ECLI:NL:RBZWB:2023:6269

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
C/02/407242 / FA RK 23-1150
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
  • mr. Slot
  • mr. Kempen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot beëindiging van het gezag over minderjarigen afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen, omdat er zorgen waren over de ontwikkeling van de kinderen en de opvoedvaardigheden van de moeder. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een mondelinge zitting op 13 juli 2023, waarbij de moeder, de grootouders, en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over de kinderen momenteel door de moeder wordt uitgeoefend en dat er in het verleden ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen hebben plaatsgevonden. De Raad heeft ernstige zorgen geuit over de ontwikkeling van de kinderen, vooral over [minderjarige 1], die te maken heeft met gedragsproblemen en epilepsie, en [minderjarige 2], die worstelt met haar sociaal-emotionele ontwikkeling. De moeder heeft echter aangegeven dat zij zich bewust is van de situatie en dat zij de kinderen niet meer bij zich kan laten wonen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van misbruik van het gezag door de moeder en dat de ontwikkeling van de kinderen niet ernstig wordt bedreigd. De rechtbank heeft ook overwogen dat het belang van [minderjarige 2] zich verzet tegen beëindiging van het gezag, omdat zij bang is voor het verlies van contact met haar moeder. Daarom heeft de rechtbank het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder afgewezen, met de aanbeveling dat toekomstige verzoeken tot verlenging van ondertoezichtstellingen schriftelijk kunnen worden afgehandeld, tenzij er gegronde redenen zijn voor een mondelinge behandeling.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/407242 / FA RK 23-1150
datum uitspraak: 15 augustus 2023
beschikking betreffende beëindiging gezag
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Middelburg, hierna te noemen: de Raad,
betreffende
[minderjarige 1] ,geboren op [geboortedag 1] 2006 te [geboorteplaats 1] ( [geboorteland] ),
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],geboren op [geboortedag 2] 2010 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. Kalle te Middelburg,
[de grootouders] ,
de pleegouders, hierna te noemen: de grootouders,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.V. de Nooijer te Middelburg,
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Amsterdam Zuidoost.

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 9 maart 2023 ontvangen verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag, met bijlagen;
- de brief van de GI van 9 maart 2023 met als bijlage de bereidverklaring tot voogdij;
- de brief van mr. Kalle van 16 maart 2023, met bijlagen.
1.2
Op 13 juli 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de grootouders, bijgestaan door hun advocaat;
- een zittingsvertegenwoordigster van de GI;
- een zittingsvertegenwoordigster van de Raad;
- ( met bijzondere toestemming van de rechtbank) de begeleidster van de vrouw van [zorgaanbieder 1] .
1.3
Op 10 juli 2023 heeft de voorzitter van de meervoudige kamer met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gesproken.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 25 oktober 2016 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 25 oktober 2023.
2.3
Bij beschikking van 25 januari 2021 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de grootouders, verleend met ingang van 25 januari 2021 en tot 25 oktober 2021. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 25 oktober 2023.
2.4
Na de mondelinge behandeling is de rechtbank ambtshalve bekend geworden met het feit dat bij beschikking van de kinderrechter van 17 juli 2023 een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder is verleend van 17 juli 2023 tot 31 juli 2023. De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder is bij beschikking van 28 juli 2023 verlengd tot 25 oktober 2023.
2.5
Op grond van voornoemde machtigingen verblijft [minderjarige 2] bij de grootouders (moederszijde) te [woonplaats] en [minderjarige 1] bij [jeugdinstelling] in [verblijfplaats] .

