ECLI:NL:RBZWB:2023:6236

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
9841026 CV EXPL 22-1136 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Kool
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse opzegging van serviceovereenkomsten en toewijzing van opzegvergoeding met onvoldoende inzichtelijke berekening door eiser

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser01] V.O.F. en [gedaagde01] V.O.F. en [gedaagde02]. De eiser, [eiser01], heeft gedaagden aangesproken voor betaling van een opzegvergoeding na tussentijdse opzegging van serviceovereenkomsten. De overeenkomsten waren aangegaan voor een periode van 60 maanden en gedaagden hebben deze per 1 januari 2022 willen beëindigen in verband met de sluiting van hun horecazaken. Eiser heeft een eindafrekening gestuurd, maar gedaagden hebben niet betaald, ondanks meerdere aanmaningen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 november 2022 zijn gedaagden niet verschenen, terwijl eiseres vertegenwoordigd was door haar gemachtigde. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de opzegvergoeding verschuldigd is op basis van de algemene voorwaarden, die een opzegvergoeding van 40% van de resterende huurtermijnen voorschrijven. Eiseres heeft echter haar berekening van de opzegvergoeding onvoldoende inzichtelijk gemaakt, wat heeft geleid tot een aanpassing van de gevorderde bedragen door de kantonrechter.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagden hoofdelijk gehouden zijn om een opzegvergoeding van in totaal € 2.396,08 te betalen, evenals buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. Gedaagden zijn ook veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 9841026 \ CV EXPL 22-1136
Vonnis van 18 januari 2023
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[eiser01] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
eiseres,
hierna te noemen: [eiser01] ,
gemachtigde: mr. J.A.M. de Kerf,
tegen

1.de vennootschap onder firma [gedaagde01] V.O.F.,

gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
2.
[gedaagde02],
3.
[gedaagde03],
beiden wonende te [woonplaats01] ,
gedaagden,
hierna samen te noemen: gedaagden,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 1 juni 2022 en de daarin genoemde processtukken.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 november 2022. Aanwezig waren de heer [naam01] en de heer [naam02] namens [eiser01] , bijgestaan door mr. J.A.M. de Kerf. Gedaagden zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen en zonder enige kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken. Ter zitting heeft mr. De Kerf spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen. De aan deze spreekaantekeningen gehechte producties zullen niet worden toegelaten, omdat deze stukken niet uiterlijk tien dagen voor de zitting in het geding zijn gebracht en ook niet aan de wederpartij zijn verstuurd.
1.3.
Ter zitting is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser01] is een bedrijf dat diverse hygiëneproducten, sanitair-artikelen en tafelaankleding levert in onder andere de horeca.
2.2.
Van [gedaagde01] VOF zijn gedaagden sub 2 en 3 de firmanten. [gedaagde01] VOF heeft twee horecazaken geëxploiteerd in [vestigingsplaats01] genaamd [horecazaak01] en [horecazaak02] .
2.3.
Partijen hebben voor beide horecazaken een serviceovereenkomst gesloten (hierna: de overeenkomsten), ondertekend door de heer [gedaagde02] (gedaagde sub 2) voor [horecazaak01] op 26 september 2018 en voor [horecazaak02] op 18 mei 2020. Op basis hiervan verhuurt [eiser01] tegen betaling door gedaagden diverse handdoekautomaten, toiletrolhouders, zeepdispensers, toiletborstelhouders, afvalbakken en luchtverfrissers.
2.4.
In de overeenkomsten is opgenomen dat deze zijn aangegaan voor een duur van 60 maanden, dat de ‘Algemene voorwaarden [eiser01] v.o.f.’ (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing zijn en dat de eerste huurtermijn verschuldigd zal zijn op de dag van montage van het gehuurde.
2.5.
De algemene voorwaarden bepalen onder andere:
“Artikel 2 Duur en beëindiging overeenkomst van verhuur of bruikleen
(…)
2.3
De klant kan de overeenkomst tussentijds schriftelijk opzeggen met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden, zulks uitsluitend tegen betaling van een forfaitaire vergoeding van 40% van de resterende som van de conform overeenkomst gedurende de overeengekomen (verlengde) looptijd zonder tussentijdse opzegging nog verschuldigde bedragen. (…)
Artikel 5 Betalingen
(…)
5.4
Indien de klant niet tijdig betaalt, is hij van rechtswege in verzuim met ingang van de dag na de vervaldatum. De klant is alsdan vanaf de dag van verzuim de wettelijke handelsrente over het openstaand bedrag verschuldigd, alsmede een redelijke vergoeding terzake van (buitengerechtelijke) administratie- en incassokosten, met een minimum van 15% van de hoofdsom, onverminderd het recht van [eiser01] op vergoeding van schade en gerechtelijke kosten. (…)”
2.6.
In december 2021 hebben gedaagden aan [eiser01] kenbaar gemaakt de overeenkomsten (voortijdig) te willen beëindigen per 1 januari 2022, in verband met de beëindiging van de exploitatie van de horecazaken.
2.7.
Met de eindafrekening gedateerd 11 februari 2022 heeft [eiser01] gedaagden verzocht € 3.029,59 te voldoen, bestaande uit € 2.969,09 aan opzegvergoeding voor beide overeenkomsten, (tweemaal) voorrijkosten van in totaal € 50,00 en btw.
2.8.
Ondanks diverse aanmaningen, onder meer in de brieven van 27 januari 2022 en 17 maart 2022, is betaling door gedaagden uitgebleven.

