ECLI:NL:RBZWB:2023:6245

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
C/02/400535 / FA RK 22-3661
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Struijs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en verdeling van de huwelijksgemeenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 augustus 2023 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die in 2011 met elkaar zijn gehuwd. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en daarbij nevenvoorzieningen getroffen met betrekking tot de minderjarige kinderen van partijen. Het ouderschapsplan ontbrak, maar partijen waren het eens over het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw en de zorgregeling met de man. De rechtbank heeft bepaald dat de man de kinderen moet halen en brengen, en heeft een kinderalimentatie vastgesteld van € 158 per kind per maand, te betalen door de man aan de vrouw. Daarnaast heeft de rechtbank de verdeling van de huwelijksgemeenschap beoordeeld, waarbij partijen in gelijke mate delen in de goederen en schulden. De rechtbank heeft de verzoeken van partijen met betrekking tot de inboedel, bankrekeningen, een auto, sieraden, contant geld en twee appartementen in Irak besproken. De rechtbank heeft de verdeling van de gemeenschappelijke goederen gelast en het verzoek van de vrouw om de appartementen in Irak aan de gemeenschap toe te voegen afgewezen, omdat onvoldoende bewijs was geleverd dat deze appartementen tot de gemeenschap behoorden. De rechtbank heeft de schuld bij de wooncorporatie gelast te voldoen uit de opbrengst van de verkoop van de auto. De beschikking is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/400535 / FA RK 22-3661
24 augustus 2023
beschikking betreffende echtscheiding
in de zaak van
[de man],
ingeschreven met een briefadres in [plaats 1] ;
hierna te noemen de man,
advocaat mr. G.A.P. Avontuur te Oosterhout,
en
[de vrouw],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. R. Joosen te Oosterhout.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 16 augustus 2022 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het F9-formulier met bijlagen van 19 augustus 2022 van mr. Avontuur;
- het F9-formulier met bijlage van 29 september 2022 van mr. Avontuur;
- het op 13 oktober 2022 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken met bijlagen;
- de brief met bijlagen van 12 december 2022 van mr. Avontuur;
- het F9-formulier met bijlagen, waaronder een aanvullend verzoekschrift, van 23 februari 2023 van mr. Joosen;
- het F9-formulier met bijlagen van 20 juni 2023 van mr. Joosen;
- het op 10 juli 2023 ontvangen verweerschrift boedelscheiding met bijlagen van mr. Avontuur;
- het F9-formulier met bijlagen van 11 juli 2023 van mr. Joosen.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 20 juli 2023. Bij die gelegenheid zijn partijen, bijgestaan door hun advocaat, verschenen.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- zij zijn op [datum] 2011 in de [gemeente] met elkaar gehuwd;
- uit hun huwelijk zijn de volgende nog minderjarige kinderen geboren:
1. [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2011;
2. [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2016;
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
- zij hebben volgens de Basisregistratie Personen de Nederlandse nationaliteit.

3.De verzoeken

3.1.
De man verzoekt, samengevat,
- echtscheiding;
- bepaling dat de minderjarigen hun hoofdverblijf zullen hebben bij de vrouw;
- vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
- vaststelling van de verdeling van de gemeenschappelijke goederen.
3.2.
De vrouw voert verweer en verzoekt zelfstandig, na wijziging op de mondelinge behandeling, samengevat,
- echtscheiding;
- bepaling dat de minderjarigen hun hoofdverblijf zullen hebben bij haar;
- vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
- vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen van € 273,= per kind per maand;
- vaststelling van de verdeling van de gemeenschappelijke goederen.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid

4.1.
Op grond van artikel 815 lid 2 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) dient een verzoekschrift tot echtscheiding met nevenverzoeken een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding, heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv). Door partijen is geen ouderschapsplan overgelegd.
4.2.
De man stelt niet in staat te zijn een getekend ouderschapsplan over te leggen. Hij is uit de echtelijke woning vertrokken vanwege oplopende spanningen. Hij voelde zich niet meer veilig en had zorgen over wat de gespannen sfeer voor de kinderen betekende.
4.3.
Volgens de vrouw is het onmogelijk gebleken een ouderschapsplan in te dienen. Communicatie is voor partijen nog een heikel punt. De vrouw is tijdens het huwelijk en daarna geconfronteerd met gewelddadig gedrag van de man en zij is bang voor hem en zijn familie.
