01] haar eigen werk op 17 november 2020 niet kon doen, heeft [gedaagde01] het loon over de periode 19 november 2020 tot 26 januari 2021 alsnog betaald.
Verklaring voor recht aansprakelijkheid en schadevergoeding
4.9.
Ook de overige vorderingen (verklaring voor recht aansprakelijkheid [gedaagde01] en veroordeling tot betalen schadevergoeding) oordeelt de kantonrechter niet toewijsbaar. De grondslag voor deze vorderingen is dat er volgens [eiser01] zijdens [gedaagde01] sprake is van slecht werkgeverschap, met name gebaseerd op de stelling dat [gedaagde01] in het gesprek van 15 oktober 2021 uit het niets en voorbarig heeft ingestoken op beëindiging van de arbeidsovereenkomst. [praktijkmanager01] heeft hierover in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat [gedaagde01] al voor het zwangerschapsverlof van [eiser01] over (klachten over) haar functioneren en een eventueel verbetertraject wilde praten, maar dat de afspraken hiervoor tweemaal werden afgezegd door [eiser01] . Het gesprek van 15 oktober 2021 zou mede gaan over het voeden van de baby van [eiser01] , maar volgens [praktijkmanager01] kon het gelet op de voorgeschiedenis en een WhatsAppbericht van 5 oktober 2021 niet als donderslag bij heldere hemel komen dat ook (de klachten over) het functioneren van [eiser01] aan de orde kwam(en). Hierover verschillen partijen dus van mening. Ook over het doen van het beëindigingsvoorstel tijdens het gesprek van 15 oktober 2021 lopen de lezingen van partijen uiteen. Volgens [gedaagde01] heeft zij pas een beëindigingsvoorstel gedaan, nadat [eiser01] liet blijken dat zij een verbetertraject niet zag zitten. Echter, [eiser01] stelt dat [gedaagde01] direct begon over het beëindigen van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter is van oordeel dat voor de beoordeling van de vorderingen in het midden gelaten kan worden welke lezing de juiste is. Immers, nergens blijkt uit dat het meer betrof dan een beëindigings
voorstelen ook nergens blijkt uit dat [gedaagde01] daaraan heeft vastgehouden en niet meer wilde praten over voortzetting van de arbeidsovereenkomst (met verbetertraject). Daarom is de kantonrechter van oordeel dat het doen van een beëindigingsvoorstel tijdens het gesprek van 15 oktober 2021 geen slecht werkgeverschap oplevert.
4.10.
Het voorgaande brengt mee dat de gevorderde verklaring voor recht en de gevorderde schadevergoeding niet toewijsbaar zijn. Overigens heeft [eiser01] wat betreft deze vorderingen ook het vereiste causale verband tussen de gestelde schade en het handelen van [gedaagde01] onvoldoende aangetoond. Immers, in onder andere de stukken van de bedrijfsarts en de (overige) overgelegde medische gegevens staat wel dat de ziekte van [eiser01] deels gerelateerd is aan haar werk, maar ook dat het te maken heeft met eerdere ervaringen van [eiser01] . Bovendien staat nergens en blijkt nergens uit dat [eiser01] schade heeft geleden als gevolg van het doen van een beëindigingsvoorstel door [gedaagde01] . Ook om die reden dienen de betreffende vorderingen van [eiser01] afgewezen te worden.
4.11.
[gedaagde01] is de partij die wat betreft de loonvordering over januari 2022 ongelijk krijgt en zij zal daarom in de betreffende proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser01] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
131,18
- griffierecht
244,00
(gebaseerd op het toegewezen deel van de vordering)
- salaris gemachtigde
398,00
(2,00 punten × € 199,00, gebaseerd op het toegewezen deel van de vordering)
Totaal
773,18

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen een bedrag van € 2.400,52 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 2.182,29, met ingang van 1 februari 2022, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser01] tot dit vonnis vastgesteld op € 773,18, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Tilman-Knoester en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2023.