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] vordert - samengevat - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden hoofdelijk te veroordelen om binnen acht dagen na dit vonnis over te gaan tot betaling van:
Primair
1. de contractuele beëindigingsvergoeding ad € 3.029,58 exclusief btw;
2. de buitengerechtelijke incassokosten ad € 454,35;
Subsidiair
3. de contractuele beëindigingsvergoeding ad € 2.046,15 exclusief btw;
4. de buitengerechtelijke incassokosten ad € 306,92;
Zowel primair als subsidiair
5. de wettelijke handelsrente hierover vanaf de dag van dagvaarding tot aan die van algehele voldoening;
6. met veroordeling van gedaagden in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser01] legt aan haar vordering ten grondslag dat in de algemene voorwaarden is overeengekomen dat bij een tussentijdse opzegging, waarvan hier sprake is, een opzegvergoeding is verschuldigd. Tijdens de coronapandemie is [eiser01] haar klanten tegemoet gekomen door een aantal maanden (de ‘corona-maanden’) geen huur in rekening te brengen. Voor [horecazaak01] was dat in totaal 8 maanden en voor [horecazaak02] 6 maanden. Over deze corona-maanden wenst [eiser01] nu ook een opzegvergoeding te ontvangen. Volgens de opzet van deze overeenkomsten is het immers alleen mogelijk de kosten terug te verdienen als de gehele looptijd ook daadwerkelijk door de klant wordt betaald.
3.3.
Gedaagden voeren verweer. De vordering is niet terecht. Door corona waren er in de horeca en dus ook in haar horecazaken grote financiële problemen, waardoor zij de serviceovereenkomsten met [eiser01] moesten opzeggen. Dat wist [eiser01] . Er zijn andere afspraken met elkaar gemaakt en [gedaagde01] VOF heeft de middelen ook niet om een opzegvergoeding te betalen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Opzegvergoeding
4.1.
Gedaagden hebben de beide overeenkomsten tussentijds opgezegd, zoals bedoeld in artikel 2.3 van de algemene voorwaarden. Op basis hiervan is dan ook een opzegvergoeding verschuldigd, bestaande uit 40% van de maandtermijnen van de resterende looptijd van de overeenkomst als deze niet zou zijn opgezegd. De door gedaagden gevoerde verweren doen hier niet aan af. De reden van opzegging en de financiële situatie van gedaagden kunnen hierbij – hoe invoelbaar ook – niet aan [eiser01] worden tegengeworpen en staan los van de verschuldigdheid van de opzegvergoeding. Van andere afspraken tussen partijen is geenszins gebleken.
4.2.
Om de opzegvergoeding te kunnen berekenen, dient voor beide overeenkomsten zowel de ingangsdatum van de overeenkomsten als (de hoogte van) de verschuldigde maandtermijnen te worden vastgesteld.
4.2.1
Zoals is bepaald in de overeenkomsten vangt de looptijd daarvan aan op de dag van montage van het gehuurde bij de klant. Voor [horecazaak02] kan worden vastgesteld dat de looptijd van de overeenkomst is aangevangen op 22 mei 2020, nu in de overeenkomst is ingevuld dat de goederen in
‘mei’worden geplaatst en [eiser01] dit ter zitting heeft geconcretiseerd aan de hand van een (niet overgelegde) montagefactuur. Ten aanzien van [horecazaak01] heeft [eiser01] dit niet nader toegelicht. Aangezien deze overeenkomst is ondertekend op 26 september 2018 en [eiser01] zich daarin verplicht de goederen na ondertekening
‘z.s.m.’te leveren en te plaatsen, zal de kantonrechter voor [horecazaak01] 1 oktober 2018 als ingangsdatum hanteren.
4.2.2
