ECLI:NL:RBZWB:2023:6230

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
10305906 CV EXPL 23-219 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van der Burgt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] B.V. en [gedaagde]. De procedure betreft een huurovereenkomst die op 24 januari 2020 is aangegaan voor een woning in [plaats 2]. De huurprijs bedroeg € 542,49 per maand, die bij vooruitbetaling moest worden voldaan. [eiser] heeft in een eerdere procedure op 12 oktober 2022 al een vonnis gekregen wegens huurachterstand, maar de huurovereenkomst werd toen niet ontbonden. Echter, sindsdien heeft [gedaagde] opnieuw een huurachterstand laten ontstaan van meer dan drie maanden, wat aanleiding gaf voor [eiser] om ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde te vorderen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 11 april 2023 heeft de kantonrechter vastgesteld dat [gedaagde] opnieuw in gebreke is gebleven met de huurbetalingen. Ondanks dat [gedaagde] heeft geprobeerd de achterstand in te lopen, was de kantonrechter van mening dat de tekortkomingen in de nakoming van de huurovereenkomst door [gedaagde] zodanig waren dat ontbinding gerechtvaardigd was. De kantonrechter heeft overwogen dat de omstandigheden die [gedaagde] aanvoerde, zoals dierenartskosten en problemen met de automatische incasso, niet voldoende waren om de ontbinding te weerleggen.

De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiser] toegewezen, inclusief de ontruiming van het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van het vonnis. Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. Van der Burgt.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 10305906 \ CV EXPL 23-219
Vonnis van 10 mei 2023
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
[gemachtigde] ,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 maart 2023 en de daarin genoemde processtukken;
- de brief van mr. Sonneveld van 4 april 2023 met akte tevens correctie.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 april 2023. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken. De kantonrechter stelt vast dat de producties A t/m E bij de brief van 4 april 2023 van mr. Sonneveld te laat zijn ingediend, zodat deze niet zullen worden toegelaten.
1.3.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Tussen [eiser] als verhuurder en [gedaagde] als huurder bestaat met ingang van 24 januari 2020 een huurovereenkomst voor de woning aan de [adres] te [plaats 2] (hierna: de huurovereenkomst en het gehuurde).
2.2.
De huur bedroeg ten tijde van de dagvaarding € 542,49 per maand en dient bij vooruitbetaling voor of uiterlijk op de eerste van elke maand te worden voldaan.
2.3.
Op 12 oktober 2022 heeft de kantonrechter vonnis gewezen in een eerdere procedure waarin [eiser] onder meer ontbinding van de huurovereenkomst met [gedaagde] had gevorderd vanwege een betaalachterstand.
2.4.
Vervolgens ontstaan opnieuw betalingsachterstanden. Bij brief van 15 november 2022, en nogmaals bij brief van 12 december 2022, heeft [eiser] [gedaagde] verzocht de betaalachterstand te voldoen binnen veertien dagen vanaf de dag nadat deze brief is bezorgd, met de aanzegging dat bij het uitblijven van tijdige betaling buitengerechtelijke incassokosten vermeerderd met btw in rekening worden gebracht.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- de huurovereenkomst te ontbinden;
- [gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde, leeg op te leveren aan [eiser] onder afgifte van de sleutels;
- [gedaagde] -na vermindering van eis- te veroordelen te betalen:
- € 553,89 aan hoofdsom, € 4,19 aan wettelijke rente tot 10 januari 2023, € 300,94 aan incassokosten inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 553,89 vanaf 10 januari 2023 tot de dag van algehele voldoening, en
- de lopende huurtermijnen tot aan het moment van ontbinding van de huurovereenkomst, en
- een gebruiksvergoeding, gelijk aan de huursom € 542,49, vanaf 1 februari 2023 tot en met de maand van ontruiming;
- de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Het ontstaan van de betaalachterstand komt door een misverstand met de ING Bank. Zij had na het vonnis van 12 oktober 2022 een automatisch incasso geregeld voor de huurbetalingen, maar zij moest de eerste termijn uitstellen omdat er onverwachtse dierenartskosten voor haar hond moesten worden betaald. De ING Bank heeft echter alle termijnen stopgezet. [gedaagde] heeft daarnaast de indruk dat [eiser] probeert haar en andere huurders eruit te werken om hogere huren te kunnen vragen. Dit ziet zij bevestigd door het feit dat [eiser] heeft geprobeerd een exorbitante verhoging van het gasvoorschot er door te drukken.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Betalingsverplichting
4.1.