4.4.
De rechtbank acht partijen ontvankelijk in het over en weer gedane echtscheidingsverzoek. De door partijen aangevoerde omstandigheden zijn van dien aard dat van partijen redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat een door beide partijen opgesteld ouderschapsplan wordt overgelegd.
Echtscheiding
4.5.
Beide partijen verzoeken de echtscheiding uit te spreken, omdat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Het over en weer gedane verzoek tot echtscheiding zal als op de wet gegrond worden toegewezen. De wet staat echter niet toe de echtscheiding uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, zodat de rechtbank het verzoek daartoe dan ook afwijst.
Hoofdverblijf
4.6.
Beide partijen verzoeken het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw te bepalen. Ter onderbouwing hiervan heeft de vrouw onweersproken gesteld dat zij tijdens het huwelijk het grootste deel van de zorg voor de kinderen op zich heeft genomen. Het over en weer gedane verzoek zal dan ook als op de wet gegrond worden toegewezen, nu ook niet is gebleken dat het belang van de kinderen zich hiertegen verzet.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
4.7.
Partijen zijn het eens over een reguliere zorgregeling waarbij de kinderen één weekend per twee weken van vrijdag 19:00 uur tot zondag 19:00 uur bij de man verblijven. Dit is ook de zorgregeling waar partijen al uitvoering aan geven. Nu niet is gebleken dat het belang van de kinderen zich hiertegen verzet, zal de rechtbank aldus bepalen.
4.8.
Partijen verschillen van mening over het halen en brengen van de kinderen. De man wil het halen en brengen bij helfte verdelen. De vrouw wil dat de man de kinderen haalt en brengt, omdat zij geen eigen auto heeft en niet altijd op de wisselmomenten een auto kan lenen, en omdat ze de kosten niet kan dragen. De rechtbank zal bepalen dat de man de kinderen haalt en brengt, omdat het in het belang van de kinderen is dat de zorgregeling doorgang vindt, ook als de vrouw niet over vervoer beschikt om de kinderen de halen of te brengen. Zodra de vrouw over eigen vervoer beschikt, gaat de rechtbank ervan uit dat partijen het halen en brengen van de kinderen bij helfte zullen verdelen.
4.9.
Ten aanzien van de vakanties zijn partijen tijdens de mondelinge behandeling het eens geworden dat de zomervakantie vanaf 2024 bij helfte wordt gedeeld, waarbij ieder van de ouders drie aaneengesloten weken met de kinderen doorbrengt. Voor de situatie waarin de vrouw dan nog geen werk heeft, geldt dat de man vóór 1 mei van het betreffende jaar aan de vrouw doorgeeft of de kinderen de eerste drie weken of de laatste drie weken bij hem verblijven. Voor de situatie waarin de vrouw dan wel werk heeft, geldt dat de man in de even jaren vóór 1 mei aan de vrouw doorgeeft welke weken van de zomervakantie (de eerste of de laatste drie) de kinderen bij hem verblijven en de vrouw in de oneven jaren vóór 1 mei aan de man doorgeeft welke weken van de zomervakantie (de eerste of de laatste drie) de kinderen bij haar verblijven. Voor de overige vakanties geldt als dat de kinderen minimaal een lang weekend bij de man verblijven, van donderdag 19:00 uur tot zondag 19:00 uur, zo mogelijk in onderling overleg tussen partijen verder uit te breiden zodra de man in overleg met zijn werkgever over meer verlofdag en kan beschikken.
Kinderalimentatie
4.10.
De vrouw verzoekt een door de man te betalen kinderalimentatie van € 273,= per kind per maand. De man is het niet eens met de hoogte van de verzochte kinderalimentatie.
4.11.
Om te kijken of en welke bijdrage er betaald moet worden, zal de rechtbank eerst beoordelen aan welk bedrag de kinderen behoefte hebben. Daarna zal worden gekeken of de man en de vrouw in staat zijn dit bedrag te betalen (ook wel draagkracht genoemd) en wie welk deel hiervan moet dragen (ook wel een draagkrachtvergelijking genoemd). Bij het bepalen van de behoefte aan een onderhoudsbijdrage en de financiële draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
Behoefte van de kinderen
4.12.
