ECLI:NL:RBZWB:2023:6244

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
C/02/404433
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Struijs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie in het kader van minnelijk schuldhulpverleningstraject

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 augustus 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie. De man, die in een minnelijk schuldhulpverleningstraject is toegelaten, verzoekt om de onderhoudsbijdrage voor zijn minderjarige kind, [minderjarige 1], te verlagen naar nihil of € 12,50 per maand. Hij stelt dat zijn financiële situatie zodanig is gewijzigd dat hij niet in staat is om de eerder vastgestelde bijdrage van € 284 per maand te voldoen. De vrouw betwist dit en stelt dat de man voldoende financiële ruimte heeft om aan zijn verplichtingen te voldoen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man sinds 14 februari 2023 is toegelaten tot een minnelijk schuldhulpverleningstraject, wat gelijkgesteld wordt aan een wettelijke schuldsanering. Dit betekent dat de man slechts kan beschikken over een vrij te laten bedrag, waar geen rekening is gehouden met de kinderalimentatie. De rechtbank heeft de man in de gelegenheid gesteld om de Kredietbank Nederland te verzoeken om het vrij te laten bedrag te verhogen met een bedrag voor kinderalimentatie, gezien de klemmende tekort aan gezamenlijke draagkracht van de ouders. De zaak is aangehouden voor verdere beoordeling, waarbij de man bewijs moet overleggen van zijn verzoek aan de Kredietbank en de vrouw de gelegenheid krijgt om hierop te reageren.

De rechtbank heeft ook de verzoeken tot proceskostenveroordeling aangehouden, aangezien de behandeling van de kinderalimentatie nog niet is afgerond. De beslissing van de rechtbank benadrukt het belang van het onderzoeken van de financiële situatie van beide ouders en de noodzaak om de belangen van het minderjarige kind in acht te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/404433 / FA RK 22-5682
24 augustus 2023
beschikking betreffende levensonderhoud
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. G. Demir,
ter zitting waargenomen door kantoorgenoot mr. K. van Doorn te Gilze,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. G.H.M. van Laarhoven te Tilburg.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 16 december 2022 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het F9-formulier met bijlage van 30 januari 2023 van mr. Demir;
- het op 7 april 2023 ontvangen verweerschrift met bijlagen;
- het F9-formulier met bijlagen van 5 mei 2023 van mr. Demir;
- het F9-formulier met bijlagen, waaronder een akte houdende wijziging petitum, van
10 juli 2023 van mr. Demir;
- het F9-formulier met bijlagen van 14 juli 2023 van mr. Van Laarhoven;
- het F9-formulier met bijlagen van 17 juli 2023 van mr. Demir.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 20 juli 2023. Bij die gelegenheid zijn partijen, bijgestaan door hun advocaat, verschenen.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- partijen zijn met elkaar gehuwd geweest van [datum 1] 2013 tot [datum 2] 2016;
- uit hun huwelijk is het volgende nog minderjarige kind geboren:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2015.
De vrouw is op grond van de beschikking van deze rechtbank van 14 december 2020 belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] ;
- bij beschikking van 18 december 2018 is bepaald dat de man ten behoeve van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] met ingang van 15 mei 2018 aan de vrouw voor de toekomst bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 250,= per maand.
- de man heeft, samen met mevrouw [naam] , nog een minderjarig kind, genaamd [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2021.
2.2.
Ingevolge voormelde beschikking dient de man nu -inclusief de wettelijke indexering- € 284,= per maand te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] .

3.Het verzoek

3.1.
De man verzoekt, na wijziging op de mondelinge behandeling, te bepalen dat de onderhoudsbijdrage voor [minderjarige 1] met ingang van de datum van toelating van de man tot het minnelijk schuldhulpverleningstraject (zijnde 14 februari 2023) wordt gewijzigd en wordt gesteld op nihil, dan wel op € 12,50 per maand, althans een ingangsdatum en bijdrage door de rechtbank in goede justitie te bepalen.

