In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser01] V.O.F. en [gedaagde01] V.O.F. en [gedaagde02]. De eiser, [eiser01], heeft gedaagden aangesproken voor betaling van een opzegvergoeding na tussentijdse opzegging van serviceovereenkomsten. De overeenkomsten waren aangegaan voor een periode van 60 maanden en gedaagden hebben deze per 1 januari 2022 willen beëindigen in verband met de sluiting van hun horecazaken. Eiser heeft een eindafrekening gestuurd, maar gedaagden hebben niet betaald, ondanks meerdere aanmaningen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 23 november 2022 zijn gedaagden niet verschenen, terwijl eiseres vertegenwoordigd was door haar gemachtigde. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de opzegvergoeding verschuldigd is op basis van de algemene voorwaarden, die een opzegvergoeding van 40% van de resterende huurtermijnen voorschrijven. Eiseres heeft echter haar berekening van de opzegvergoeding onvoldoende inzichtelijk gemaakt, wat heeft geleid tot een aanpassing van de gevorderde bedragen door de kantonrechter.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagden hoofdelijk gehouden zijn om een opzegvergoeding van in totaal € 2.396,08 te betalen, evenals buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. Gedaagden zijn ook veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.