Partijen zijn het, in navolging van de beschikking voorlopige voorzieningen, eens over een behoefte van in totaal € 1.133,= per maand in 2021. Geïndexeerd naar 2023 bedraagt de behoefte in totaal € 1.195,= per maand, aldus € 597,50 per kind per maand. Nu partijen het hierover eens zijn, zal de rechtbank hiervan uitgaan.
Draagkracht partijen
4.13.
Beoordeeld dient te worden in welke verhouding de behoefte van de kinderen tussen
de onderhoudsplichtigen zal worden verdeeld. De rechtbank volgt ook in dit opzicht de
aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie, inhoudende dat de behoefte van een kind
tussen de onderhoudsplichtigen wordt verdeeld naar rato van hun draagkracht. Daartoe dient
eerst het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de onderhoudsplichtigen te worden bepaald.
Het bedrag aan draagkracht wordt in 2023 bij inkomens vanaf € 1.930,= per maand
vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + € 1.175,=)]. Voor de lagere inkomens (beneden een NBI van € 1.930,= per maand) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
Draagkracht vrouw
4.14.
Partijen verschillen van mening over de draagkracht van de vrouw. Volgens de vrouw moet uit worden gegaan van haar bijstandsuitkering, waardoor haar draagkracht nihil is. De vrouw heeft de zorg voor 2 kinderen en veel last van stress en angst door de echtscheiding en moet daarnaast mogelijk aan een hernia geopereerd worden. Zij is door de gemeente ontheven van de verplichting tot solliciteren. Zij heeft niet actief gezocht naar een baan. Desgevraagd heeft de vrouw aangegeven dat zij voorheen 38 uur per week in het kader van een persoonsgebonden budget (PGB) werkte bij haar schoonmoeder. Met ingang van 2022 was dat 32 uur per week. Hierbij kon zij haar uren zelf inrichten. Door de echtscheiding is de vrouw die inkomsten per 1 juli 2022 verloren.
4.15.
Volgens de man moet aan de zijde van de vrouw een fictieve verdiencapaciteit worden aangenomen. De vrouw moet in staat worden geacht 32 uur per week te werken tegen het minimumloon. De vrijstelling van sollicitatieverplichting is niet onderbouwd met stukken en wordt betwist. Ook de man heeft door de echtscheiding last van stress.
4.16.
De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw heeft niet met stukken onderbouwd dat zij door de gemeente is ontheven van de sollicitatieplicht en evenmin dat sprake zou zijn van arbeidsongeschiktheid vanwege mentale of fysieke klachten. Ten aanzien van de rugklachten overweegt de rechtbank dat, hoewel de vrouw heeft verklaard deze klachten al jarenlang te hebben, dit haar kennelijk niet heeft belemmerd in haar werkzaamheden bij haar schoonmoeder, zodat de rechtbank haar niet volgt in de stelling dat zij daardoor nu niet zou kunnen werken. Wat betreft haar mentale klachten als gevolg van de echtscheiding is de rechtbank van oordeel dat, gezien het tijdsverloop sinds het uiteengaan van partijen, zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet aannemelijk is geworden dat de vrouw als gevolg van die klachten op dit moment geen enkele verdiencapaciteit heeft. Daar komt bij dat de vrouw naar eigen zeggen sinds het uiteengaan van partijen in juni 2022 geen inspanningen heeft verricht om inkomen te genereren. Gelet hierop volgt de rechtbank het standpunt van de man dat de vrouw in staat moet worden geacht om inkomen uit arbeid te verdienen. De rechtbank zal echter -anders dan de man- uitgaan van een werkweek van 24 uur/drie dagen, nu de vrouw het merendeel van de zorg voor de kinderen draagt en zij -anders dan bij haar schoonmoeder- haar werktijden in loondienst niet zelf kan bepalen. De rechtbank gaat daarbij uit van het minimumloon € 92,08 bruto per dag, aldus afgerond € 276,= bruto per week. Dat leidt, rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting, het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop tot een netto besteedbaar inkomen van € 1.878,= per maand. Hiernaast wordt rekening gehouden met het woonbudget. Het voorgaande leidt tot een draagkracht voor kinderalimentatie van de vrouw van € 109,= per maand.
Draagkracht man
4.17.