4.De beoordeling

4.1.
De man voert als grond voor zijn verzoek aan dat sinds voormelde beschikking de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat de vastgestelde bijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet. In dit verband stelt hij dat hij in de periode 2020 en 2021 meerdere keren werkloos is geraakt en hij niet altijd in aanmerking kwam voor een uitkering. Ook is hij op [geboortedag 2] 2021 vader geworden van [minderjarige 2] . De relatie met de moeder van [minderjarige 2] is nadien verbroken. Tot slot heeft de man een schuldhulpovereenkomst gesloten met de [gemeente] en een stabilisatieovereenkomst en een schuldregelingsovereenkomst met de Kredietbank Nederland.
4.2.
De vrouw heeft de stellingen van de man betwist. Zij voert daartoe aan dat de man naar eigen zeggen in 2021 en 2022 ook inkomsten uit arbeid heeft ontvangen. Bovendien kon de man zijn woonlast delen met zijn partner (en eerder met zijn vader). Hij moet dan ook de financiële ruimte hebben gehad om de vastgestelde onderhoudsbijdrage voldoen. Ook heeft de man al eerder een WSNP-traject afgerond, waardoor hij niet nogmaals kan worden toegelaten tot een traject van schuldsanering (artikel 288 lid 2 sub d Faillisementswet).
4.3.
In dit verband staat als niet dan wel onvoldoende weersproken vast dat de man op [geboortedag 2] 2021 opnieuw vader is geworden. Ook heeft de man een overeenkomst tot schuldhulpverlening, een stabilisatieovereenkomst en een schuldregelingsovereenkomst ondertekend, waarmee hij is toegelaten tot een minnelijk schuldhulpverleningstraject. Aldus hebben zich wijzigingen van omstandigheden voorgedaan die een onderzoek naar de behoefte van de minderjarige aan een bijdrage en naar de huidige financiële draagkracht van de onderhoudsplichtigen noodzakelijk maken. Daarna zal blijken of deze wijziging als rechtens relevant is aan te merken.
4.4.
Bij het bepalen van de behoefte aan een onderhoudsbijdrage en de financiële draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
Behoefte [minderjarige 1]
4.5.
Partijen zijn het erover eens dat voor de behoefte van [minderjarige 1] uit kan worden gegaan van de beschikking van 18 december 2018. Hieruit volgt een netto besteedbaar inkomen in 2016 van de man van € 1.790,= en van de vrouw van € 946,=, een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 2.736,= en een behoefte van [minderjarige 1] van € 428,= per maand in 2018. Geïndexeerd naar 2023 is dat € 486,= per maand.
Behoefte [minderjarige 2]
4.6.
Nu ter zitting is gebleken dat de relatie tussen de man en mevrouw [naam] inmiddels is verbroken en de man op dit moment geen onderhoudsbijdrage voor [minderjarige 2] betaalt, ziet de rechtbank geen aanleiding in deze procedure rekening te houden met de behoefte van [minderjarige 2] en de invloed daarvan op de draagkracht die de man beschikbaar heeft voor [minderjarige 1] . Daar komt nog bij dat de man niet heeft aangegeven met welk behoeftebedrag de rechtbank zou moeten rekenen.
Draagkracht vrouw
4.7.
Partijen zijn het erover eens dat aan de zijde van de vrouw uit kan worden gegaan van een draagkracht van € 25,= per maand, nu de vrouw een Wajong-uitkering ontvangt. De rechtbank zal hier daarom ook van uitgaan.
Draagkracht man
4.8.
Volgens de man is zijn draagkracht nihil, gelet op de toelating tot het minnelijk schuldhulpverleningstraject. Een dergelijk traject wordt volgens vaste jurisprudentie gelijkgesteld aan een wettelijk schuldhulpverleningstraject volgens de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP). De toelating tot het schuldhulpverleningstraject impliceert dat door de Kredietbank Nederland is getoetst of is voldaan aan de voorwaarden voor toelating. Dat dient niet
-nogmaals- beoordeeld te worden in deze procedure.
Het traject duurt 36 maanden, te rekenen vanaf 14 februari 2023. Dit volgt uit de overgelegde overeenkomst met de Kredietbank. De termijn van achttien maanden geldt pas voor toelatingen na [datum 3] 2023.