3.Het verzoek

3.1
De Raad verzoekt het gezag van de moeder te beëindigen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1
De Raad heeft in het verzoekschrift en tijdens de mondelinge behandeling het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. De Raad maakt zich ernstige zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij wonen sinds februari 2021 niet meer bij hun moeder. De grootste zorg is dat er onduidelijkheid bestaat over het toekomstperspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . [minderjarige 2] krijgt nog steeds signalen dat ze bij haar moeder kan komen wonen zodra zij beschikt over eigen woonruimte. De moeder heeft die wens ook. Dat leidt tot de verwachting dat de kinderen weer bij hun moeder zullen gaan wonen. Het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is echter niet meer bij de moeder. Hun plaatsing mag niet meer ter discussie staan. Er zijn grote zorgen over de seksuele ontwikkeling van [minderjarige 1] en over zijn gedrag. Hij heeft veel begeleiding en sturing nodig bij zijn zelfzorg. Hij heeft epilepsie en krijgt hiervoor medicijnen. [minderjarige 1] is weinig gemotiveerd voor school. [minderjarige 1] is bijna 18 jaar en er moeten best nog wat stappen gezet worden op het gebied van zijn opleiding, de hulpverlening ten aanzien van zijn seksuele ontwikkeling en zijn woonperspectief. Voor [minderjarige 2] is het belangrijk zicht te krijgen op haar welbevinden, vooral internaliserend, eetgedrag. Bij [minderjarige 2] zijn zorgen over haar sociaal-emotionele ontwikkeling. Ze gedraagt zich te volwassen voor haar leeftijd en gaat oppervlakkige relaties aan. Ze heeft moeite met het herkennen en reguleren van emoties. Ook over de moeder maakt de Raad zich zorgen. Ze ontkent haar cognitieve beperkingen en ziet haar eigen aandeel in de situatie niet. Ze is onvoldoende in staat tot zelfreflectie. Daarnaast is ze niet leerbaar en neemt ze niet alle adviezen van de professionals aan. De moeder beschikt over onvoldoende opvoedvaardigheden en voldoet niet aan de voorwaarden van Goed Genoeg Ouderschap. De moeder blijkt in diverse hulpverleningstrajecten niet leerbaar en zij neemt niet alle adviezen van professionals aan. De moeder blijft uitspreken naar de kinderen dat ze weer thuis kunnen komen wonen zodra ze over eigen woonruimte beschikt. Zij legt zich niet neer bij haar rol van moeder op afstand. De moeder is niet open over waar zij verblijft en ze zadelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met geheimen op die ze niet mogen vertellen. Er zijn ook zorgen over het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] . De moeder heeft in het geheim contact gehad met [minderjarige 1] , wat gevolgen heeft gehad voor zijn schoolgang. Er is weinig zicht op dit contact. De Raad is van mening dat de aanvaardbare termijn van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] inmiddels is verstreken. De grootouders zijn altijd een stabiele factor geweest in het leven van de kinderen en zij hebben nu sinds twee jaar de dagelijkse zorg voor hen. Het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ligt niet bij de moeder, wel bij de grootouders. De Raad ziet contra-indicaties voor plaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het vrijwillig kader. De moeder is wisselend in haar toestemming om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de grootouders te laten wonen. Het gezag van de moeder moet worden beëindigd omdat er sprake is van een blijvende onzekerheid van hun opvoedsituatie en zij behoefte hebben aan duidelijkheid. Na de beëindiging van het gezag van de moeder dient de GI met de voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te worden belast. Als neutrale partij wordt zij het meest geschikt geacht om belangrijke beslissingen ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te nemen.
4.2
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat de zorgen rondom [minderjarige 2] zijn toegenomen. Ze laat problemen zien op het gebied van eten, gaat om met jongeren die automutileren en er is sprake van veel schoolverzuim. Omdat ze een winkeldiefstal had gepleegd heeft [minderjarige 2] 2 HALT-trajecten doorlopen. Ze gaat over naar een andere school, de [school] , waar ze meer ondersteuning kan krijgen in haar motivatie om weer naar school te gaan. Inmiddels is een traject bij [jeugdhulp] opgestart. Ook krijgt [minderjarige 2] ondersteuning vanuit [zorgaanbieder 2] voor alle zaken die met school te maken hebben en bij het opknappen van haar kamer. Met [minderjarige 1] gaat het aan de beterende hand. Zijn probleemgedrag is wat verminderd en hij heeft zijn eindexamen gehaald. Met behulp van pleegzorg wordt bekeken welke opleiding hij gaat doen en wordt er ook gekeken waar hij straks als hij achttien jaar is, moet gaan wonen. Gedacht wordt aan begeleid wonen. Er zijn wel enorme zorgen over zijn seksualiteit en er moet goed gekeken worden naar welke organisatie hem daarbij kan helpen. De hulp van [zorgaanbieder 3] is hiervoor ingeschakeld. Voor [minderjarige 1] is het belangrijk dat er gekeken wordt hoe zijn zelfstandigheid kan worden vergroot. Hij wil kamertraining volgen. Inmiddels is ook [woonbegeleiding] ingezet die hem kan helpen in de begeleiding van het wonen. Opa en oma krijgen hulp van [hulpverlening ] . Voor zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] bestaat sinds de uithuisplaatsing bij de grootouders onduidelijkheid over hun toekomstperspectief. De samenwerking met de moeder verloopt wisselend. Het is noodzakelijk dat het gezag van de moeder over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt beëindigd. Zo kan de moeder zich focussen op haar rol van moeder op afstand omdat dan duidelijk is waar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] opgroeien en er zo rust ontstaat. Ook kunnen er dan besluiten genomen worden om de grootouders te ontlasten in hun zorgtaken, bijvoorbeeld door logeerplekken in te zetten. Nu blijft moeder de kinderen belasten door aan te geven dat ze bij haar thuis mogen komen wonen als ze een eigen huis heeft gevonden. Een gezagsbeëindiging zal ervoor zorgen dat er duidelijkheid over het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ontstaat. Een verdere plaatsing in het vrijwillig kader is volgens de GI niet mogelijk. De samenwerking tussen verschillende familieleden verloopt moeilijk en zowel de moeder als de grootouders hebben het beeld dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder thuis kunnen komen wonen zodra zij over eigen woonruimte beschikt.
