ECLI:NL:RBZWB:2023:625

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
404033_T01022023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanhouding verzoek wijziging ouderlijk gezag in afwachting van verloop hulpverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van het ouderlijk gezag. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Elias, verzoekt om alleen het gezag over de minderjarigen, terwijl de man, vertegenwoordigd door mr. M.W.F. van Wijk, verweer voert en de vrouw niet-ontvankelijk wil laten verklaren. De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld op 24 januari 2023, waarbij beide ouders en vertegenwoordigers van de Gecertificeerde Instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders een geregistreerd partnerschap hebben gehad en dat er twee minderjarigen zijn, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De minderjarigen zijn onder toezicht gesteld van de GI, en de man heeft de minderjarigen erkend. De vrouw heeft zorgen geuit over het middelengebruik van de man en het gebrek aan contact tussen de man en de minderjarigen. De man heeft aangegeven dat hij niet meer kan meewerken aan het contactherstel en dat hij zich niet gehoord voelt.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de man stappen moet zetten om betrokken te blijven in het leven van de minderjarigen. De beslissing op het verzoek is pro forma aangehouden tot 2 mei 2023, in afwachting van de voortgang van de hulpverlening. De rechtbank benadrukt dat het belang van de minderjarigen voorop staat en dat beide ouders zich moeten richten op de toekomst.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/404033 / FA RK 22-5469
Datum uitspraak: 1 februari 2023
Beschikking over wijziging ouderlijk gezag
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. A. Elias te Oisterwijk,
tegen
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. M.W.F. van Wijk te Helmond,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders,
over de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2010, hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2013, hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de minderjarigen.
De rechtbank merkt als informant in deze zaak aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Tilburg, hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het op 6 december 2022 ontvangen verzoekschrift tot wijziging ouderlijk gezag, met producties;
  • het F9-formulier van 9 januari 2023 van mr. Elias, met aanvullende producties;
  • de brief van 18 januari 2023 van mr. Van Wijk, met productie.
1.2
Op 24 januari 2023 heeft de rechtbank het verzoek mondeling behandeld met gesloten deuren. Bij die mondelinge behandeling zijn verschenen en heeft de rechtbank gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Elias;
  • de man;
  • een vertegenwoordigster namens de GI;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad.
1.3
Mr. Van Wijk is, met bericht van afmelding, niet verschenen.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een geregistreerd partnerschap met elkaar gehad. Bij beschikking van 13 februari 2019 van deze rechtbank is het geregistreerd partnerschap van partijen ontbonden, welke ontbinding is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2
Voorafgaand aan het geregistreerd partnerschap van partijen is [minderjarige 1] geboren.
2.3
Tijdens het geregistreerd partnerschap van partijen is [minderjarige 2] geboren.
2.4
De man heeft de minderjarigen erkend.
2.5
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.6
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 18 januari 2019 zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 18 januari 2019 tot 18 januari 2020. Deze maatregel is daarna steeds verlengd. Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 12 januari 2023 is de ondertoezichtstelling van de minderjarigen laatstelijk verlengd tot 17 juli 2023.