Sinds [datum 3] 2023 werkt de man 30 uur per week in een startend filiaal van de [supermarkt] . Eerder werkte hij 28 uur per week. Ook indien wordt uitgegaan van zijn inkomen op dit moment, en dus niet van zijn vrij te laten bedrag (VTLB), heeft hij geen draagkracht voor kinderalimentatie. De man verwacht zijn arbeidsuren op termijn uit te kunnen breiden, maar op dit moment is dat bij zijn huidige werkgever niet mogelijk. Omdat hij de ene week van maandag tot vrijdag werkt en de andere week van dinsdag tot zaterdag, is het ook niet mogelijk elders een betrekking te vinden om de resterende dagen te werken.
Tot slot is bij de berekening van het VTLB geen rekening gehouden met een bedrag aan kinderalimentatie, hoewel de Kredietbank Nederland op de hoogte is van het feit dat de man een onderhoudsverplichting heeft en van de hoogte daarvan.
4.9.
Volgens de vrouw moet de man geacht worden voldoende draagkracht te hebben om de eerder vastgestelde onderhoudsbijdrage te kunnen voldoen. Zij voert daartoe het volgende aan.
Het inkomensverlies van de man is door hem zelf veroorzaakt. In 2018 heeft hij immers zelf ontslag genomen bij zijn werkgever.
Uit de aangiften inkomstenbelasting 2021 en 2022 volgt een extreem laag inkomen, waarvan de man en zijn toenmalige partner onmogelijk hebben kunnen leven. Er moet dan ook sprake zijn geweest van andere, verzwegen inkomsten. Dat is van belang voor de vraag of de man terecht is toegelaten tot het schuldsaneringstraject.
Als de man in die jaren meer had gewerkt, had hij nu niet in een schuldsaneringstraject gezeten. De schulden van de man zijn dan ook verwijtbaar. Ook om die reden had de man niet toegelaten mogen worden tot de schuldsanering.
Voorts is de vraag waarom de man momenteel niet full time werkt en of hij in het kader van het schuldsaneringstraject aan zijn inspanningsverplichting voldoet om zoveel mogelijk inkomsten voor zijn schuldeisers te genereren.
Uit de regeling van de Kredietbank Nederland volgt dat bij de vaststelling van de schuldsaneringsregeling rekening moet worden gehouden met de gerechtvaardigde belangen van schuldeisers. Gelet daarop had het op de weg van de Kredietbank gelegen om bij de berekening van het VTLB rekening te houden met een door de man te betalen onderhoudsbijdrage.
De man is in het verleden toegelaten tot de WSNP, wat betekent dat hij niet nogmaals toegang heeft tot een schuldsaneringstraject.
Onduidelijk is of het schuldsaneringstraject van de man 18 of 36 maanden gaat duren.
Gelet op het voorgaande moet het verzoek van de man worden afgewezen.
Als de rechtbank het verzoek toewijst, dient de kinderalimentatie maximaal voor de duur van de schuldsanering op nihil te worden gesteld.
4.10.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de door de man overgelegde stukken blijkt dat hij met ingang van 14 februari 2023 voor de duur van 36 maanden is toegelaten tot een minnelijk schuldhulpverleningstraject. Dit impliceert dat de [gemeente] c.q. de Kredietbank Nederland heeft getoetst of de man aan de daarvoor geldende toelatingscriteria voldoet en geen weigeringsgronden voor hem van toepassing zijn. De rechtbank neemt die situatie tot uitgangspunt. Het is immers niet aan de rechtbank om te beoordelen of de man terecht is toegelaten tot het minnelijk schuldhulpverleningstraject. Op de stellingen van de vrouw dienaangaande zal dan ook niet worden ingegaan.
Het vrijwillig schuldhulpverleningstraject wordt in de jurisprudentie in beginsel gelijkgesteld aan de wettelijke schuldsaneringsregeling. De man kan gedurende dit traject slechts beschikken over het vrij te laten bedrag. In casu blijkt uit de berekening van het vrij te laten bedrag dat de Kredietbank Nederland geen rekening heeft gehouden met een component voor de voldoening van een bijdrage voor [minderjarige 1] . Uitgangspunt is dan dat er geen draagkracht is om een onderhoudsbijdrage te voldoen. De man heeft gesteld dat de Kredietbank Nederland ten tijde van de berekening op de hoogte was van het feit dat de man een alimentatieverplichting heeft en van de hoogte daarvan, omdat het LBIO één van de schuldeisers is. Desgevraagd heeft de man echter ook verklaard dat aan de Kredietbank niet expliciet, op grond van het feit dat sprake is van een klemmend tekort in de gezamenlijke draagkracht van partijen (de vrouw heeft immers slechts een draagkracht van € 25,= per maand) om in de behoefte van [minderjarige 1] (van € 486,= per maand) te voorzien, is verzocht bij de berekening van het VTLB rekening te houden met een onderhoudsbijdrage voor [minderjarige 1] . Mede gelet op artikel 7.4. van de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen is de rechtbank van oordeel dat dat wel van de man mag worden verwacht.