Ten aanzien van de draagkracht van de man zijn partijen het erover eens dat uit kan worden gegaan van een inkomen van € 2.379,= bruto per maand, te vermeerderen met vakantiegeld en een bonus van € 1.696,= per jaar. De rechtbank zal dit overnemen. Anders dan partijen houdt de rechtbank geen rekening met de inkomensafhankelijke combinatiekorting, nu de man daar geen recht op heeft. Partijen verschillen van mening over de woonlasten. Volgens de vrouw is er een tekort aan draagkracht, waardoor uit moet worden gegaan van de werkelijke woonlasten van de man van € 611,= per maand, te verminderen met € 19,= per maand huurtoeslag. Volgens de man moet uit worden gegaan van forfaitaire woonlasten. De man woont op dit moment bij zijn moeder, maar is voornemens een eigen woning te aanvaarden zodra de huurschuld van partijen is ingelost. De man heeft een lange inschrijfduur en zal op heel korte termijn een woning aangeboden krijgen. Subsidiair verzoekt de man uit te gaan van zijn werkelijke woonlasten met bepaling dat partijen tot herberekening van de onderhoudsbijdrage zullen overgaan zodra de man over eigen woonruimte beschikt.
4.18.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de woonlasten dat, als er aanwijzingen zijn dat de werkelijke woonlasten van de man aanmerkelijk structureel lager zijn dan het woonbudget, er volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie reden kan zijn om met een lager bedrag dan het woonbudget te rekenen indien er een tekort is aan gezamenlijke draagkracht om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Van aanmerkelijk structureel lagere woonlasten dan het woonbudget is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Uitgaande van zijn inkomen voornoemd, is het woonbudget van de man € 697,= per maand. De man heeft onweersproken gesteld dat hij zo spoedig mogelijk een eigen woning wil betrekken en daar gelet op zijn inschrijfduur ook op korte termijn voor in aanmerking komt. De huurschuld van de voormalige echtelijke woning die daar tot op heden aan in de weg stond zal immers, zoals hierna blijkt, worden afgelost en derhalve geen belemmering meer vormen voor het accepteren van een eigen woning. In het feit dat te verwachten is dat de man op korte termijn een woning krijgt toegewezen en zijn woonlasten zullen stijgen, ziet de rechtbank aanleiding in de draagkrachtberekening uit te gaan van het woonbudget.
4.19.
Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en het woonbudget becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de man op € 2.323,= per maand. Dat leidt tot een draagkracht voor kinderalimentatie van € 316,= per maand.
Zorgkorting
4.20.
Partijen zijn het erover eens dat een zorgkorting van 25% moet worden gehanteerd. Nu dit ook overeenkomst met de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen zal de rechtbank rekening houden met een percentage van 25. Dat leidt tot een zorgkorting van afgerond € 149,= per kind per maand (25% van € 597,50).
Draagkracht vergelijking
4.21.
Partijen hebben gelet op het voorgaande samen een draagkracht van € 425,= (€ 109 + € 316). Dat is onvoldoende om volledig te voorzien in de behoefte van de kinderen, omdat de behoefte geïndexeerd naar 2023 in totaal € 1.195,= per maand is. Er is derhalve een tekort van € 770,=.
4.22.
Volgens de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen dient een ouder het volledige bedrag van zijn draagkracht bij te dragen als het tekort aan gezamenlijke draagkracht van beide ouders om in de behoefte van het kind te voorzien, twee keer zo groot is als de zorgkorting waar de ouder recht op heeft. Voor de man betekent dit dat de door hem te betalen bijdrage gelijk is aan zijn beschikbare draagkracht, namelijk een bedrag van in totaal € 316,- per maand, aldus € 158,- per kind per maand.
Ingangsdatum
4.23.
Partijen zijn het erover eens dat als ingangsdatum de datum van de beschikking moet worden gehanteerd, zodat de rechtbank aldus zal bepalen.
Conclusie
4.24.
Gelet op dat wat hiervoor is overwogen, zal de rechtbank de door de man met ingang van de datum van de beschikking te betalen kinderalimentatie vaststellen op € 158,= per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Aanhechten berekeningen
4.25.
De door de rechtbank gemaakte berekeningen van de draagkracht zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.26.
Nu de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
4.27.
Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing, nu partijen zijn gehuwd na 1 september 1992 en vóór 30 januari 2019.