In het eerdere vonnis van 12 oktober 2022 tussen partijen heeft de kantonrechter geconstateerd dat [gedaagde] over de maanden februari 2022 tot en met mei 2022 een huurachterstand had laten ontstaan van € 2.129,20, waardoor -zo wordt in dat vonnis overwogen- [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van haar betalingsverplichting uit de huurovereenkomst. De kantonrechter gaat in die procedure vervolgens niet over tot ontbinding en ontruiming. Daartoe wordt onder meer van belang geacht dat [gedaagde] , die tot januari 2022 onder bewind was gesteld, aangeeft dat zij ervan uit was gegaan dat de huur automatisch werd afgeschreven en dat zij zich na ontvangst van de dagvaarding pas realiseerde dat dit niet het geval was. Op die zitting op 6 september 2022 heeft [gedaagde] verklaard dat de huur met ingang van oktober 2022 automatisch wordt betaald.
4.2.
De kantonrechter constateert dat [gedaagde] vanaf november 2022 wederom tekort schiet in de nakoming van haar betalingsverplichting uit de huurovereenkomst. [gedaagde] heeft de huur over de maanden november 2022, december 2022, januari 2023 en februari 2023 niet tijdig voldaan, zodat over deze vier maanden per 1 februari 2023 een achterstand is ontstaan van € 2.149,58 (2 x € 532,30 en 2 x € 542,49). Pas op 3 februari 2023 heeft [gedaagde] , na diverse aanmaningen en na ontvangst van de dagvaarding, een betaling van
€ 2.200,00 verricht, waarmee de achterstand is ingelopen. De huur over de maanden maart 2023 en april 2023 wordt wederom niet tijdig en niet volledig betaald. Vanwege deelbetalingen door [gedaagde] op 27 februari 2023 (€ 206,40), 3 maart 2023 (€ 500,00) en 30 maart 2023 (€ 503,39) heeft [gedaagde] de achterstand inmiddels ingelopen, waardoor sprake is van een voorstand van € 175,23. Daarbij gaat de kantonrechter uit van een huurprijs van € 542,49 per maand, nu [eiser] dat -na gerezen onduidelijkheid in het kader van de bij akte gewijzigde gebruiksvergoeding naar € 542,49- ter zitting heeft aangegeven. Gelet op de inmiddels ingelopen huurachterstand resteert er geen bedrag meer aan hoofdsom om toe te wijzen. Het door [eiser] gevorderde bedrag van € 573,09 ter zake de servicekosten 2021 komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu daarover reeds is beslist door de kantonrechter in het eerder genoemde vonnis van 12 oktober 2022. Ter zitting is door partijen nog debat gevoerd over verhoging per 1 april 2023 van het voorschot verwarmingskosten van € 47,00 naar € 120,54, doch nu die verhoging door [gedaagde] is betwist en door [eiser] niet nader is onderbouwd, wordt met die verhoging thans geen rekening gehouden. Te minder, nu -zoals hiervoor reeds overwogen- ook [eiser] voor toekomstige huurtermijnen dan wel gebruiksvergoedingen uitgaat van een maandbedrag van € 542,49, waarin rekening is gehouden met het (lagere) voorschot van
€ 47,00.
Ontbinding en ontruiming
4.3.
Ingevolge artikel 6:265 BW geeft iedere tekortkoming van een partij de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te (doen) ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding niet rechtvaardigt. De kantonrechter zal de door [eiser] gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst toewijzen en overweegt daartoe het volgende.
4.4.