4.11.
Gelet hierop zal de rechtbank de man in de gelegenheid stellen om de Kredietbank Nederland met onderbouwing van stukken, waaronder de financiële gegevens van de vrouw, te verzoeken het vrij te laten bedrag te verhogen met een bedrag voor kinderalimentatie vanwege een klemmend tekort aan gezamenlijke draagkracht bij de onderhoudsplichtigen om in de behoefte van [minderjarige 1] te voorzien en om een bewijs van de toe- dan wel afwijzing van dat verzoek aan de rechtbank over te leggen, met een reactie aan de zijde van de man wat dit betekent voor het voorliggende verzoek. De vrouw krijgt vervolgens twee weken de tijd om op dit punt schriftelijk te reageren.
De nadere beoordeling van het verzoek van de man wordt aangehouden tot na te noemen pro forma datum. De rechtbank is voornemens de zaak hierna schriftelijk af te doen.
4.12.
Voor zover nog is betoogd dat de man, bij [supermarkt] en/of een andere werkgever, meer uren kan werken dan hij op dit moment doet en zodoende zijn draagkracht kan verhogen, merkt de rechtbank nog op dat een verhoging van zijn inkomen zijn draagkracht voor kinderalimentatie niet zal verhogen, aangezien in het kader van het schuldsaneringstraject al hetgeen de man meer aan inkomsten genereert dan het VTLB zal moeten afdragen en ten goede zal komen aan zijn schuldeisers.
Proceskosten
4.13.
De vrouw verzoekt een proceskostenveroordeling uit de spreken ten laste van de man. De vrouw is eind augustus 2021 aangeschreven met het verzoek haar financiële stukken aan te leveren. Dit heeft zij gedaan, waarbij zij ook heeft verzocht om financiële stukken van de man. Die stukken heeft de vrouw niet mogen ontvangen. Vervolgens heeft de man in december 2022 rauwelijks een verzoekschrift ingediend, waarin hij zijn stellingen op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Als de man de vrouw toen opnieuw had aangeschreven, had er inhoudelijk overleg kunnen plaatsvinden, zoals de vrouw in augustus 2021 ook had willen doen.
4.14.
De man is van mening dat de vrouw niet rauwelijks in een procedure is betrokken. Al in juli 2021 heeft zijn advocaat de advocaat van de vrouw aangeschreven. Vervolgens is er een tijd verstreken voordat het verzoek is ingediend, maar het dossier is door de advocaat van de man binnen kantoor steeds als actief aangemerkt. Er is geen aanleiding gezien om de vrouw voorafgaand aan het indienen van het verzoekschrift opnieuw aan te schrijven. Om een wijziging van de eerder vastgestelde onderhoudsbijdrage te bewerkstelligen was een procedure noodzakelijk. Bovendien is het verzoek tot proceskostenveroordeling niet als zelfstandig verzoek bij het verweerschrift van de vrouw opgenomen in het petitum. Het verzoek van de vrouw dient te worden afgewezen.
4.15.
Nu het verzoek met betrekking tot de kinderalimentatie wordt aangehouden, wordt ook het verzoek van de vrouw tot een proceskostenveroordeling aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank:
houdt de behandeling van de verzoeken tot wijziging van de kinderalimentatie en de proceskostenveroordeling aan tot
7 november 2023, teneinde de man in de gelegenheid te stellen om de Kredietbank Nederland te verzoeken om het vrij te laten bedrag te verhogen met een bedrag aan kinderalimentatie en om uiterlijk 24 oktober 2023 een bewijs van de toe- dan wel afwijzing daarvan de overleggen met een reactie van de man, waarna de vrouw uiterlijk 7 november 2023 schriftelijk hierop mag reageren.
Deze beschikking is gegeven door mr. Struijs, rechter, en, in tegenwoordigheid van mr. Van Egeraat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2023.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.