4.3
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd tegen het verzoek. Het afgelopen jaar is er meer rust ontstaan en is er sprake van een goede samenwerking met de grootouders. Er bestaan misverstanden over de mate waarin de moeder meewerkt. De moeder zegt niet tegen de kinderen dat ze bij haar kunnen komen wonen als ze over eigen woonruimte beschikt. Zij realiseert zich dat de kinderen niet meer bij haar kunnen komen wonen. De moeder draagt dit ook duidelijk naar hen uit, zeker ook omdat er bij de kinderen zelf nog steeds de wens bestaat om weer terug bij hun moeder te gaan wonen. Ook de grootouders geven aan dat zij beseffen dat de kinderen niet terug naar de moeder kunnen. De moeder vraagt zich af waarom nu, na alle positieve stappen die gezet zijn, haar gezag over de kinderen nog moet worden beëindigd. De moeder heeft zorgen over wat er gaat gebeuren op het moment zij het gezag over de kinderen verliest. Zij vreest dat de kinderen dan verder verwijderd van haar raken. Het is niet in het belang van de kinderen noodzakelijk om het gezag van de moeder te beëindigen. Er is sprake van een redelijk goede samenwerking tussen de GI en de moeder en tussen de moeder en de grootouders. De moeder trekt niet aan de kinderen en draagt daadwerkelijk uit dat hun perspectief bij opa en oma ligt. Het belang van de kinderen moet centraal staan. Er is geen onzekerheid over het perspectief van de kinderen. Beëindiging van het gezag van de moeder enkel en alleen om zo de jaarlijkse zittingen omtrent de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te voorkomen, is onvoldoende. De moeder stelt de belangen van de kinderen voorop en er is sprake van een goede samenwerking tussen de moeder en de grootouders wat maakt dat de plaatsing van de kinderen bij de grootouders in het vrijwillig kader kan worden voortgezet. Mocht de GI een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verzoeken dan zal de moeder tegen deze verzoeken geen verweer voeren en kunnen deze verlengingsverzoeken schriftelijk worden afgedaan. Zo wordt eventuele onrust die deze verlengingsverzoeken bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] teweeg zouden kunnen brengen, voorkomen.
4.4
Door en namens de grootouders wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat het goed gaat met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Een medewerkster van [zorgaanbieder 2] is buddy voor [minderjarige 2] . Zij doet leuke dingen met haar en motiveert haar om naar school te gaan. Zowel [minderjarige 2] als de grootouders zijn blij dat zij er is. [minderjarige 1] is geslaagd op school en wil nu de opleiding tot piloot gaan doen. Het contact met de GI en met de moeder is goed. De grootouders vinden het belangrijk dat de moeder het gezag blijft behouden. De grootouders weten dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet meer terug bij de moeder kunnen gaan wonen. De grootouders vrezen dat een gezagsbeëindiging van de moeder een negatief effect op de kinderen zal hebben, zeker ook omdat de kinderen zelf zo expliciet aangeven dat ze wensen dat de moeder het gezag behoudt. Mocht de rechtbank het verzoek van de Raad toch toewijzen dan willen de grootouders zelf de voogdij over de kinderen uitoefenen.