3.Het verzoek

3.1
De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de vrouw voortaan alleen het gezag zal uitoefenen over de minderjarigen.
3.2
De man voert verweer tegen het verzoek van de vrouw en verzoekt om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek dan wel dit verzoek af te wijzen.
3.3
Op de standpunten van partijen en het advies van de Raad zal hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders die niet met elkaar zijn getrouwd of een van hen het gezamenlijk gezag kan beëindigen. Dat kan als de omstandigheden zijn veranderd sinds de ouders samen het gezag hebben gekregen of als de rechtbank van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan toen hij het gezamenlijk gezag heeft vastgesteld. In dat geval beslist de rechtbank wie van de ouders voortaan alleen het gezag over de minderjarigen krijgt.
In artikel 1:253n lid 1 BW staat dat artikel 1:251a lid 1 BW van toepassing is. In dat artikel staat dat de rechter kan beslissen dat het gezag over een kind naar één ouder gaat als er een onacceptabel risico is dat, als allebei de ouders het gezag houden, de minderjarige erg klem komt te zitten tussen die ouders en het er niet naar uitziet dat dit binnen korte tijd verbetert of als een verandering van het gezag op een andere manier in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.2
Namens en door de vrouw is ter onderbouwing van het verzoek, kort samengevat, aangevoerd dat er al jarenlang zorgen zijn over het middelengebruik van de man. Na een incident dat in november 2020 heeft plaatsgevonden, willen de minderjarigen nog enkel onder begeleiding contact hebben met de man. Ook is er al langere tijd geen sprake van contact tussen de ouders onderling. In maart 2022 heeft de man aangegeven dat hij niet langer zijn medewerking zal verlenen aan de begeleide contacten, wat hij ook aan de minderjarigen heeft laten weten. Vanaf dat moment heeft er geen contact meer plaatsgevonden tussen de man en de minderjarigen. De man heeft inmiddels ook geen contact meer met de GI en de hulpverlening. Door niet in te stemmen met begeleide contacten, toont de man dat hij onvoldoende aansluit bij de wensen en behoeften van de minderjarigen. Daarbij heeft hij geen zicht op wat de minderjarigen nodig hebben. De man weigert ook om zijn toestemming te verlenen voor het inzetten van de noodzakelijk geachte hulpverlening voor de minderjarigen. Het gezamenlijk gezag leidt bij de vrouw ten slotte tot veel spanningen, wat negatieve effecten heeft op de minderjarigen. Aangezien de ondertoezichtstelling van de minderjarigen sinds 2019 niet heeft geleid tot positieve veranderingen en het gezamenlijk gezag onuitvoerbaar wordt op het moment dat de ondertoezichtstelling eindigt en de GI wegvalt, is wijziging van het gezag naar de mening van de vrouw nu (anderszins) in het belang van de minderjarigen noodzakelijk.
4.3
De man heeft, kort samengevat, aangegeven dat hij zonder opbouw of perspectief heeft meegewerkt aan het traject dat is gericht op contact(herstel) met de minderjarigen, maar dat hij dat op een gegeven moment niet meer kon opbrengen. De man heeft ook het gevoel dat er niet naar hem wordt geluisterd. Momenteel heeft hij geen enkel zicht op de minderjarigen. Door de school van de minderjarigen wordt de man wel over hen geïnformeerd. De man wil graag dat het contact tussen hem en de minderjarigen wordt hersteld en dat hij betrokken blijft in hun leven. Hij vindt het ook van belang dat er wordt gewerkt aan het verbeteren van de oudercommunicatie.
4.4
De GI heeft, kort samengevat, aangegeven dat zij nadat de man eenzijdig het contact met de minderjarigen heeft beëindigd, tevergeefs heeft getracht om hierover met de man in gesprek te gaan. Nu de minderjarigen door het ontbreken van contact met de man minder in een loyaliteitsconflict verkeren, zijn zij rustiger geworden. Wel missen zij hun vader. Ook worden zij in de toekomst mogelijk geconfronteerd met (identiteits)problemen wanneer het contact met hun vader niet wordt hersteld. De GI vindt het dan ook jammer dat er geen sprake is van contact tussen de man en de minderjarigen. Indien de man instemt met contact(herstel) tussen hem en de minderjarigen, zullen die contacten (aanvankelijk) onder begeleiding moeten plaatsvinden waarbij het tempo van de minderjarigen leidend is. Daarnaast dient de man zijn toestemming te verlenen voor het inzetten van een kindbehartiger. In de komende periode zal de GI in het kader van de verdere uitvoering van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen niet meer inzetten op het verbeteren van de onderlinge oudercommunicatie en samenwerking.
4.5
De Raad heeft, kort samengevat, aangegeven dat de huidige situatie waarin de minderjarigen contact willen hebben met hun vader maar die contacten, ondanks de inspanningen van de GI, niet van de grond komen zeer onwenselijk is. Gebleken is dat de man niet meegaat in het tempo van de minderjarigen en dat hij in die zin zijn ouderlijke verantwoordelijkheid niet neemt. In dat licht bezien begrijpt de Raad het verzoek van de vrouw. De Raad hoopt echter dat de situatie in de komende periode zal verbeteren. De Raad roept de man dan ook op om zijn verantwoordelijkheid te nemen en mee te werken met de hulpverlening gericht op contact(herstel) onder de daarbij door de betrokken (jeugd)professionals gestelde voorwaarden.
4.6
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de rechtbank dat de man concrete stappen moet zetten en over zijn eigen schaduw moet stappen als hij betrokken wil blijven in het leven van de minderjarigen. Aangezien er al vrijwel een jaar geen sprake is van contact tussen hen en de minderjarigen aangeven dat zij gezien hun ervaringen met het hebben van contact met de man en de incidenten die daarbij hebben plaatsgevonden enkel onder begeleiding contact willen hebben met de man, zal het contact(herstel) op een verantwoorde wijze, stapsgewijs en (aanvankelijk) onder begeleiding moeten plaatsvinden. De man zal hierbij moeten aansluiten bij de behoeften van de minderjarigen, waarbij hun tempo leidend is. De man dient hierover met de GI en de hulpverlening in gesprek te gaan. Ook zal hij zijn toestemming moeten geven voor het inzetten van de noodzakelijk geachte hulpverlening voor de minderjarigen, althans gemotiveerd moeten aangeven waarom hij die toestemming niet geeft. Niets doen en niet reageren op de verzoeken van de vrouw is niet in het belang van de minderjarigen. De vrouw zal de contacten tussen de man en de minderjarigen moeten stimuleren. Van belang is dat beide ouders het verleden laten rusten en dat zij zich zullen richten op de toekomst. Het belang van de minderjarigen staat hierbij voorop. Naar aanleiding van de stappen die de man in de komende periode zal zetten, de mate van betrokkenheid bij de minderjarigen die hij daarbij zal tonen en daarmee samenhangend het verloop en het resultaat van de hulpverlening, zal aan de hand van de wettelijke vereisten voor wijziging van het ouderlijk gezag moeten worden beoordeeld of het gezamenlijk gezag van de ouders in stand kan blijven of dat wijziging daarvan noodzakelijk zal zijn.
4.7
Nu de man tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat hij de benodigde inspanningen wil leveren en dat hij zal meewerken met de hulpverlening, zal de rechtbank de beslissing op het verzoek pro forma aanhouden voor de duur van drie maanden tot hierna te noemen datum in afwachting van het verloop en het resultaat van de hulpverlening. De ouders worden verzocht om uiterlijk op hierna te noemen pro forma datum via hun advocaten te berichten over de actuele stand van zaken en het door hen gewenste verdere verloop van deze procedure kenbaar te maken.
4.8
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
houdt de beslissing op het verzoek aan tot
dinsdag 2 mei 2023 PRO FORMA,in afwachting van bericht van de advocaten van de ouders en hun standpunt over het door hen gewenste verdere verloop van deze procedure.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2023 door mr. De Graaf, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.