4.28.
Niet gebleken is dat partijen een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht.
4.29.
Zij hebben na de huwelijksvoltrekking hun eerste gewone verblijfplaats op het grondgebied van dezelfde staat gevestigd, namelijk Nederland. Daarnaast hebben partijen aangevoerd dat zij ten tijde van het huwelijk alleen de Nederlandse nationaliteit hadden.
4.30.
Nu geen van de uitzonderingen van artikel 4 lid 2 van het Verdrag zich heeft voorgedaan, werd krachtens het bepaalde in artikel 4 lid 1 van het Verdrag vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking het recht van de eerste gewone verblijfplaats, te weten het recht van Nederland, van toepassing op het huwelijksvermogensregime. Dit recht is daarop nog steeds van toepassing.
Inhoudelijke beoordeling
4.31.
Partijen zijn gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Bij de verdeling van deze gemeenschap moet als uitgangspunt worden aangenomen dat partijen in gelijke mate delen in de goederen van de gemeenschap, terwijl ieder de schulden van de gemeenschap voor de helft moet dragen.
4.32.
De gemeenschap van goederen is op grond van artikel 1:99 lid 1 aanhef en sub b van het Burgerlijk Wetboek ontbonden op de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend bij de rechtbank, te weten 16 augustus 2022. Die datum is ook bepalend voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap.
4.33.
De peildatum voor de waardering van de bestanddelen van de gemeenschap is in beginsel de datum waarop de verdeling plaatsvindt, tenzij partijen anders overeenkomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aangehouden. Van deze peildata zal ook in het onderstaande worden uitgegaan, nu partijen het daarover eens zijn.
4.34.
De gemeenschap bestond op de peildatum volgens de man uit de volgende bestanddelen:
  • de inboedel;
  • de saldi op de bankrekeningen eindigend op [cijferreeks 1] en [cijfereeks] (beide op naam van de vrouw), en [cijferreeks 2] en [cijferreeks 3] (beide op naam van de man):
  • een auto, BMW;
  • sieraden;
  • een contant geldbedrag van € 10.300,=;
  • een huurschuld bij [wooncorporatie] .
Volgens de vrouw is er daarnaast sprake van:
  • nog drie bankrekeningen op naam van de man,
  • twee appartementen in Irak.
Het contant geldbedrag betreft volgens de vrouw € 15.000,= in plaats van € 10.300,=.
Van sieraden is volgens de vrouw geen sprake.
Hierna worden de verschillende bestanddelen besproken.
De inboedel
4.35.
Partijen verschillen van mening over de door de vrouw in productie 7 opgesomde foto’s, video’s, de sleutel van de schuur, de zwart/gouden waterpijp, het groene koffer en officiële documenten (waaronder de Irakese identiteitskaarten, de Nederlandse en Irakese trouwakte en de Irakese geboorteakten). De vrouw stelt dat de man deze goederen onder zich heeft, maar de man ontkent dat hij ze heeft. De rechtbank overweegt dat niet is komen vast te staan dat deze goederen er nog zijn en/of bij wie ze in bezit zijn. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de vrouw tot toedeling van deze goederen aan haar afwijzen.
4.36.
Partijen stemmen ermee in de door de man als productie 15 overgelegde lijst van goederen tot uitgangspunt te nemen bij de verdeling van de inboedel. De vrouw kan ermee instemmen dat de volgende goederen, vermeld op de door de man als productie 15 overgelegde lijst, aan de man worden toegedeeld, zonder nadere verrekening: stofzuiger Miele grijs, hoekbank zwart zolder, ladenkast zolder, kast met slot zolder, Ikea kast met schuifdeuren zolder, spiegel gang groot, vitrinekast Ikea zolder, MDF planken niet gebruikt wit/zwart zolder 100x40cm zes stuks, Ikea planken niet gebruikt wit groot en klein zes stuks, vaatwasser Siemens, gasfornuis Etna, tosti apparaat, koelkast klein wit, gereedschapskar, één van de twee ladders, berging materialen en gereedschap, werkbank schuur, waterslang en werktafel Black&Decker met los tafeltje. De rechtbank zal aldus beslissen. Ten aanzien van de mixer deeg machine (keukenmachine) heeft de vrouw onbetwist gesteld dat die er niet meer is, zodat deze niet kan worden toegedeeld.