Gelet op de overeengekomen looptijd van 60 maanden zou de overeenkomst voor [horecazaak01] eindigen op 1 oktober 2023 en die voor [horecazaak02] op 22 mei 2025. Gedaagden zijn daarom een opzegvergoeding verschuldigd over de resterende looptijd van 28 maanden voor [horecazaak01] en van 48 maanden voor [horecazaak02] . Over de corona-maanden waarin [eiser01] geen huur heeft berekend zal geen opzegvergoeding worden toegewezen. De opzegvergoeding is uitdrukkelijk gekoppeld aan de looptijd van de huurovereenkomst ná een tussentijdse opzegging. Reeds verstreken maandtermijnen kunnen niet zonder bij de resterende looptijd worden opgeteld en in dit geval is niet gebleken dat partijen dit ten aanzien van de corona-maanden in kwestie uitdrukkelijk zijn overeengekomen.
4.2.3
Tot slot moet de vraag worden beantwoord welk maandbedrag voor beide overeenkomsten moet worden gehanteerd bij de berekening van de opzegvergoeding. [eiser01] hanteert in haar berekening(en) geen eenduidige maandtermijn. In haar mail van 25 maart 2022, waarnaar [eiser01] verwijst ter onderbouwing van haar subsidiaire vordering, gebruikt zij namelijk € 79,15 voor [horecazaak01] en € 85,15 voor [horecazaak02] . In de berekening in punt 10 van de dagvaarding, rekent zij met € 85,15 voor [gedaagde01] en € 79,15 voor [horecazaak02] , welk laatstgenoemde bedrag in de hiervoor genoemde brief nu juist werd gehanteerd voor [horecazaak01] . Al met al heeft [eiser01] de door haar gehanteerde berekening onvoldoende inzichtelijk gemaakt. De kantonrechter zoekt daarom aansluiting bij de aanvankelijk overeengekomen maandtermijnen in de overeenkomsten, zijnde € 78,25 voor [horecazaak01] en € 79,15 voor [horecazaak02] .
4.3.
Het voorgaande brengt mee dat gedaagden hoofdelijk gehouden zijn een opzegvergoeding aan [eiser01] te betalen van in totaal € 2.396,08. Voor [horecazaak01] betreft dit namelijk € 876,40 (40% over 28 maanden x € 78,25). Voor [horecazaak02] is dit € 1.519,68 (40% over 48 maanden x € 79,15). Btw over een schadevergoeding is niet toewijsbaar.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.4.
[eiser01] vordert verder een vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten op basis van artikel 5.4 van de Algemene voorwaarden. Gedaagden hebben niet weersproken dat de Algemene voorwaarden van toepassing zijn en hebben ook de verschuldigdheid van de gevorderde vergoeding niet betwist. De kantonrechter zal een bedrag van € 359,41 toewijzen, zijnde 15% over de onder 4.3 vastgestelde hoofdsom, hetgeen ook overeenkomt met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief.
Wettelijke (handels)rente
4.5.
De door [eiser01] gevorderde wettelijke handelsrente is niet toewijsbaar over een vordering tot betaling van schadevergoeding – zoals de in dit geval toegewezen opzegvergoeding – en een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. In plaats daarvan zal daarom de wettelijke rente van artikel 6:119 BW worden toegewezen over € 2.755,49 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening.
Proceskosten
4.6.
Gedaagden worden als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser01] als volgt begroot:
- kosten van de dagvaarding
112,27
- griffierecht
487,00
- salaris gemachtigde
436,00
(2,00 punten × € 218,00)
Totaal
1.035,27
Slotoverweging
4.7.
De veroordelingen worden hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk om aan [eiser01] te betalen een bedrag van € 2.755,49, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 april 2022 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiser01] tot dit vonnis begroot op € 1.035,27;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kool, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.