De betaalachterstand ten tijde van de dagvaarding van ruim drie maanden levert een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst door [gedaagde] op. Anders dan in het eerdere vonnis van 12 oktober 2022 rechtvaardigt deze tekortkoming thans wel ontbinding van de huurovereenkomst. Daarbij weegt zwaar dat [gedaagde] in die eerdere procedure het voordeel van de twijfel heeft gekregen vanwege meer in het bijzonder haar toezegging dat de huurbetalingen vanaf dat moment tijdig en volledig zouden worden voldaan. Aan deze afspraken heeft [gedaagde] zich niet gehouden. Tussen het moment van dagvaarden en de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] met tussentijdse betalingen weliswaar uiteindelijk de betaalachterstand ingelost, maar dat doet niet af aan het feit dat [gedaagde] tot aan het moment van dagvaarding een betaalachterstand ter hoogte van ruim drie maandtermijnen heeft laten ontstaan. Gelet op deze gang van zaken kan van [eiser] niet worden gevergd dat zij de huurovereenkomst nog langer laat voortduren. De door [gedaagde] aangevoerde omstandigheden ten aanzien van het ontstaan van de huurschuld -de dierenartskosten en het stopzetten van de automatische incasso- kunnen niet aan [eiser] worden tegengeworpen. Dat [eiser] , zoals [gedaagde] stelt, probeert haar en andere huurders eruit te werken om hogere huren te kunnen vragen, is door [eiser] betwist en geenszins aannemelijk geworden, zodat het niet tot een ander oordeel kan leiden.
4.5.
Nu de huurovereenkomst zal worden ontbonden, zal [gedaagde] worden veroordeeld om het gehuurde te ontruimen. Met deze veroordeling krijgt [eiser] de mogelijkheid maar niet de verplichting om, bij gebreke van een vrijwillige ontruiming, het gehuurde door de deurwaarder te laten ontruimen. Nu [eiser] hiervoor geen termijn heeft gevraagd, zal de kantonrechter de gebruikelijke veertiendagen na betekening van dit vonnis als ontruimingstermijn hanteren.
Huur en schadevergoeding
4.6.
De vordering tot betaling van de maandelijkse huurtermijnen is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – met inachtneming van het navolgende – eveneens toewijsbaar, vanaf 1 mei 2023 tot en met de datum van ontbinding van de huurovereenkomst ten titel van huur en daarna als schadevergoeding tot aan ontruiming van het gehuurde.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.7.
De vordering van [eiser] ter vergoeding van de buitengerechtelijke kosten voldoet aan de wettelijke eisen en zal worden toegewezen, met dien verstande dat het door [eiser] gevorderde bedrag van € 300,94 inclusief btw overeenkomstig het geldende tarief wordt verlaagd naar € 291,69 inclusief btw, omdat de vordering ter zake de servicekosten 2021 buiten beschouwing had dienen te blijven. [gedaagde] heeft, mede in het licht van de stellingen van [eiser] , onvoldoende gemotiveerd dat zij de betalingsherinneringen niet zou hebben ontvangen. Dit verweer kan haar dan ook niet baten.
Wettelijke rente
4.8.
Aangezien [gedaagde] geen afzonderlijk verweer heeft gevoerd tegen de door [eiser] gevorderde wettelijke rente, is ook dit deel van de vordering toewijsbaar. Omdat een deel van de gevorderde hoofdsom wordt afgewezen, zal de kantonrechter de wettelijke rente toewijzen vanaf de vervaldata van de verschillende huurtermijnen tot de datum van algehele voldoening over de op dat moment verschuldigde, doch niet tijdig betaalde huurtermijnen.
Proceskosten
4.9.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van
[eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
125,86
- griffierecht
487,00
- salaris gemachtigde
398,00
(2,00 punten × € 199,00)
Totaal
1.010,86

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
ontbindt met ingang van de dag na heden de huurovereenkomst tussen partijen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en leeg op te leveren aan [eiser] onder afgifte van de sleutels;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om tegen bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen: - € 291,69 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw;
- € 542,49 € 542,49 aan huur voor de maand mei 2023;
- € 542,49 per maand aan schadevergoeding vanaf 1 juni 2023 tot aan ontruiming van het gehuurde;
- de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de verschillende huurtermijnen tot de datum van algehele voldoening over de op dat moment verschuldigde doch niet tijdig betaalde huurtermijnen;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.010,86;
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Burgt en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2023.