4.37.
Ten aanzien van de ‘speakers twee keer LG link woonkamer’ en ‘de kar met vier wielen rood’ als vermeld op de als productie 15 door de man overgelegde lijst van goederen heeft de vrouw opgemerkt dat zij niet weet over welke goederen het gaat. Nu de vrouw geen verweer heeft gevoerd tegen toedeling van deze goederen aan de man, zal de rechtbank deze goederen aan de man toedelen, zonder nadere verrekening.
4.38.
Gelet op het voorgaande zijn de volgende goederen, vermeld op de als productie 15 door de man overgelegde lijst, nog in geschil:
  • samsung Qled 55 inch slaapkamer,
  • strijkijzer Tefal,
  • Soundbar LG woonkamer,
  • het Ikea meubel met 6 laden wit,
  • de vriezer Everglades,
  • het matras/kussens/deken.
Ten aanzien van deze goederen bepaalt de rechtbank dat ieder van partijen, te beginnen met de man, om beurten een goed uit deze lijst mag kiezen, tot ieder van partijen drie goederen heeft gekozen, die aan hem/haar zullen worden toegedeeld, zonder nadere verrekening.
4.39.
De goederen die aan de man worden toegedeeld, zijn nog in bezit van de vrouw. Tijdens de mondelinge behandeling is afgesproken dat partijen in onderling overleg met behulp van hun advocaten zullen vaststellen wanneer en op welke wijze de goederen aan de man ter beschikking worden gesteld.
Bankrekeningen
4.40.
Partijen zijn ten aanzien van de volgende vier bankrekeningen met bijbehorende saldi overeengekomen dat ieder de op zijn/naam haar staande bankrekening behoudt, met verrekening van de hierna genoemde, niet in geschil zijnde, saldi bij helfte:
bankrekening [rekeningnummer 1] op naam van de vrouw met een saldo van € 690,76;
bankrekening [rekeningnummer 2] op naam van de vrouw met een saldo van € 30,12;
bankrekening [rekeningnummer 3] op naam van de man met een saldo van
€ 236,42;
bankrekening [rekeningnummer 4] op naam van de man met een saldo van
€ 1.000,08.
4.41.
De vrouw moet dus de helft van € 720,88 (€ 690,76 + € 30,12) aan de man betalen en de man moet de helft van € 1.236,50 (€ 236,42 + € 1.000,08) aan de vrouw te betalen.
4.42.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de man naast deze rekeningen nog drie rekeningen op zijn naam heeft, te weten bij de ING, Rabobank en een visarekening. Partijen hebben afgesproken dat de man inzage geeft in de saldi op deze rekeningen per peildatum (16 augustus 2022). Indien sprake is van een positief saldo, dienen partijen dit saldo bij helfte te verdelen. Indien sprake is van een negatief saldo, dienen partijen dit bij helfte te dragen. De rechtbank zal aldus beslissen.
Auto
4.43.
Partijen zijn het erover eens dat de auto, merk BMW, met [kenteken] moet worden verkocht, maar zij verschillen van mening over de waarde daarvan. Nu de auto aan een derde zal worden verkocht, zal de rechtbank geen waarde vaststellen. Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen dat de man de auto zal verkopen. De vrouw dient daarom de autosleutel die in haar bezit is, aan de man in bezit te stellen.
4.44.
Partijen zijn overeengekomen dat de auto minimaal € 4.500,= moet opbrengen. Van de opbrengst van de auto zullen partijen eerst de schuld aan [wooncorporatie] voldoen, waarna de (eventueel) resterende opbrengst tussen partijen bij helfte wordt gedeeld. Indien blijkt dat de staat van de auto aanzienlijk is verslechterd sinds het uiteengaan van partijen, dienen partijen hierover in overleg te gaan en onderling nieuwe afspraken te maken.
Sieraden
4.45.
Volgens de man heeft de vrouw ten behoeve van de bruiloft van haar zus in 2021 voor € 5.000,= aan sieraden gekocht. Van de opbrengst van de in 2021 verkochte grond in Irak heeft de vrouw opnieuw sieraden gekocht. Deze sieraden kunnen aan de vrouw worden toegedeeld, onder verrekening van de helft van de waarde.
4.46.
