ECLI:NL:RBZWB:2023:6235

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
9755384 CV EXPL 22-878 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Thielen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van premieachterstand zorgverzekering en griffierecht

In deze civiele zaak heeft De Friesland Zorgverzekeraar N.V. [gedaagde01] gedagvaard wegens een premieachterstand van € 272,50 op de zorgverzekering. De Friesland stelt dat [gedaagde01] haar betalingsverplichtingen niet is nagekomen en vordert betaling van de achterstand, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een zorgverzekeringsovereenkomst tussen partijen bestaat en dat [gedaagde01] in totaal € 272,50 aan premie niet tijdig heeft voldaan. Ondanks meerdere aanmaningen en een betalingsregeling heeft [gedaagde01] niet voldaan aan haar verplichtingen, waardoor De Friesland genoodzaakt was om juridische stappen te ondernemen. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde01] de procedure niet heeft kunnen voorkomen door tijdige betaling, aangezien de eerste betaling pas na de eerste roldatum is gedaan. De rechtbank heeft de vordering van De Friesland grotendeels toegewezen, met inbegrip van de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, en [gedaagde01] veroordeeld tot betaling van € 236,60, te vermeerderen met rente vanaf de dag van dagvaarding. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 9755384 \ CV EXPL 22-878
vonnis d.d. 1 februari 2023
inzake
de naamloze vennootschap
De Friesland Zorgverzekeraar N.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
eiseres,
verder te noemen: De Friesland,
gemachtigde: drs. M.D. Brouwer MSc, werkzaam bij Syncasso Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde01],
wonende te [woonplaats01] ,
gedaagde,
verder te noemen: [gedaagde01] ,
bijgestaan door: [naam01] , echtgenoot van gedaagde.

1.Het verloop van het geding

1.1
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 15 februari 2022 met productie;
b. de eisvermindering namens De Friesland;
c. het mondeling antwoord;
d. de conclusie van repliek tevens houdende akte vermindering van eis met producties namens De Friesland;
e. de conclusie van dupliek met producties van [gedaagde01] ;
f. de akte uitlating producties namens De Friesland.
1.2
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Tussen De Friesland en [gedaagde01] is een zorgverzekeringsovereenkomst tot stand gekomen, uit hoofde waarvan [gedaagde01] maandelijks bij vooruitbetaling premie aan De Friesland diende te betalen.
2.2
[gedaagde01] heeft in totaal € 272,50 aan premie niet volledig en/of tijdig voldaan, bestaande uit € 77,50 over de maanden augustus, september en oktober 2021 en € 40,00 over januari 2022.
2.3
Bij brief van 22 december 2021 is [gedaagde01] gesommeerd de achterstallige premie te voldoen binnen 15 dagen vanaf de dag nadat deze brief bij haar is bezorgd, met de aanzegging dat bij het uitblijven van tijdige betaling buitengerechtelijke incassokosten vermeerderd met btw en rente in rekening worden gebracht.
2.4
Op 29 december 2021 heeft [gedaagde01] in totaal € 40,00 aan De Friesland betaald.
2.5
Met de dagvaarding van 15 februari 2022 wordt [gedaagde01] gedagvaard tegen de (rol)zitting van 23 maart 2022. In de dagvaarding staat onder meer:
“Om de zitting te voorkomen moet u uiterlijk3 dagenvóór de zittingsdatum € 487,31 betalen. Dit bedrag bestaat uit: de hoofdsom (inclusief rente en kosten) van € 282,57, plus het salaris gemachtigde van € 75,00 en de kosten van dit exploot ad € 129,74 (incl. BTW). Vanaf de zittingsdatum moet u ook het griffierecht van € 128,00 betalen.”
2.6
Bij brief van 16 februari 2022 heeft Syncasso een op initiatief van [gedaagde01] gesloten betalingsregeling bevestigd. Hierin is opgenomen:
“(…)
Om de betalingsachterstand op te lossen, hebben we de volgende afspraken gemaakt:
(…)
-
per maand, betaalt u € 50,00 (…);
-
uw eerste betaling moet voor 23/02/2022 op onze bankrekening staan;
(…)
-
De gestarte rechtszaak gaat door. Wanneer de rechter uitspraak heeft gedaan sturen wij u een bijgewerkt overzicht van de betalingsachterstand. (…)”
2.7
Omdat de eerste (tijdige) betaling uitblijft, stelt De Friesland [gedaagde01] in de brief van 1 maart 2022 in de gelegenheid om € 50,00 alsnog te voldoen vóór 6 maart 2022. [gedaagde01] betaalt vervolgens € 50,00 op 9 maart 2022.
2.8
In de brief van 10 maart 2022 schrijft de gemachtigde van De Friesland aan [gedaagde01] :
“(…) In de bovenstaande zaak is op 15 februari 2022 een dagvaarding aan u uitgebracht. De zaak dient op23 maart 2022bij de rechter.
U hebt inmiddels een betaling ad € 90,00 gedaan, die wij uiteraard aan de rechter zullen melden. Met die betaling hebt u de terechtzitting nog NIET voorkomen. Indien dat wel uw bedoeling is, dan dient u ervoor te zorgen dat het resterende verschuldigde tenminste TWEE WERKDAGEN vóór de genoemde zittingsdatum op onze bankrekening is bijgeschreven, zodat wij de rechter tijdig kunnen melden dat u aan uw verplichtingen hebt voldaan. U voorkomt daarmee verdere kosten, met name het griffierecht. (…)”
2.9
Vervolgens verricht [gedaagde01] nog een aantal (deel)betalingen, namelijk € 50,00 op 24 maart 2022, € 50,00 op 18 april 2022 en € 299,00 op 19 april 2022.