4.5
In het gesprek met de voorzitter van de meervoudige kamer hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aangegeven dat zij hopen dat hun moeder het gezag over hen kan blijven uitoefenen.

5.De beoordeling

5.1
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Blijkens de jurisprudentie van het Europese Hof voor Rechten van de Mens (hierna EHRM) op basis van artikel 8 EVRM is de maatstaf voor een gezagsbeëindiging een andere dan die van de wetgever in artikel 1:266 BW. Bij artikel 1:266 BW is blijkens de memorie van toelichting ijkpunt voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind de periode van onzekerheid over in welk gezin hij verder zal opgroeien die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling. Wat voor een minderjarige een redelijke termijn is, is afhankelijk van zijn leeftijd en ontwikkeling. Voorts vereist artikel 8 van het EVRM niet alleen dat de maatregel bij de wet is voorzien en dus niet willekeurig wordt genomen, maar ook dat, indien het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van de maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd. (aldus de Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 32 015, nr. 3, blz. 34).
5.3
Daar waar onze wetgever ervan uitgaat dat het gezag reeds beëindigd kan worden als de ouders niet binnen een aanvaardbare termijn in staat zijn de verzorging en opvoeding van het kind op zich te nemen, is het EHRM van oordeel dat slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag op het moment dat gebleken is dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind (EHRM 6 oktober 2015 N.P./Moldavië, 58455/13, rechtsoverweging 65 en 66). In latere jurisprudentie van het EHRM (waaronder EHRM 30 november 2017, Strand Lobben/Noorwegen nr. 37283/13) wordt deze lijn bevestigd.
5.4
Niet is gebleken dat de moeder het gezag over de minderjarigen misbruikt. Evenmin is de rechtbank van oordeel dat de minderjarigen zodanig opgroeien dat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarigen aanvaardbaar te achten termijn. Ook wordt naar het oordeel van de rechtbank de ontwikkeling van de minderjarigen niet geschaad als de moeder haar gezag behoudt. De rechtbank neemt daarbij het volgende in overweging.
5.5
Behoud van het gezag van de moeder en voortzetting van de plaatsing van de minderjarigen in het vrijwillig kader is naar het oordeel van de rechtbank mogelijk. De rechtbank begrijpt dat de moeder, zo voert zij in haar verweerschrift en tijdens de mondelinge behandeling aan, berust in de plaatsing van de minderjarigen. Zij spreekt naar de minderjarigen uit dat hun perspectief niet meer bij haar ligt. De rechtbank verwacht van de moeder dat zij haar toezegging, om niet te zullen trekken aan de minderjarigen en naar hen te blijven uitstralen dat ze niet meer bij haar zullen opgroeien, gestand zal doen. Het is de rechtbank niet gebleken dat de samenwerking tussen de GI en de moeder zodanig stroef verloopt dat gezagsbeslissingen niet adequaat kunnen worden genomen. De samenwerking tussen de moeder en de grootouders is goed. De rechtbank ziet dat de moeder in samenwerking met de hulpverlening die is ingezet al het noodzakelijke wat in haar macht ligt, doet. De rechtbank acht de moeder in staat om, met ondersteuning, het gezag over de minderjarigen uit te oefenen.
5.6
De rechtbank is bovendien van oordeel dat het belang van [minderjarige 2] zich zelfs verzet tegen de beëindiging van het gezag van de moeder. [minderjarige 2] heeft namelijk aangegeven bang te zijn dat zij geen contact meer met haar moeder kan hebben zodra het gezag van haar moeder over haar is beëindigd. Een beëindiging van het gezag van de moeder acht de rechtbank dan ook in strijd met de belangen van [minderjarige 2] .
5.7
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder dan ook afwijzen. Om de minderjarigen zo min mogelijk te belasten met toekomstige verlengingen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing geeft de rechtbank de GI mee om het ernaar toe te leiden dat toekomstige verzoeken tot verlenging van voornoemde maatregelen schriftelijk af zullen worden gedaan, tenzij er gegronde redenen zijn om de verzoeken mondeling te behandelen.
5.8
De beslissing zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard omdat het in het belang van de minderjarigen is dat de beslissing direct in werking zal treden, ongeacht een eventueel hoger beroep tegen de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1
wijst het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Beer, voorzitter en kinderrechter, mr. Slot, kinderrechter en mr. Kempen, rechter-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2023.
Mededeling van de griffier:
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.