De vrouw ontkent het bestaan van deze sieraden. De sieraden die aan haar zijn gegeven als bruidsschat, zijn in 2011 verkocht ten behoeve van de aankoop van een stuk grond in Irak. In 2020 is de grond verkocht en de contante opbrengst ervan is naar de broer van de man gegaan. Er waren geen sieraden meer op de peildatum.
4.47.
Gelet op de tegenstrijdige verklaringen van partijen kan de rechtbank niet vaststellen dat op de peildatum nog sieraden tot de gemeenschap van goederen behoorden die verdeeld moeten worden. Gelet hierop wordt het verzoek van de man afgewezen.
Contant geld
4.48.
Volgens de man heeft de vrouw een contant bedrag van € 10.300,= in haar bezit. Dit bedrag bestaat voor een deel uit de opbrengst van de Suzuki Swift die de vrouw heeft verkocht (€ 3.100,=), een deel uit het geld dat de vrouw uit de kluis heeft gepakt (€ 4.000,=) en een bedrag dat de vrouw contant in ontvangst heeft genomen (€ 3.200,=). De vrouw dient het totaalbedrag aan de gemeenschap te vergoeden.
4.49.
Volgens de vrouw heeft de man een contant bedrag van € 15.000,= meegenomen bij zijn vertrek uit de echtelijke woning. Partijen waren voornemens om van dit bedrag een auto te kopen van € 11.000,= en een laminaatvloer. Ter onderbouwing hiervan overlegt de vrouw de koopovereenkomst van de auto bij Vaartland. De man dient het totaalbedrag aan de gemeenschap te vergoeden, waarna het bedrag bij helfte kan worden verdeeld.
4.50.
De rechtbank overweegt als volgt. Beide partijen hebben gesteld dat de ander in het bezit is van een bedrag aan contant geld. Beide partijen betwisten echter dat zij in het bezit zijn van de genoemde bedragen aan contant geld. Gelet op de tegenstrijdige verklaringen van partijen kan de rechtbank niet vaststellen dat op de peildatum nog een contant geldbedrag tot de gemeenschap behoorde. De over en weer gedane verzoeken zullen dan ook worden afgewezen.
Appartementen in Irak
4.51.
Volgens de vrouw behoren er twee appartementen in Irak ( [projectnaam] ) tot de huwelijksgoederengemeenschap. In augustus 2011 hebben partijen met de bruidsschat van de vrouw een stuk grond aangekocht in [plaats 2] , Irak. Die grond is vervolgens in 2020 voor een bedrag van 43.500 Amerikaanse dollar verkocht aan de vader van de vrouw. Buiten medeweten van de vrouw heeft de man, dan wel zijn broer, met dit geldbedrag van partijen vervolgens op 1 augustus 2020 twee appartementen in Irak gekocht. Eén van die appartementen is op naam van de man gesteld en één appartement op naam van de broer van de man. De vrouw overlegt hiertoe twee koopovereenkomsten van 1 december 2020, die zij in de zomer van 2022 uit handen van de [makelaar] heeft verkregen. Medio maart/april 2021 heeft de vrouw vervolgens contant geld opgenomen (een bedrag van € 6.650,=) en aan de man gegeven voor zijn vertrek naar Irak. Dit bedrag is aangewend ter financiering van de appartementen. De man heeft daarnaast nog de opbrengst van de Suzuki Swift meegenomen ter financiering van deze appartementen. De vrouw heeft als productie 16 een toelichting van de [makelaar] overgelegd. De vrouw stelt met het voorgaande een begin van bewijs te hebben geleverd van haar stelling dat partijen in het bezit zijn van twee appartementen in Irak. De appartementen moeten volgens de vrouw worden verkocht aan een derde, waarbij de netto-verkoopopbrengst bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld.
4.52.
Volgens de man is er geen sprake van appartementen in Irak die behoren tot de huwelijksgoederengemeenschap. De man overlegt als productie 13 een verklaring van [projectnaam] , waaruit volgt dat de man geen appartementen bezit. In die verklaring wordt er door [projectnaam] ook op gewezen dat de door de vrouw overgelegde stukken niet zijn gestempeld, en ook niet op iedere pagina zijn ondertekend. Het is juist dat partijen in 2011 (samen met de zus van de vrouw) een stuk grond hebben gekocht in Irak. Partijen hebben hun aandeel in die grond vervolgens in 2021 verkocht aan de vader van de vrouw. De vader van de vrouw heeft het aandeel van de vrouw in de verkoopopbrengst onder zich gehouden en het aandeel van de man is contant aan de broer van de man verstrekt. In 2021 is het gezin zes weken naar Irak gegaan van het geld dat de broer van de man in beheer had. Daarnaast zijn er spullen van dit geld gekocht, zodat er geen geld meer over is.