3.Het geschil

3.1
Bij dagvaarding vordert De Friesland bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde01] te veroordelen om aan De Friesland tegen behoorlijke kwijting te voldoen:
  • € 282,57 (bestaande uit € 272,50 aan hoofdsom, € 1,67 aan wettelijke rente vanaf de vervaltermijn tot de dag van dagvaarding, € 48,40 aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten; een en ander verminderd met de betaling door [gedaagde01] van € 40,00 op 29 december 2021),
  • de wettelijke rente over € 232,50 vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening,
alsmede [gedaagde01] te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2
De Friesland legt – kort gezegd – aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde01] haar betalingsverplichting uit de zorgverzekeringsovereenkomst niet is nagekomen. Daarnaast is volledige betaling van de vordering door [gedaagde01] vóór de eerste roldatum van 23 maart 2022 uitgebleven, waardoor ook de kosten van deze procedure – waaronder het griffierecht – verschuldigd zijn geworden.
3.3
[gedaagde01] voert verweer. Zij stelt de vordering in april 2022 tijdig volledig te hebben voldaan. De rechtbank heeft haar uitstel verleend, waardoor de eerste feitelijke zittingsdatum pas op 25 mei 2022 heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft [gedaagde01] tussentijds een betalingsregeling afgesloten waar zij zich ook aan heeft gehouden en was het voor haar onduidelijk wat zij nu precies moest betalen omdat de genoemde bedragen in de correspondentie te pas en te onpas veranderden. De Friesland heeft dan ook ten onrechte deze procedure voortgezet en het griffierecht is niet verschuldigd geworden. Diverse malen is geprobeerd met Syncasso in contact te komen, maar dat verliep erg moeizaam.
3.4
De standpunten van partijen komen hierna – voor zover relevant – nader aan de orde.

4.De beoordeling

4.1
De dagvaarding van 15 februari 2022 is uitgebracht tegen de rolzitting van 23 maart 2022. Op deze rolzitting is aan [gedaagde01] uitstel verleend tot 20 april 2022 – en later nogmaals tot 25 mei 2022 – om een (schriftelijke) reactie in te dienen. In deze zaak dient daarom 23 maart 2022 als eerste roldatum te worden aangemerkt. Dat [gedaagde01] op deze rolzitting vervolgens uitstel is verleend, doet er niet aan af dat de procedure op deze datum formeel is aangevangen.
4.2
Zoals ook uitdrukkelijk is vermeld in de dagvaarding en in de brief van 10 maart 2022, kon [gedaagde01] alleen de procedure met bijkomende kosten voorkomen door betaling van de volledige vordering vóór 23 maart 2022. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde01] op deze datum slechts € 90,00 had voldaan. De betalingen door [gedaagde01] ná de eerste rolzitting dienen weliswaar op de vordering in mindering te worden gebracht, maar konden niet meer deze procedure voorkomen.
4.3
Vervolgens bepaalt artikel 3 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) dat de eiser in een dagvaardingsprocedure griffierecht verschuldigd is vanaf de eerste uitroeping van de zaak ter terechtzitting of bij gebreke daarvan vanaf de eerste roldatum. Zoals hiervoor reeds is overwogen, geldt in dit geval 23 maart 2022 als eerste roldatum zoals bedoeld in voornoemd artikel en is vanaf dat moment griffierecht verschuldigd.
4.4
Verder is niet gebleken van een andere reden dat De Friesland ten onrechte de procedure zou hebben voortgezet. Zo is in de bevestiging van de betalingsregeling van 16 februari 2022 direct vermeld dat de reeds gestarte rechtszaak hoe dan ook door zou gaan. Daarbij heeft De Friesland onweersproken gesteld dat de eerste betaling te laat is gedaan, waardoor de betalingsregeling niet is nagekomen en daarmee is komen te vervallen. Het verweer dat de in de correspondentie gehanteerde bedragen onduidelijk waren voor [gedaagde01] kan – voor zover zij daar al een rechtsgevolg aan zou hebben verbonden – eveneens niet slagen. Het door haar te betalen bedrag is in de loop van de tijd diverse keren gewijzigd, deels door de door [gedaagde01] verrichte deelbetalingen en deels door de verder oplopende rente. Hoewel de verwarring daardoor voorstelbaar is, kan dit niet aan De Friesland of haar gemachtigde worden tegengeworpen.
Wettelijke rente
4.5
[gedaagde01] heeft tegen de door De Friesland gevorderde wettelijke rente geen afzonderlijk verweer gevoerd. Dit deel van de vordering zal daarom worden toegewezen zoals gevorderd, namelijk € 1,67 vanaf de vervaltermijn tot de dag van dagvaarding te vermeerderen met de wettelijke rente over € 232,50 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.6
Daarnaast maakt De Friesland aanspraak op een vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde01] voert daartegen geen afzonderlijk verweer. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, omdat het verzuim na 30 juni 2012 is ingetreden. Aangezien De Friesland [gedaagde01] een aanmaning heeft gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW, het gevorderde bedrag van € 48,40 overeenkomt met het in het Besluit bepaalde tarief en De Friesland de btw niet kan verrekenen, is dit deel van de vordering toewijsbaar.
Proceskosten
4.7
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde01] in de proceskosten worden veroordeeld. De kantonrechter merkt hierbij op dat De Friesland in de correspondentie met [gedaagde01] structureel een bedrag van € 125,03 aan explootkosten heeft genoemd, terwijl in deze procedure € 129,74 wordt gevorderd. Deze onduidelijkheid behoort voor risico van De Friesland te komen. In het licht van de rechtszekerheid zal slechts het aan [gedaagde01] kenbaar gemaakte bedrag aan explootkosten worden toegewezen. Daarmee worden de proceskosten tot op heden aan de zijde van De Friesland begroot op:
- kosten van de dagvaarding
125,03
- griffierecht
128,00
- salaris gemachtigde
150,00
(2,00 punten × € 75,00)
Totaal
403,03
Slotoverweging
4.8
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de kantonrechter de vordering van De Friesland (inclusief proceskosten) tot € 236,60 toewijzen. De totale vordering van De Friesland zou immers € 730,31 bedragen, bestaande uit € 272,50 aan premieachterstand, € 48,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, € 1,67 aan wettelijke rente vanaf de vervaltermijn tot de dag van dagvaarding, € 129,74 aan explootkosten, € 128,00 aan griffierecht en € 150,00 aan salaris gemachtigde. Daarop dienen de tussentijdse betalingen door [gedaagde01] van in totaal € 489,00 in mindering te worden gebracht en wordt € 4,71 aan explootkosten afgewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1
veroordeelt [gedaagde01] om tegen behoorlijke kwijting aan De Friesland te betalen een bedrag van € 236,60, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 232,50 vanaf 15 februari 2022 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.2
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Thielen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.