4.53.
De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat partijen een stuk grond in Irak in eigendom hebben gehad. Die grond is in 2020 of 2021 verkocht en behoorde op de peildatum niet meer tot de huwelijksgoederengemeenschap. Partijen verschillen van mening of twee appartementen in Irak op de peildatum al dan niet tot de huwelijksgoederengemeenschap behoorden. De vrouw heeft als producties 13 en 14 een kopie van twee koopovereenkomsten van [makelaar] overgelegd, met ID nummers [nummer 1] en [nummer 2] . Daarnaast heeft de vrouw als productie 16 een bericht van de [makelaar] overgelegd, waaruit volgt dat het appartementen in het [projectnaam] betreft. De rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling de originele exemplaren gezien van de overeenkomsten die door de vrouw als productie 13 en 14 zijn overgelegd. Op de eerste pagina van die overeenkomsten was een originele blauw/paarse stempel te zien, maar er was op geen enkele pagina een handtekening van de koper of de verkoper te zien. Daar komt bij dat de man betwist dat sprake is van eigendom van appartementen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de man naar eigen zeggen en onweersproken de door de vrouw overgelegde overeenkomsten voorgelegd aan [makelaar] , de makelaar van [projectnaam] . De man heeft in reactive daarop een verklaring van [makelaar] ontvangen en overgelegd, inhoudende: “
As ( [makelaar] ) general manager, I’m writing this letter to inform you that the following contracts have not been issued in our company and the are not authentic:
1. contract ID number ( [nummer 1] ) dated: 01/12/2020 in the name of [de man] .
2. contract ID number ( [nummer 2] ) dated: 01/12/2020 in the name of [de man] .
I make this statement to notify you that the whole contents, formats of the contract which are not stamped and not signed are not true and not genuine”.
4.54.
Gelet op de door de man overgelegde verklaring van [makelaar] is de rechtbank van oordeel dat de man voldoende gemotiveerd heeft betwist dat sprake is van twee appartementen die behoren tot de huwelijksgoederengemeenschap. Het had op de weg van de vrouw gelegen om vervolgens aan [makelaar] opheldering te vragen naar aanleiding van de door de man overgelegde verklaring, maar de vrouw heeft enkel gepersisteerd bij haar standpunt. Daarmee acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden dat sprake is van twee appartementen in Irak die tot de huwelijksgoederengemeenschap behoren. Het verzoek van de vrouw wordt dan ook afgewezen.
De schuld bij [wooncorporatie]
4.55.
Zoals uit het voorgaande blijkt wordt de schuld bij [wooncorporatie] (welke genoegzaam bij partijen bekend is) voldaan uit de opbrengst van de verkoop van de auto. Indien de opbrengst van de auto onverhoopt onvoldoende mocht zijn om de schuld volledig te voldoen, geldt dat op grond van artikel 1:100 van het Burgerlijk Wetboek deze (restant-)schuld door beide (ex)echtgenoten voor een gelijk deel wordt gedragen.
Conclusie verdeling huwelijksgemeenschap
4.56.
De rechtbank zal de wijze van verdeling van de gemeenschap van partijen gelasten overeenkomstig de voorgaande rechtsoverwegingen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [datum] 2011 in [plaats 3] met elkaar gehuwd;
5.2.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2011, en [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2016, hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben;
5.3.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man gerechtigd is tot contact met de kinderen op de wijze zoals in rechtsoverwegingen 4.7. tot en met 4.9. weergegeven;
5.4.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man met ingang van de datum van deze beschikking ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de kinderen aan de vrouw bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 158,= (honderdachtenvijftig) per kind per maand;
5.5.
gelast, uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen op de wijze zoals vermeld in de rechtsoverwegingen 4.31 tot en met 4.56;
5.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Struijs, en, in tegenwoordigheid van mr. Van Egeraat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2023.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.